Uitspraak 201210876/1/A1


Volledige tekst

201210876/1/A1.
Datum uitspraak: 10 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend te Emst, gemeente Epe,
2. het college van burgemeester en wethouders van Epe,
appellanten,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 6 november 2012 in zaak nrs. 12/1408 en 12/1409 in het geding tussen:

[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2012 heeft het college [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] onder oplegging van een last onder dwangsom gelast de permanente bewoning van de recreatiewoning op het perceel [locatie] te Emst (hierna: het perceel) te beëindigen en beëindigd te houden.

Bij besluit van 11 september 2012 heeft het college het door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 november 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] alsmede het college hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] alsmede het college hebben verweerschriften ingediend.

[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2013, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], bijgestaan door mr. J.H. Hermsen, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. K.A. Weerts, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden, nu de permanente bewoning van de recreatiewoning valt onder het gebruiksovergangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan

"Schaveren 2002" en het gebruiksovergangsrecht van het geldende bestemmingsplan "Wissel en Schaveren". [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] voeren daartoe aan dat zij een recreatiewoning op het perceel sinds 1 november 2000 permanent bewonen en zij ook ten tijde van de gehele sloop van die recreatiewoning en de bouw van een nieuwe recreatiewoning in 2008, die slechts vijf maanden duurde, in een op het perceel geplaatste noodwoning permanent hebben gewoond. Deze nieuwbouw leidt er volgens hen niet toe dat zij geen beroep op het gebruiksovergangsrecht kunnen doen, nu [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] de intentie hadden om de permanente bewoning op het perceel voort te zetten.

1.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Wissel en Schaveren" rust op het perceel de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning".

Ingevolge artikel 10.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Recreatiewoning" aangewezen gronden bestemd voor het recreatief verblijf in één recreatiewoning.

Ingevolge artikel 10.3.1 is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de bepalingen uit dit bestemmingsplan. Tot strijdig gebruik wordt nadrukkelijk ook bedoeld het gebruik of laten gebruiken van de in 10.2.1 genoemde recreatiewoning voor bewoning anders dan ten dienste van het recreatief verblijf.

Ingevolge artikel 26.4, voor zover thans van belang, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.

Ingevolge artikel 26.5, onder a, is het verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 26.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

Ingevolge het bepaalde onder b is, indien het gebruik, bedoeld in artikel 26.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode van langer dan een jaar wordt onderbroken, het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Ingevolge artikel 26.6 is het bepaalde in 26.4 niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Schaveren 2002" rust op het perceel de bestemming "Recreatiewoningen".

Ingevolge artikel 12, onder A, van de planvoorschriften zijn de op de kaart aangewezen gronden voor "Recreatiewoningen" bestemd voor het recreatief verblijf in recreatiewoningen, met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en terreinen.

Ingevolge het bepaalde onder C wordt onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 18, onder A, ten aanzien van de in dit artikel bedoelde gronden en opstallen in ieder geval verstaan het gebruik van de onder B genoemde gebouwen ten behoeve van permanente bewoning.

Ingevolge artikel 18, onder A, is het verboden gronden of opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.

Ingevolge het bepaalde onder B mag het gebruik van gronden en opstallen, strijdig met het plan op het tijdstip van het van rechtskracht worden daarvan, worden gehandhaafd.

Ingevolge het bepaalde onder C is wijziging van het met het plan strijdige gebruik van gronden en opstallen verboden, tenzij door deze wijziging van het gebruik de afwijking van het plan niet wordt vergroot.

1.2. Niet in geschil is dat de permanente bewoning van de recreatiewoning op het perceel in strijd is met de recreatieve bestemming die daarop rust in het bestemmingsplan "Wissel en Schaveren" en het voorheen geldende bestemmingsplan "Schaveren 2002".

1.3. Onder verwijzing naar de uitspraak van 14 juli 2004 in zaak nr. 200308369/1 en de uitspraak van 23 november 2011 in zaak nr. 201104520/1/H1 wordt overwogen dat voortzetting van het gebruik als bedoeld in artikel 18, onder B, van de planvoorschriften van het voorheen geldende bestemmingsplan "Schaveren 2002" alleen betrekking kan hebben op gebruik van opstallen die reeds bestonden op het moment dat dat plan rechtskracht heeft verkregen, te weten op 22 september 2003. Een andere opvatting zou tot effect hebben dat nieuwe bebouwing zou kunnen worden opgericht mede ten behoeve van met de bestemming strijdig gebruik dat wordt gedekt door het overgangsrecht. Dit is echter in strijd met doel en strekking van het overgangsrecht met betrekking tot gebruik.

De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat de nieuwe recreatiewoning, na de gehele sloop van de oude recreatiewoning, in 2008 is opgericht, derhalve na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Schaveren 2002". Dit betekent dat het gebruik van de nieuwe recreatiewoning niet onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Schaveren 2002" valt.

De voorzieningenrechter heeft derhalve terecht overwogen dat de permanente bewoning van de recreatiewoning niet onder het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan "Wissel en Schaveren" valt gelet op artikel 26.4, gelezen in verbinding met artikel 26.6 van de planregels daarvan. De voorzieningenrechter heeft derhalve terecht overwogen dat het college bevoegd was om handhavend op te treden.

Het betoog faalt.

1.4. Hetgeen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] voor het overige in hoger beroep hebben aangevoerd ten aanzien van het gebruiksovergangsrecht, behoeft geen bespreking, nu dat niet ertoe kan leiden dat dit overgangsrecht op de permanente bewoning van de recreatiewoning van toepassing is.

2. Ook het betoog van het college dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet is ingegaan op de bewijslast die op [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] rust, nu uit de door hen overgelegde stukken niet blijkt van een onafgebroken, permanente bewoning van de recreatiewoning vanaf de peildatum van 22 september 2003, faalt. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het gebruiksovergangsrecht reeds niet van toepassing is, nu in 2008 een geheel nieuwe recreatiewoning is gerealiseerd op het perceel, zoals in rechtsoverweging 1.3 is overwogen.

3. Gelet op het belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

4. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college van handhavend optreden had moeten afzien nu het college ook niet handhavend heeft opgetreden tegen het gebruik voor permanente bewoning van andere nabijgelegen recreatiewoningen, die ook zijn gebouwd na de sloop van voorheen ter plaatse gerealiseerde recreatiewoningen.

4.1. Het college heeft, zoals het ter zitting heeft toegelicht, in dit geval geen aanleiding gezien om van handhavend optreden af te zien, nu door [appellant sub 1A] in de aanvragen om bouw- en sloopvergunning is vermeld de in 2008 gerealiseerde recreatiewoning als zodanig te gebruiken terwijl zij later daarentegen verklaarden het perceel sinds 2000 permanent te bewonen. Voorts hebben zij zich eerst op 6 oktober 2011 onderscheidenlijk 1 december 2011 in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de GBA) op het perceel ingeschreven. Niet is gebleken van handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter terecht ervan uitgegaan dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het college noopten tot afzien van handhavend optreden.

Het betoog faalt.

5. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Epe een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.

w.g. Michiels w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013

374-761.