Uitspraak 201208720/1/A3


Volledige tekst

201208720/1/A3.
Datum uitspraak: 29 mei 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rotterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 juli 2012 in zaak nr. 12/409 in het geding tussen:

[appellant]

en

de korpschef van de politieregio Rotterdam-Rijnmond, thans: de korpschef van politie.

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2011 heeft de korpschef aan [appellant] toestemming onthouden tot het verrichten van werkzaamheden voor een particuliere beveiligingsorganisatie.

Bij besluit van 19 december 2011 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. K. el Joghrafi, advocaat te Rotterdam is verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de Wpbr), zoals deze wet ten tijde van belang luidde, stelt een beveiligingsorganisatie of recherchebureau geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan de leiding van de organisatie of het bureau, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef van het politiekorps in de regio waar de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau, dan wel een onderdeel daarvan, is gevestigd. Ingevolge het vijfde lid wordt de toestemming, bedoeld in het tweede lid onthouden, indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Ter uitvoering van de Wpbr heeft de minister van Justitie criteria voor het bepalen van bekwaamheid en betrouwbaarheid, als hiervoor bedoeld, neergelegd in de Circulaire particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de circulaire).

Volgens paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de circulaire, wordt de toestemming aan personen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr, onthouden, indien op grond van omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten of deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.

Volgens die paragraaf gaat het er bij de toetsing van het onder c bepaalde om dat de tewerkstelling van de betrokkene de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet mag schaden. Zodanige schade zal zich in het algemeen slechts voordoen, indien de betrokkene er blijk van heeft gegeven de rechtsregels naast zich neer te leggen, waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Ook tegen betrokkene opgemaakte processen-verbaal of (dag)rapporten kunnen ertoe leiden dat betrokkene niet voldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken.

Volgens paragraaf 2.1.1 kan de korpschef van het hiervoor bepaalde afwijken, indien, gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.

2. In het besluit van 19 december 2011 heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat uit informatie van de Justitiële Documentatie en de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond feiten omtrent [appellant] bekend zijn geworden waaruit volgt dat hij niet beschikt over de vereiste betrouwbaarheid, als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr. In het besluit staat vermeld dat [appellant] op 22 januari 2010 vergeefs heeft getracht een snelheidscontrole te ontwijken, dat hij nadat hij door de politie tot stoppen was gedwongen, onjuiste gegevens aan een toezichthouder heeft verschaft en dat bovendien geconstateerd is dat hij een motorrijtuig bestuurde terwijl zijn rijbewijs is ingevorderd. Ter zake van het laatste, een misdrijf, liep ten tijde van het besluit een strafzaak tegen [appellant]. Ter zake van het verschaffen van onjuiste gegevens heeft [appellant] een transactieaanbod aanvaard. In het besluit staat voorts vermeld dat [appellant] op 29 maart 2010 is veroordeeld tot een geldboete wegens het overtreden van de maximale snelheidslimiet. Tot slot heeft de korpschef aan [appellant] tegengeworpen dat uit politieonderzoek naar aanleiding van een gewapende overval in het bedrijfspand van [appellant] naar voren is gekomen dat dit pand in gebruik was als gokpand en dat de burgemeester van Rotterdam hierin aanleiding heeft gezien om het pand voor de duur van drie maanden te laten sluiten.

3. [appellant] klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij niet over de vereiste betrouwbaarheid beschikt om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Volgens [appellant] heeft de rechtbank niet onderkend dat de door de korpschef tegengeworpen feiten niet kunnen worden aangemerkt als een ernstige aantasting van de rechtsorde. Daartoe voert hij aan dat hij niet bewust de snelheidslimiet heeft willen overschrijden, maar enkel niet in de gaten had dat die limiet wegens werkzaamheden tijdelijk was verlaagd. Voorts stelt hij enkel zonder rijbewijs te hebben gereden om een ernstiger misdrijf te voorkomen, namelijk dat een vriend onder invloed van alcohol de auto zou hebben bestuurd. [appellant] ontkent dat hij de snelheidscontrole heeft willen ontwijken. Ook bestrijdt [appellant] dat hij zijn bedrijfspand ter beschikking heeft gesteld als gokpand. Hij heeft juist een positief gebaar naar de buurt willen maken door het pand beschikbaar te stellen voor personen om bij elkaar te komen voor recreatieve activiteiten. Dat in het pand een overval heeft plaatsgevonden, kan niet zonder meer tot de conclusie leiden dat het pand als gokpand werd gebruikt, aldus [appellant].

3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 29 april 2008 in zaak nr. 200707172/1) komt de korpschef beoordelingsvrijheid toe bij de beoordeling of de betrokkene voldoende betrouwbaar is. Voorts mogen, zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juni 2008 in zaak nr. 200705821/1), aan medewerkers in de beveiligingsbranche hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als maatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dient te zijn.

3.2. Aan de door [appellant] geschetste omstandigheden waaronder voormelde overtreding en het misdrijf zouden hebben plaatsgevonden, heeft de rechtbank terecht niet de door hem gewenste betekenis toegekend. De korpschef heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat het op de weg van [appellant] had gelegen het ontstane probleem te voorkomen dan wel anders op te lossen dan door onbevoegd de besturing van de auto over te nemen. Hetgeen [appellant] voorts ter bestrijding van de andere door de korpschef aan hem tegengeworpen feiten heeft aangevoerd, noopt evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Daartoe is van belang dat de rechtbank in de enkele ontkenning van [appellant] dat hij de snelheidscontrole heeft ontweken, terecht geen grond heeft gezien om te oordelen dat de korpschef niet van de juistheid van de in een proces-verbaal en rapport neergelegde informatie van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond mocht uitgaan. De rechtbank heeft eveneens terecht geen grond gezien om te oordelen dat de korpschef niet aan [appellant] heeft mogen tegenwerpen dat zijn bedrijfspand in gebruik was als gokpand. [appellant] heeft eerder naar aanleiding van het besluit van de burgemeester geen reden gezien om deze vaststelling te betwisten en de enkele ontkenning in deze procedure is onvoldoende om niet van de juistheid van de uit het verrichte politieonderzoek naar voren gekomen informatie uit te gaan.

Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij niet over de vereiste betrouwbaarheid beschikt om beveiligingswerkzaamheden te verrichten.

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zich niet kan beroepen op de hardheidsclausule van paragraaf 2.1.1 van de circulaire. Daartoe voert hij aan dat hij geen strafblad heeft, de kans op recidive nihil is en hij door het onthouden van toestemming onbillijk wordt gestraft.

4.1. Ook dit betoog faalt. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar voormelde uitspraak van 29 april 2008, met juistheid overwogen dat uit het imperatieve karakter van artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr volgt dat toepassing van de hardheidsclausule er niet toe mag leiden dat iemand die niet voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid, toch te werk gesteld mag worden. Dit brengt mee dat geen ruimte is voor toepassing van de hardheidsclausule nadat is vastgesteld dat de betrokkene niet voldoende betrouwbaar is, als bedoeld in paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de circulaire. Nu het onthouden van toestemming aan [appellant] op die grond is gebaseerd, heeft de rechtbank terecht voor de korpschef geen ruimte aanwezig geacht voor toepassing van de hardheidsclausule.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2013

434-782.