Uitspraak 201209692/1/A1


Volledige tekst

201209692/1/A1.
Datum uitspraak: 1 mei 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Arnhem,

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 augustus 2012 in zaak nr. 11/5293 in het geding tussen:

[wederpartij] en [appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2010 heeft het college aan Kuwait Petroleum Nederland B.V. een bouwvergunning verleend voor het vernieuwen van het tankstation gelegen aan het perceel Hommelseweg 399 (hierna: het perceel) te Arnhem.

Bij besluit van 22 juni 2011 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover de bezwaren zijn gericht tegen het verlenen van de bouwvergunning voor de twee ondergrondse tanks en de slibopvangput buiten het bouwvlak, alsmede het prijzenbord, de lichtmast en luchtunit in de onbebouwbare zone en het besluit van 23 augustus 2010 in zoverre herroepen.

Bij besluit van 1 november 2011 heeft het college vrijstelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan verleend voor het plaatsen van twee ondergrondse tanks en een slibopvangput en ontheffing ingevolge artikel 3.23 van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) voor het plaatsen van een prijzenbord.

Bij uitspraak van 28 augustus 2012 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Kuwait Petroleum Nederland B.V. heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2013, waar [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Arnhem, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Miltenburg, in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Kuwait Petroleum Nederland B.V., vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Minkhorst, advocaat te Nijmegen, gehoord.

Overwegingen

1. Het bouwplan voorziet in het herinrichten van het huidige bemande tankstation naar een onbemand tankstation. Hiertoe wordt de luifel vervangen door een nieuwe luifel met een geautomatiseerd aflever-, camera- en betalingssysteem. Het shopgebouw wordt vervangen door een technische ruimte. De twee ondergrondse tanks en het prijzenbord worden vervangen en er wordt een slibput gerealiseerd.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het deel van het perceel waar het onbemande tankstation is gevestigd de bestemming "Detailhandel (DH)" heeft, omdat deze lettercombinatie niet voorkomt op de legenda van de plankaart.

2.1 Volgens de plankaart van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Sonsbeekkwartier-Vogelwijk 2006" is op het perceel de aanduiding "DH" weergegeven. Deze lettercombinatie komt niet voor In de legenda. De bestemming detailhandel wordt aangeduid met een "D".

De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat het voldoende kenbaar is dat de op de kaart met de letter "DH" aangegeven bestemming een verschrijving betreft en dat moet worden aangenomen dat de bestemming detailhandel bedoeld is. Daarbij is terecht in aanmerking genomen dat de kleur op de verbeelding overeenkomt met de kleur in de legenda van de bestemming detailhandel, het aannemelijk is dat de lettercombinatie "DH" als afkorting geldt voor detailhandel en de gronden met de bestemming detailhandel bestemd zijn voor een brandstoffenverkooppunt, terwijl op het perceel al jaren een tankstation gevestigd is.

Het betoog faalt.

3. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de verkoop van brandstoffen in een onbemand tankstation past binnen de bestemming "Detailhandel". Hij voert daartoe aan dat een onbemand tankstation een nieuwe vorm van exploitatie is met een nieuwe exploitant. Voorts is hierbij ten onrechte niet betrokken dat een gebrek aan toezicht leidt tot overlast.

3.1 Ingevolge artikel 2.4.1 van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Detailhandel" aangewezen gronden bestemd voor een brandstoffenverkooppunt zonder LPG met bijbehorende voorzieningen, zoals een verkoop- en reparatieruimte.

Ingevolge artikel 1.1, onder 34, wordt onder detailhandel verstaan het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

3.2 De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat een onbemand tankstation past binnen de bestemming "Detailhandel". Uit artikel 2.1.4 van de planvoorschriften kan niet worden afgeleid dat een onbemand brandstoffenverkooppunt niet is toegestaan. Een onbemand tankstation voldoet aan de in dat artikel, gelezen in verbinding met artikel 1.1, onder 34, van de planvoorschriften, gegeven omschrijving, nu daar bedrijfsmatig goederen worden verkocht en geleverd aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik. Daarbij is niet vereist dat verkoop van goederen door of onder toezicht van een verkoper moet plaatsvinden. Dat het onbemande tankstation door een andere eigenaar wordt geëxploiteerd doet niet aan bovenstaande af. Voorts kan daarbij, nu een onbemand tankstation is toegestaan, niet worden betrokken wat de eventuele gevolgen zijn van het onbemand beheren.

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan en ontheffing ingevolge artikel 3.23 van de Wro voor het plaatsen van twee ondergrondse tanks en slibopvangput onderscheidenlijk prijzenbord heeft kunnen verlenen. Hij voert daartoe aan dat het bouwen in de onbebouwbare zone indruist tegen het belang van een goede wateropname en -afvoer in de omgeving en het uitzicht aantast.

4.1 [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gevolgen van het bouwplan zodanig zijn, dat het college niet in redelijkheid de gevraagde vrijstelling voor het plaatsen van twee ondergrondse tanks en slibopvangput en ontheffing voor het plaatsen van het prijzenbord heeft kunnen verlenen. De enkele stelling dat door het plaatsen van de ondergrondse tanks en slibopvangput het belang van een goede wateropname en -afvoer worden aangetast, is daartoe niet voldoende. Uit de stukken en hetgeen het college ter zitting nader heeft toegelicht blijkt dat de plaatsing van het prijzenbord volgens het college toelaatbaar is, omdat op het perceel reeds een prijzenbord stond, het prijzenbord slank is vormgegeven en haaks staat op de Hommelseweg en de verlichting van het prijzenbord is uitgeschakeld tussen 21.00 en 7.00 uur. Uit de bouwtekening behorend bij de bouwvergunning blijkt dat het prijzenbord een hoogte van 4,96 m, een breedte van 1,42 m en een diepte oplopend van 0,2 m tot 0,9 m heeft. Het prijzenbord staat op een afstand van 35 m van de woning van [appellant] aan de overzijde van de Hommelseweg. Aan weerszijden van de weg en in de middenberm staan enkele bomen. Gelet op voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de gevraagde ontheffing en vrijstelling heeft kunnen verlenen.

Het betoog faalt.

5. Ten slotte betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college deze niet aan de bouwvergunning ten grondslag had mogen leggen. Hij voert daartoe aan dat het college niet heeft gemotiveerd waarom voor het prijzenbord is afgeweken van de criteria uit de welstandsnota voor een reclamezuil voor bedrijven en winkels.

5.1 Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 januari 2013 in zaak nrs. 201205471/1/A1 en 201206103/1/A1) toetst de welstandscommissie het bouwplan aan de hand van de criteria in de welstandsnota aan redelijke eisen van welstand en heeft zij zich daarbij in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, dan wel, indien het bouwplan daarvan afwijkt, die waaraan het college planologische medewerking wenst te verlenen.

Het door [appellant] aangevoerde leidt niet tot het oordeel dat het welstandsadvies zodanige gebreken vertoont, dat het college dit niet aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag mocht leggen. Gelet op de bereidheid van het college om ontheffing te verlenen voor de gekozen situering en de maatvoering van het bouwwerk, dienen deze situering en maatvoering bij de welstandstoets te worden gerespecteerd en kan daarin geen grond zijn gelegen voor een negatief welstandsoordeel. Nu de in de welstandsnota opgenomen criteria voor een vrijstaande reclamezuil alleen betrekking hebben op de situering en maatvoering daarvan, heeft de welstandscommissie terecht getoetst aan de algemene welstandscriteria. In het advies heeft de welstandscommissie gemotiveerd dat het bouwplan wat betreft de uiterlijke verschijningsvorm voldoet aan de redelijke eisen van welstand. [appellant] heeft dit niet bestreden met een advies van een andere deskundige persoon of instantie. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat het college het welstandsadvies niet aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag mocht leggen. De stelling van [appellant] dat het welstandsadvies in strijd is met de toelichting op het bestemmingsplan kan niet tot een ander oordeel leiden, nu de welstandscommissie enkel dient te toetsen aan de criteria die in de welstandsnota zijn opgenomen.

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.

w.g. Hoekstra w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013

270-771.