Uitspraak 201206885/1/A3


Volledige tekst

201206885/1/A3.
Datum uitspraak: 1 mei 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 juni 2012 in zaak nr. 11/1568 in het geding tussen:

[appellante]

en

de burgemeester van Albrandswaard.

Procesverloop

Bij brief van 1 maart 2011 heeft de burgemeester een door [appellante] gedaan verzoek om openbaarmaking van de kandidatenlijsten (model H1) voor de verkiezingen voor de raad van de gemeente Albrandswaard van 2006 afgewezen. Bij in deze brief neergelegd besluit heeft hij de kandidatenlijsten voor de verkiezingen van 2010 openbaar gemaakt, met uitzondering van de in die lijsten vermelde adresgegevens en geboortedata van kandidaten.

[appellante] heeft daartegen bezwaar gemaakt en de burgemeester verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep op de administratieve rechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

De burgemeester heeft met dat verzoek ingestemd en het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb doorgezonden naar de rechtbank.

Bij uitspraak van 21 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 1 maart 2011 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. K. Wilkeshuis, advocaat te Den Haag, en mr. M.J. Brandes, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.

Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

Ingevolge het derde lid is het tweede lid, aanhef en onder e, niet van toepassing voor zover de betrokken persoon heeft ingestemd met openbaarmaking.

2. [appellante] heeft verzocht om een afschrift van de kandidatenlijsten voor de gemeenteraadsverkiezingen van onder meer 2006 en 2010. In haar verzoek heeft zij vermeld dat het haar uitdrukkelijk ook te doen is om de op de lijsten vermelde adressen en geboortedata van de kandidaten.

Bij de brief van 1 maart 2011 heeft de burgemeester overwogen dat de kandidatenlijsten van de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 niet meer beschikbaar zijn. Aangezien deze gegevens niet zijn aangetroffen, gaat de burgemeester ervan uit dat deze zijn vernietigd.

3. Met betrekking tot de kandidatenlijsten van 2006 heeft [appellante] betoogd dat de burgemeester de informatie over 2006 heeft verstrekt aan een andere aanvrager, [persoon], in het kader van een Wob-procedure en deze gegevens bij deze burger dient op te vragen om aan zijn wettelijke verplichting te voldoen.

3.1. De burgemeester heeft te kennen gegeven dat hij niet kan achterhalen of de stelling van [appellante] dat deze gegevens in het kader van een Wob-procedure aan [persoon] zijn verstrekt, juist is. Omdat de burgemeester aldus de stelling van [appellante] niet heeft weersproken, moet ervan worden uitgegaan dat de in geding zijnde informatie eerder op grond van de Wob openbaar is gemaakt. Dit brengt met zich dat de Wob in zoverre niet van toepassing was op het verzoek, nu de plicht tot openbaarmaking ingevolge de Wob geen betrekking heeft op informatie die reeds openbaar is. De reactie van de burgemeester van 1 maart 2011 op het verzoek van [appellante] is daarom in zoverre niet op rechtsgevolg gericht en derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank had het beroep in zoverre niet-ontvankelijk moeten verklaren.

4. Met betrekking tot de kandidatenlijsten van 2010 heeft de burgemeester geweigerd de daarop vermelde adresgegevens en geboortedata openbaar te maken. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat in het bijzonder vanuit veiligheidsoverwegingen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de op de lijsten vermelde kandidaten zwaarder dient te wegen dan het belang van openbaarheid. Daarbij heeft de burgemeester overwogen dat hem uit retour ontvangen inventarisatieformulieren is gebleken dat een overgroot deel van de personen op de kandidatenlijsten de verstrekking van adresgegevens en geboortedata bezwaarlijk acht. Daarnaast acht de burgemeester het niet uitgesloten dat de adresgegevens en geboortedata zullen worden gebruikt voor oneigenlijke doelen. Voorts heeft de burgemeester in zijn afweging betrokken dat het Kiesbesluit per 1 januari 2010 (Stb. 2009, 453) is gewijzigd in die zin dat de verplichte vermelding van het adres op de kandidatenlijsten om veiligheidsredenen is komen te vervallen.

5. De rechtbank is [appellante] niet gevolgd in haar betoog dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet dient mee te wegen, omdat kandidaten door hun adresgegevens en geboortedata op de kandidatenlijsten te laten vermelden, hebben ingestemd met openbaarmaking ervan, zoals bedoeld in artikel 10, derde lid, van de Wob. Mede in het licht van de voormelde wijziging van het Kiesbesluit, is de rechtbank van oordeel dat de kandidaten niet wegens die vermelding feitelijk en op geïnformeerde wijze instemming hebben betuigd met openbaarmaking van hun adresgegevens en geboortedata, ook na afloop van de op grond van de Kieswet bepaalde periode van terinzagelegging.

6. [appellante] betoogt dat uit vaste jurisprudentie blijkt dat indien stukken op basis van een wettelijk voorschrift voor een ieder ter inzage hebben gelegen, er geen grond meer kan zijn om deze gegevens te weigeren op grond van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De wetgever heeft er uitdrukkelijk voor gekozen om de kandidaten zelf de afweging te laten maken of zij hun adresgegevens wel of niet willen vermelden op de ter inzage te leggen lijsten. Een gevolg van die terinzagelegging is dat hun adresgegevens openbaar worden. De rechtbank is volgens [appellante] voorbijgegaan aan het feit dat de kandidaten, door hun adresgegevens op de kandidatenlijsten te laten vermelden, hebben ingestemd met openbaarmaking zoals bedoeld in artikel 10, derde lid, van de Wob. Zij stelt dat de Kiesraad medio mei 2011 de volledige kandidatenlijsten en ondersteuningsverklaringen voor de verkiezingen van de leden van de Eerste Kamer der Staten Generaal op haar verzoek openbaar heeft gemaakt. Voorts heeft volgens [appellante] een groot aantal kandidaten gedurende deze procedure desgevraagd nogmaals expliciet bevestigd het eens te zijn met verstrekking van de kandidatenlijst, waarop adres en geboortedatum niet onleesbaar zijn gemaakt.

Verder heeft [appellante] erop gewezen dat de wetgever nog steeds de vermelding van geboortedata op de kandidatenlijsten verplicht heeft gesteld. De kennelijke argumentatie van de rechtbank dat, nu vermelding van de adresgegevens niet langer verplicht is, de geboortedata ook op deze grond moeten worden geweigerd, is onjuist, aldus [appellante].

6.1. De Afdeling heeft eerder overwogen (uitspraak van 5 september 2012 in zaak nr. 201107018/1/A3) dat nu de betrokken kandidaten onder meer hun adresgegevens op de kandidatenlijsten hebben laten vermelden, zij kunnen worden geacht te hebben ingestemd met de in de Kieswet geregelde terinzagelegging van de lijsten met die gegevens gedurende de verkiezingsperioden. Zoals eveneens volgt uit die uitspraak, kan de terinzagelegging van de kandidatenlijsten gedurende de verkiezingsperioden echter niet gelijk worden gesteld met openbaarmaking in de zin van de Wob. Het laten vermelden van de adresgegevens kan daarom niet worden aangemerkt als instemming van de kandidaten met openbaarmaking van die gegevens als bedoeld in artikel 10, derde lid, van de Wob. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat de kandidaten volledig afstand hebben gedaan van de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer wat betreft deze gegevens.

Bij de inventarisatie heeft evenwel een deel van de kandidaten verklaard geen bezwaar te hebben tegen verstrekking van de kandidatenlijst waarop het adres van de betrokkene en diens geboortedatum niet onleesbaar zijn gemaakt. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat deze kandidaten, voor zover zij een ondubbelzinnige verklaring in die zin hebben afgelegd, kunnen worden geacht te hebben ingestemd met openbaarmaking van de gegevens in de zin artikel 10, derde lid, van de Wob. De burgemeester heeft ten aanzien van de adresgegevens en geboortedata van die kandidaten artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob ten onrechte van toepassing geacht. De burgemeester heeft naar voren gebracht dat, waar de overgrote meerderheid van de kandidaten uitdrukkelijk bezwaar had tegen de verstrekking van de persoonlijke gegevens, of daarmee niet heeft ingestemd, hij in alle gevallen dezelfde door artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob voorgeschreven belangenafweging heeft gemaakt. Nu echter ingevolge artikel 10, derde lid, van de Wob deze belangenafweging achterwege dient te blijven ten aanzien van de kandidaten die hebben ingestemd met openbaarmaking, had de burgemeester een onderscheid dienen te maken tussen de kandidaten die wel hebben ingestemd met openbaarmaking van de gegevens en de kandidaten die daar niet mee hebben ingestemd. De burgemeester dient dit onderscheid alsnog te maken. Het betoog slaagt in zoverre.

6.2. Dat ten aanzien van de geboortedata het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid, nu deze data strikt persoonlijke gegevens betreffen aan de hand waarvan de mogelijkheid bestaat dat kandidaten kunnen worden geïdentificeerd, valt voorts zonder nadere motivering niet in te zien. Het besluit is in zoverre genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Ook dit betoog slaagt.

7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou hebben behoren te doen, zal de Afdeling het beroep voor zover het betreft het geschil over het jaar 2006 niet-ontvankelijk verklaren. De Afdeling zal het beroep voor zover het betreft het geschil over het jaar 2010 gegrond verklaren en het besluit van 1 maart 2011 vernietigen. De burgemeester dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

8. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 juni 2012 in zaak nr. 11/1568;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep voor zover het betreft het geschil over het jaar 2006 niet-ontvankelijk;

IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep voor zover het betreft het geschil over het jaar 2010 gegrond;

V. vernietigt het besluit van de burgemeester van Albrandswaard van 1 maart 2011, kenmerk 95689;

VI. veroordeelt de burgemeester van Albrandswaard tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.888,00 (zegge: achttienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. gelast dat de burgemeester van Albrandswaard aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 384,00 (zegge: driehonderdvierentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013

97.