Uitspraak 201209632/1/A2


Volledige tekst

201209632/1/A2.
Datum uitspraak: 17 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 augustus 2012 in de zaken nrs. 11/868 en 11/1564 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij brief van 30 november 2010 heeft de Belastingdienst meegedeeld dat [appellant] over de periode 20 oktober 2008 tot en met 30 januari 2009 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag en dat de berekening ervan zal worden aangepast.

Bij afzonderlijke besluiten van 21 december 2010 heeft de Belastingdienst vervolgens de aan [appellant] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009 herzien en vastgesteld op € 25.324,00 onderscheidenlijk € 30.747,00.

Bij besluit van 27 januari 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellant] tegen voormelde besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 29 juni 2011, hangende beroep, heeft de Belastingdienst het besluit van 27 januari 2011 vervangen door een nieuw besluit en het bezwaar, op basis van een andere motivering, wederom ongegrond verklaard, waarbij is bepaald dat [appellant] over het gehele jaar 2008 en de maand januari van het jaar 2009 geen recht heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag.

Bij besluit van 7 juli 2011 heeft de Belastingdienst het besluit van 29 juni 2011 vervangen door een nieuw besluit en heeft hij, met een andere motivering, wederom het bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 4 oktober 2011 heeft de Belastingdienst het besluit van 7 juli 2011 aangevuld in die zin dat [appellant] ook over de periode van februari 2009 tot en met december 2009 geen recht heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag.

Bij uitspraak van 24 augustus 2012 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen de besluiten van 27 januari 2011 en 29 juni 2011 niet-ontvankelijk en tegen de besluiten van 7 juli 2011 en 4 oktober 2011 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J. Hoogendoorn, advocaat te Utrecht, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:

a. de draagkracht, en

b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:

1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,

2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en

3º. de soort kinderopvang.

Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) kan de Belastingdienst het voorschot herzien.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de Belastingdienst zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat hij geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 omdat hij de betaling van de eigen bijdrage niet heeft aangetoond en hij daarom zelf geen kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. Volgens [appellant] hoeven de kosten niet daadwerkelijk voldaan te zijn, maar is voldoende dat de kosten aan de gastouder verschuldigd zijn. [appellant] erkent dat hij een eigen bijdrage verschuldigd is aan de gastouder en hij heeft deze hangende het hoger beroep alsnog voldaan, ten bewijze waarvan hij bij brief van 5 februari 2013 nadere stukken heeft ingediend. Aangezien in de Wko geen dwingende betalingstermijn is opgenomen, moet ook een betaling achteraf als betaling worden aangemerkt, aldus [appellant].

2.1. De rechtbank heeft, overeenkomstig vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 28 november 2012 in zaak nr. 201202503/1/A2), overwogen dat uit artikel 18 van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, volgt dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. De Belastingdienst mocht [appellant] dan ook om gegevens vragen waaruit blijkt welke bedragen hij aan de gastouder heeft betaald.

In beroep heeft [appellant] rekeningafschriften overgelegd, ten bewijze van zijn stelling dat hij geldbedragen van zijn rekening heeft opgenomen om zijn eigen bijdrage contant aan de gastouder te betalen. Verder heeft [appellant] in beroep een verklaring van de gastouder overgelegd, waarin deze verklaart de eigen bijdragen altijd in contanten van [appellant] te hebben ontvangen. Het oordeel van de rechtbank dat de rekeningafschriften zonder nadere, ondersteunende gegevens onvoldoende zijn om aan te nemen dat de gestelde betalingen zijn verricht en dat [appellant] in de jaren 2008 en 2009 zelf kosten voor kinderopvang heeft gemaakt, is in hoger beroep niet bestreden. [appellant] stelt thans dat niet noodzakelijk is dat de kosten op het moment van de kinderopvang daadwerkelijk worden voldaan. Volgens hem is het voldoende dat de kosten verschuldigd zijn en aan het desbetreffende jaar kunnen worden toegerekend.

De Afdeling volgt [appellant] hierin niet. De achtergrond van de regeling voor het toekennen van kinderopvangtoeslag en het verstrekken van voorschotten daarvoor en het belang van controle op een juiste besteding van overheidsgelden brengen met zich dat de verschuldigde kosten voor kinderopvang daadwerkelijk ten tijde van die opvang of uiterlijk kort daarna worden voldaan. Daargelaten binnen welke termijn de betaling van de verschuldigde kosten exact dient te geschieden, is betaling in 2013 van de zogenoemde eigen bijdrage voor de toeslagjaren 2008 en 2009 in ieder geval te laat om aan deze toeslagjaren te kunnen worden toegerekend. Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de Belastingdienst het verleende voorschot kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 op nihil heeft mogen vaststellen.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd voor zover aangevallen, dat wil zeggen voor zover de beroepen tegen de besluiten van 7 juli 2011 en 4 oktober 2011 ongegrond zijn verklaard.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.

w.g. Borman w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013

18-735