Uitspraak ​201212083/1/A1


Volledige tekst

​201212083/1/A1.
Datum uitspraak: 17 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Zuidplas,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 november 2012 in zaak nr. 12/5549 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas.

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2012 heeft het college aan [appellant] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een kantoor met berging op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 4 juni 2012 heeft het college het door de vereniging Vrienden van de molen in het Rottemerengebied en [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en alsnog omgevingsvergunning geweigerd.

Bij uitspraak van 14 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben de vereniging Vrienden van de molen in het Rottemerengebied en [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.C.J. Dekkers, advocaat te Alphen aan den Rijn, en het college, vertegenwoordigd door M. van Braam en A. Polak, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Daar is voorts [belanghebbende] gehoord.

Overwegingen

1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de aanvraag van 14 november 2011 een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) betrof. In vergelijking met de eerdere aanvraag van 18 januari 2010 is de oppervlakte van de berging en het kantoor aangepast onder meer door wijziging van de vorm van de vide op beide bouwlagen.

Voorts betoogt [appellant] dat het college ook als de aanvraag een herhaalde aanvraag betreft, deze in behandeling mag nemen.

1.1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, de aanvraag zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

1.2. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.

Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten, dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.

1.3. De Afdeling stelt vast dat de afmetingen van de ruimtes met de functie kantoor, als opgenomen in de aanvraag van 14 november 2011, ten opzichte van de aanvraag van 18 januari 2010 zijn aangepast door onder meer een verkleining van de ruimtes rond de vide over twee bouwlagen. Ook de afmetingen van de ruimtes met de functie berging zijn aangepast. Het bouwplan, waarop de aanvraag van 18 januari 2010 betrekking had, is op grond van de daarin opgenomen afmetingen van de betreffende ruimtes in strijd met het bestemmingsplan geacht. [appellant] beoogt met deze aanpassingen het bouwplan, waarop de aanvraag van 14 november 2011 betrekking heeft, in overeenstemming te laten zijn met het bestemmingsplan. Gelet hierop zijn de bouwplannen niet in essentie gelijk, zodat de aanvraag van 14 november 2011 geen herhaalde aanvraag betreft.

Het betoog is terecht voorgedragen.

2. De Afdeling ziet hierin gelet op het navolgende echter geen reden voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven van artikel 4.1, onder k, van de planvoorschriften ten aanzien van de wijze waarop de oppervlakte van de berging moet worden gemeten. Hierbij heeft de rechtbank ten onrechte de bedoeling van de planwetgever betrokken. De oppervlakte dient aan de hand van artikel 2 van de planvoorschriften te worden gemeten. [appellant] wijst in dit verband op het gebruik van zowel het begrip vloeroppervlakte als oppervlakte in het voorschrift.

3.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" rust op het perceel de bestemming "Agrarische Gebied" met de aanduiding "k, g, b" en de dubbelbestemmingen "Primaire waterkering" en "Archeologische verwachtingswaarde".

Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt onder beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte verstaan de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruik voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijk.

Ingevolge artikel 2.1 wordt de oppervlakte van een bouwwerk voor zover het bovengrondse bouwwerken betreft gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren op 1 m boven peil, dan wel indien het bouwwerk uit meerdere bouwlagen bestaat, over de laag met het grootste oppervlak.

Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder k, zijn de op de plankaart voor "Agrarische Gebied" aangewezen gronden bestemd voor een bestaand kantoor, garage en berging ter plaatse van de desbetreffende aanduiding op de plankaart, waarbij de vloeroppervlakte van het kantoor niet meer mag bedragen dan 90 m² en de oppervlakte van de berging en garage gezamenlijk niet meer mag bedragen dan 40 m².

3.2. Artikel 4.1 van de planvoorschriften betreft de doeleindenomschrijving behorende bij de bestemming "Agrarische gebied" en bevat bepalingen omtrent de toegestane functies. De in artikel 4.1, onder k, opgenomen maximale oppervlakte betreft derhalve een beperking van de toegestane oppervlakte van onder meer de functie als berging. Anders dan [appellant] betoogt moet de oppervlakte niet worden bepaald met toepassing van de in artikel 2.1 van de planvoorschriften opgenomen meetbepaling, aangezien deze bepaling betrekking heeft op het bouwen van een bouwwerk. Bij de beoordeling of de oppervlakte van de berging en garage gezamenlijk niet meer dan 40 m² bedragen is dan ook terecht naast de oppervlakte van de ruimte met de functie berging op de 1e verdieping van 37,9 m², de oppervlakte van de ruimte met de functie berging op de 2e verdieping van 32 m² betrokken. De rechtbank is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat het bouwplan wat betreft de oppervlakte van de berging in strijd is met het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van gronden te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.

w.g. Hoekstra w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013

270-736.