Uitspraak 200705821/1


Volledige tekst

200705821/1.
Datum uitspraak: 11 juni 2008.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de korpschef van de politieregio Utrecht,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 juli 2007 in zaak nr. 06/4179 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats],

en

de korpschef van de politieregio Utrecht.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2006 heeft de korpschef van de politieregio Utrecht (hierna: de korpschef) de aan ICU Security te Odijk (hierna: ICU) ten behoeve van [wederpartij] verleende toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden ingetrokken.

Bij besluit van 9 november 2006 heeft de korpschef het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 juli 2007, verzonden op 6 juli 2007, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de korpschef opgedragen om een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen.

Tegen deze uitspraak heeft de korpschef bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2007, hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2008, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. M.D.W. Smit-van Valkenhoef en
G.B.A. van der Wulp, beiden in dienst van de politieregio Utrecht, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. E. Osinga, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de wet), voor zover thans van belang, stelt een beveiligingsorganisatie of recherchebureau geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan de leiding van de organisatie of het bureau, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef van het politiekorps in de regio, waar de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau, dan wel een onderdeel daarvan, is gevestigd.

Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, wordt de toestemming, bedoeld in het tweede lid, onthouden, indien de desbetreffende persoon niet over de bekwaamheid en betrouwbaarheid beschikt die nodig zijn voor het te verrichten werk.

Ingevolge het zesde lid, voor zover thans van belang, kan de toestemming, bedoeld in het tweede lid, worden ingetrokken, indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden, op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip, waarop de toestemming werd verleend.

2.1.1. De minister van Justitie (hierna: de minister) heeft criteria voor het beoordelen van bekwaamheid en betrouwbaarheid, als bedoeld in voormeld artikel 7, vijfde lid, van de wet, neergelegd in de Circulaire particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, Stcrt. 1999, nr. 60, p. 28 (hierna: de circulaire).

Volgens paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de circulaire, wordt toestemming, als bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid, van de wet, onthouden, indien op grond van andere omtrent de betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.

In paragraaf 2.1 wordt verder vermeld dat het er daarbij om gaat dat de tewerkstelling van de betrokkene de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet mag schaden. Daarvan zal volgens deze passage slechts sprake zijn, indien de betrokkene er blijk van heeft gegeven de rechtsregels naast zich neer te leggen, waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Volgens deze passage kunnen voorts tegen betrokkene opgemaakte processen-verbaal of rapporten en dagrapporten ertoe leiden dat betrokkene niet voldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken, waarbij het van belang is dat tegen betrokkene nog een serieuze verdenking bestaat.

2.2. Bij besluit van 6 mei 2005 heeft de korpschef aan ICU krachtens artikel 7, tweede lid, van de wet, ten behoeve van [wederpartij] toestemming verleend voor het uitoefenen van de functie van horecaportier. [wederpartij] is vanaf februari 2006 voor Fraser Security te Rotterdam als portier werkzaam bij een horeca-inrichting te Zeist. De korpschef heeft het besluit van 6 september 2006 genomen, omdat tegen [wederpartij] tweemaal proces-verbaal is opgemaakt ter zake van mishandeling, dan wel poging tot mishandeling, dan wel openbare geweldpleging.

2.3. De korpschef betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de door hem gemaakte afwegingen bij de waardering van de beschikbare verklaringen van de desbetreffende personen ter zake van de vermeende strafbare feiten, gepleegd op 1 juli 2006, onvoldoende zijn onderbouwd en hij onvoldoende zelfstandig onderzoek heeft verricht naar de relevante feiten en omstandigheden die uit de processen-verbaal blijken, heeft miskend dat reeds op grond van de voor hem beschikbare gegevens voldoende aanleiding bestond de verleende toestemming in te trekken.

2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 oktober 2004 in zaak no. 200400867/1, www.raadvanstate.nl), komt de korpschef bij de beoordeling of de betrokkene voldoende betrouwbaar in evenbedoelde zin is beoordelingsvrijheid toe en heeft de minister in paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de circulaire aan de term 'betrouwbaarheid' geen onjuiste betekenis gegeven.

Zoals de Afdeling evenzeer eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 december 2003 in zaak no. 200305092/1, www.raadvanstate.nl), mogen aan medewerkers in de beveiligingsbranche hogere eisen worden gesteld, dan aan medewerkers in andere betrekkingen.

Dit betekent dat de korpschef voor het laten voortduren van verleende toestemming als eis mag stellen dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven twijfel verheven is.

2.5. Het betoog van de korpschef slaagt. Deze beschikte over voldoende aanknopingspunten, als bedoeld in paragraaf 2.1, onder c, van de circulaire, om zich op het standpunt te stellen dat [wederpartij] niet aan de eisen van betrouwbaarheid voldoet. De korpschef heeft zich hierbij mede mogen baseren op de door de politie opgemaakte processen-verbaal. Hoewel de precieze toedracht van de hierin vermelde voorvallen op 11 juni en 1 juli 2006 niet vaststaat, staat de betrokkenheid van [wederpartij] bij de twee geweldsincidenten wel vast. Beide keren was [wederpartij] werkzaam als horecaportier. Volgens het proces-verbaal van verhoor ter zake van het incident van 11 juni 2006 heeft [wederpartij] verklaard dat hij de betrokkene bij de keel heeft gepakt en naar buiten heeft genomen en dat het een enigszins hardhandige uitzetting betrof. Voorts heeft hij volgens het proces verbaal ter zake van het incident van 1 juli 2006 verklaard dat hij wel iemand een trap zal hebben gegeven. Tegen hem is aangifte gedaan van mishandeling, dan wel openlijke geweldpleging. Aangezien van een beveiliger mag worden gevergd dat hij voldoende zelfbeheersing opbrengt bij het beteugelen van conflicten, [wederpartij] op voormelde wijze in korte tijd bij twee geweldsincidenten betrokken is geweest en tegen hem ter zake van één van die incidenten verdenking van een strafbaar feit bestond, mocht de korpschef zich op grond van deze verklaringen, zoals hij heeft gedaan, op het standpunt stellen dat de betrouwbaarheid van [wederpartij] niet boven elke twijfel verheven is. De korpschef heeft bij dat oordeel voorts mogen betrekken dat de korpschef Rotterdam-Rijnmond ten behoeve van [wederpartij] geen toestemming heeft verleend om voor Fraser Security beveiligingswerkzaamheden te verrichten.

Het in beroep aangevoerde geeft onder deze omstandigheden geen grond voor het oordeel dat de korpschef niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de ten behoeve van [wederpartij] aan ICU verleende toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden in te trekken.

2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingestelde beroep dient ongegrond te worden verklaard.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 juli 2007 in zaak nr. 06/4179;

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2008.

176-384.