Uitspraak 200806822/1/H1


Volledige tekst

200806822/1/H1.
Datum uitspraak: 13 mei 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 13 augustus 2008 in zaak nr. 08/819 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) aan JVH Amusementscentrum B.V. vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een bedrijfsruimte in een casino annex speelautomatenhal op het perceel Arnhemseweg 147 te Apeldoorn.

Bij besluit van 15 april 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 15 juli 2008 heeft het college het besluit van 15 april 2008 vervangen door een besluit, getekend door de burgemeester en secretaris, waarin het bezwaar ongegrond wordt verklaard.

Bij uitspraak van 13 augustus 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellante] tegen het besluit van 15 juli 2008 gerichte beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 september 2008.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

JVH Gaming & Entertainment B.V., rechtsopvolger van JVH Amusementscentrum B.V., heeft een reactie ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2009, waar partijen, alle met bericht, niet zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellante] verwijst in haar hoger beroepschrift naar de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 13 augustus 2008 in zaken nr. 08/808 en 08/809 en stelt dat de gronden van het beroep van de appellant in die zaak thans dienen te worden gezien als haar gronden. De Afdeling overweegt dat het op de weg van [appellante] ligt om exact aan te geven in hoeverre de door anderen in een andere procedure aangevoerde argumenten deel uitmaken van het hoger beroep en daarbij dient zij redenen aan te voeren in hoeverre de aangevallen uitspraak onjuist zou zijn. Nu zij dit niet heeft gedaan, volstaat de Afdeling met de behandeling van de beroepsgronden, zoals die uit de door [appellante] opgestelde stukken volgen.

2.2. [appellante] voert aan dat de rechtbank haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft geacht, omdat zij geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bij het besluit tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning zou zijn. Zij betoogt dat zij als concurrent wel als belanghebbende dient te worden aangemerkt.

2.3. Het betoog faalt. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet met juistheid heeft overwogen dat [appellante] wat betreft het besluit van 29 november 2007 niet is te beschouwen als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Weliswaar kan een concurrent onder omstandigheden als belanghebbende worden aangemerkt bij een besluit waarbij een andere ondernemer tot dezelfde markt wordt toegelaten, maar dat is slechts het geval indien de desbetreffende ondernemer in hetzelfde marktsegment werkzaam is binnen hetzelfde verzorgingsgebied. Daarvan is thans niet gebleken. Niet aannemelijk is gemaakt dat [appellante] ten tijde hier van belang in Apeldoorn of de directe omgeving daarvan betrokken was bij de exploitatie van speelautomaten. Evenmin is gebleken van concrete plannen ter zake. Dat [appellante] hetzelfde zou nastreven als JVH Amusementscentrum B.V. en in het verleden voornemens was een speelautomatenhal op te richten op het perceel Sleutelbloemstraat te Apeldoorn is daarvoor onvoldoende. Bij het inmiddels in rechte onaantastbaar geworden besluit van 25 maart 2004 is geweigerd daarvoor aan haar vrijstelling te verlenen.

2.4. Voor het overige heeft [appellante] in hoger beroep volstaan met verwijzing naar hetgeen zij eerder in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de aangevoerde gronden in haar overwegingen betrokken en daarover haar oordeel gegeven. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank dat niet op goede gronden heeft gedaan.

2.5. Wat betreft de stelling van [appellante] dat de rechtbank aanleiding had moeten zien om de kosten, gemaakt in bezwaar, te vergoeden, overweegt de Afdeling dat nu het primaire besluit in stand is gebleven de rechtbank daarvoor terecht geen grond aanwezig heeft geacht.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2009

163.