Uitspraak ​201206741/1/A2


Volledige tekst

​201206741/1/A2.
Datum uitspraak: 15 mei 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te 's-Hertogenbosch,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 mei 2012 in zaak nr. 11/2389 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2011, medegedeeld bij brief van 9 februari 2011, heeft het college de woning aan de [locatie] te 's-Hertogenbosch (hierna: de woning) aangewezen als beschermd gemeentelijk monument.

Bij besluit van 8 juni 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. T. Segers, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.H. van Goch, werkzaam bij de gemeente ’s-Hertogenbosch, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Monumentenverordening ’s-Hertogenbosch 2002, zoals herzien in 2010, (hierna: de verordening) dient onder een monument een zaak te worden verstaan die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn betekenis voor de wetenschap of zijn cultuurhistorische waarde.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan het college besluiten een monument aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument.

2. De woning - een vrijstaande villa, gebouwd in de jaren 1952 en 1953 door architect Jos Bedaux en eigendom van [appellant] - is een van de ruim honderd objecten in de gemeente ’s-Hertogenbosch die in de tweede fase van het Gemeentelijk Monumentenselectieproject zijn geselecteerd. Het college heeft onderzocht of de monumentale waarden van deze ruim honderd objecten zodanig zijn dat aanwijzing als gemeentelijk monument gerechtvaardigd is. Voor dat onderzoek is gebruik gemaakt van de "Selectiecriteria potentiële gemeentelijke monumenten", waarin de objecten cijfermatig gewaardeerd worden. Alle objecten gewaardeerd met 30 punten of meer zijn door het college geselecteerd voor nader onderzoek naar de monumentale waarde. De woning heeft in dit onderzoek 41 punten gekregen en is daarom geselecteerd voor nader onderzoek. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in een zogeheten redengevende omschrijving.

Bij haar advies van 27 januari 2011 heeft de gemeentelijke monumenten- en welstandscommissie het college geadviseerd de woning aan te wijzen als gemeentelijk monument vanwege de individuele kwaliteiten van het gebouw. In dit advies noemt de commissie de architectuur sober, maar uiterst zorgvuldig en stelt zij dat invloeden van de Bossche school onmiskenbaar zijn.

Bij het besluit van 8 februari 2011 heeft het college de woning aangewezen als beschermd gemeentelijk monument. Voor een nadere motivering van de aanwijzing heeft het verwezen naar het collegevoorstel, waarin ook het genoemde advies van de monumenten- en welstandscommissie wordt aangehaald, en de redengevende omschrijving. Bij het besluit van 8 juni 2011 heeft het college, in overeenstemming met het advies van de commissie van advies voor de bezwaarschriften van 18 mei 2011, het aanwijzingsbesluit gehandhaafd.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de monumentale waarden van de woning toereikend heeft gemotiveerd. De rechtbank is volgens [appellant] ten onrechte voorbijgegaan aan het door hem in beroep overgelegde advies van ir. T. Senders, werkzaam bij architectenbureau De Twee Snoeken, van 17 augustus 2011. Verder voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte waarde heeft toegekend aan mededelingen die door ir. H.W. Boekwijt, als bouwhistoricus werkzaam bij de gemeente ’s-Hertogenbosch, zijn gedaan in zijn ter zitting overgelegde reactie van 11 april 2012 op het advies van Senders en de daarop gegeven toelichting, en waarbij de conclusie is getrokken dat het bijzonder is dat invloeden van de Delftse en Bossche school in de wijk waarin de woning staat bij elkaar komen en dat het om die reden belangrijk is om deze te beschermen. Die mededelingen zijn niet te herleiden tot elementen die bij de besluitvorming over de waardering van de woning zijn betrokken, aldus [appellant].

3.1. Hoewel het juist is dat deze mededelingen van Boekwijt niet op die wijze terugkomen in het advies van de monumenten- en welstandscommissie en de redengevende omschrijving, brengt dit niet met zich dat de rechtbank de mededelingen niet in haar oordeel mocht betrekken, nu zij zijn gedaan als reactie op het advies van Senders. De mededelingen van Boekwijt maken voorts voldoende duidelijk waarom het college dat advies niet volgt, zodat de rechtbank, anders dan [appellant] heeft betoogd, in zoverre niet gehouden was het college dat advies aan de monumenten- en welstandscommissie te laten voorleggen. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat het college toereikend heeft gemotiveerd waarom het de woning monumentaal heeft geacht.

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het aanwijzingsbesluit onzorgvuldig heeft voorbereid en het, door de woning in zijn geheel als beschermd gemeentelijk monument aan te wijzen, in strijd heeft gehandeld met het evenredigheidsbeginsel. Volgens [appellant] had een deugdelijk onderzoek tot de conclusie geleid dat het interieur, de achtergevel en de linkerzijgevel van de woning geen monumentale waarde hebben en had dit in de redengevende omschrijving tot uitdrukking moeten worden gebracht.

4.1. In de systematiek van de verordening wordt een onroerend monument, overeenkomstig hetgeen gebruikelijk is, als geheel als beschermd gemeentelijk monument aangewezen, waarbij uit de redengevende omschrijving blijkt welke onderdelen ervan om welke reden monumentwaardig worden geacht. Wat betreft het interieur brengt dit met zich dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in haar uitspraak van 3 augustus 2005 in zaak nr. 200501989/1), zaken die ingevolge artikel 3:4 van het Burgerlijk Wetboek naar verkeersopvatting onderdeel uitmaken van de hoofdzaak of daarmee zodanig zijn verbonden dat zij daarvan niet kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een der zaken, dezelfde bescherming deelachtig zijn als het monument waartoe zij behoren. Nu het interieur, de achtergevel en de linkerzijgevel van de woning ook onder het beschermingsbereik van de aanwijzing vallen, ondanks dat aan deze onderdelen van de woning op zichzelf bezien wellicht geen monumentale waarde kan worden toegekend, is voor wijzigingen hieraan ook een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht nodig. Gelet op de door het college ter zitting bij de rechtbank gedane en in hoger beroep herhaalde mededelingen, ligt het voor de hand dat het college zich bij een aanvraag daarvan welwillend zal opstellen en alsdan zonder veel problemen tot vergunningverlening zal overgaan.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.

w.g. Borman w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2013

18-735.