Uitspraak 201205471/1/A1 en 201206103/1/A1


Volledige tekst

201205471/1/A1 en 201206103/1/A1.
Datum uitspraak: 16 januari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de stichting Stichting Tussen Fort en Sluis, gevestigd te Edam, gemeente Edam-Volendam,
appellante,

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Haarlem van 23 april 2012 in zaak nr. 11/6188 in het geding tussen:

de Stichting

en

het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam

en op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te Edam, gemeente Edam-Volendam (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]),

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Haarlem van 23 april 2012 in zaak nr. 11/6196 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam.

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning met bijgebouw op het perceel [locatie] te Edam.

Bij afzonderlijke besluiten van 14 oktober 2011 heeft het college de door de Stichting onderscheidenlijk [appellant] daartegen gemaakte bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 15 november 2010, onder aanvulling van de motivering, gehandhaafd.

Bij afzonderlijke mondelinge uitspraken van 23 april 2012 heeft de rechtbank de door de Stichting onderscheidenlijk door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. De processen-verbaal van deze uitspraken zijn aangehecht.

Tegen deze uitspraken hebben de Stichting onderscheidenlijk [appellant] hoger beroep ingesteld.

[vergunninghouder] heeft een nader stuk ingediend.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting, het college en [vergunninghouder] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting, gevoegd met het beroep in zaak nr. 201202161/1/R1, behandeld op 24 oktober 2012, waar de Stichting, vertegenwoordigd door mr. L.D.H. Hamer, advocaat te Amsterdam, [appellanten], bijgestaan door mr. S. Essakkili, en het college, vertegenwoordigd door C.J. Spolders, Th.H.M. Silven, A.S.M. Hoekstra en C, Wals, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is verschenen [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. X. Visscher, advocaat te Alkmaar en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, vertegenwoordigd door mr. L.E.A.M. Grapperhaus. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

1. [vergunninghouder] betoogt dat de Stichting geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat haar beroep derhalve niet-ontvankelijk is. Hij voert hiertoe aan dat de feitelijke werkzaamheden van de Stichting beperkt zijn tot het in rechte opkomen tegen besluiten alsmede het verrichten van handelingen ter voorbereiding van het in rechte opkomen tegen besluiten.

1.1. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.

1.2. Blijkens haar statuten heeft de Stichting tot doel het behouden dan wel herstellen van de harmonie tussen het Fort bij Edam en de omgeving - in het bijzonder aan het Oorgat en de Zeevangszeedijk, het tegengaan van elke aantasting daarvan en waar mogelijk het herstel van de harmonie.

De Stichting heeft in beroep onder meer een lijst overgelegd met de door haar verrichte feitelijke werkzaamheden. Op grond van die stukken en hetgeen zij ter zitting heeft toegelicht over de op deze lijst vermelde werkzaamheden, is de Afdeling van oordeel dat de Stichting feitelijke werkzaamheden verricht ter behartiging van haar statutaire doelstelling. De Stichting is ontvankelijk.

2. Het bouwplan voorziet in het bouwen van een woning en bijgebouw op het perceel.

Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Edam I". Om verwezenlijking ervan niettemin mogelijk te maken heeft het college daarvan krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend.

Bij besluit van 19 januari 2012 heeft de raad van de gemeente Edam-Volendam het bestemmingsplan "Oorgat e.o." vastgesteld. Bij uitspraak van heden, in zaak nr. 201202161/1/R1, heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, de door [appellant] en de Stichting tegen dat vaststellingsbesluit ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Het bestemmingsplan voorziet in het juridisch-planologische kader voor de ontwikkeling van (onder meer) het bouwplan waarop de vrijstelling betrekking heeft en is de titel voor de ruimtelijke ingreep waartegen [appellant] en de Stichting zich richten. Thans kan het bouwplan zonder vrijstelling worden gerealiseerd. Omdat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een belang bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak voor zover deze ziet op de vrijstelling kan worden aangenomen, moet gelet op het vorenstaande worden geoordeeld dat [appellant] en de Stichting in zoverre geen belang hebben bij een beoordeling van die uitspraak.

3. [appellant] en de Stichting betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in het advies van het Gelders Genootschap in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om niet langer vast te houden aan het positieve advies van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland.

3.1. Het college heeft aan zijn besluitvorming het positieve advies van de welstandscommissie Stichting Welstandszorg Noord-Holland van 21 januari 2008, dat is aangevuld met het advies van 8 juli 2011, ten grondslag gelegd. Hierin heeft die commissie het bouwplan getoetst aan de Welstandsnota van de gemeente Edam-Volendam. De daarin neergelegde gebiedsgerichte welstandscriteria voor het gebied C singelgebied Edam, deelgebied C1 oostelijk van de dorpskern Edam zijn van toepassing. In de Welstandsnota is, voor zover thans van belang, vermeld dat de hoofdstructuur van dit gebied vooral de dijk om de polder Zeevang is, waarlangs woningen staan. Het deel langs de Zeevangszeedijk en het Oorgat heeft een zeer landelijk karakter dat vorm krijgt door de hoge mate van transparantie tussen de bebouwing naar het achterliggende landschap. Het lint is afwisselend één- en tweezijdig bebouwd. Door de verspringende rooilijn en verschillende typen bebouwing laten de bebouwingsstroken een gevarieerd beeld zien. Nieuwe bebouwing dient, zo is in de Welstandsnota vermeld, in deze hoofdstructuur te worden ingepast. In het deel langs het Oorgat en de Zeevangszeedijk moeten de zichtlijnen naar het achterliggende landschap gehandhaafd worden. Het welstandsbeleid zal zich richten op criteria voor de parcellering, de detaillering en het materiaalgebruik, maar moet tevens ruimte bieden voor individuele expressie. De welstandscriteria hebben betrekking op de relatie met de omgeving, massa en opbouw van het gebouw en detaillering, materiaal en kleur. Ten aanzien van de massa en opbouw van het gebouw is onder meer vermeld dat gevels verticaal geleed dienen te zijn. Ten aanzien van detaillering, materiaal en kleur is vermeld dat de elementen in de gevel (deuren, ramen, etc) in een consistente verhouding tot elkaar dienen te staan en tot de gevel als geheel.

3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 november 2010 in zaak nrs. 201010192/1/H1 en 201010192/2/H1) toetst de welstandscommissie het bouwplan aan de hand van de criteria in de welstandsnota aan redelijke eisen van welstand en heeft zij zich daarbij in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, dan wel, indien het bouwplan daarvan afwijkt, die waaraan het college planologische medewerking wenst te verlenen. Gelet op de bereidheid van het college om vrijstelling te verlenen voor de gekozen situering ten opzichte van de omliggende percelen en de maatvoering van het gebouw, dienden deze situering en maatvoering bij de welstandstoets te worden gerespecteerd en kon daarin geen grond zijn gelegen voor een negatief welstandsoordeel. De welstandscommissie heeft, voor zover thans van belang, geconcludeerd dat het bouwplan wat betreft de architectonische uitwerking eigen expressie toont, hetgeen mogelijk is overeenkomstig de Welstandsnota en voldoet aan redelijke eisen van welstand.

3.3. In het door [appellant] en de Stichting overgelegde advies van het Gelders Genootschap is, voor zover thans van belang, vermeld dat, hoewel de gekozen architectuurstijl denkbaar wordt geacht, de gevels verticaal geleed dienen te zijn en de gevelelementen in een consistente verhouding tot elkaar dienen te staan. Hiervan is nog onvoldoende sprake onder meer door het zeer ruim bemeten balkon aan de voorzijde, dat een te sterke doorsnijding vormt van de verticaliteit in het gevelbeeld, en doordat de gevelopeningen in de slaapverdieping op de begane grond bijna even groot zijn als die van de beletage, met te weinig hiërarchie in het gevelbeeld. Daarnaast is in het advies van het Gelders Genootschap vermeld dat de tuinafrasteringen een nogal gesloten en massief karakter hebben in relatie tot de groene omgeving waar de openheid prevaleert en dat onduidelijkheid bestaat over de exacte geveltint.

3.4. In de reactie van 10 april 2012 op het advies van het Gelders Genootschap heeft de welstandscommissie geconstateerd dat sprake is van beargumenteerde interpretatieverschillen die waarschijnlijk vooral terug te voeren zijn op het moment van beoordelen. De welstandscommissie heeft, met de kennis en aandachtspunten van toen, andere welstandscriteria laten prevaleren dan het Gelders Genootschap nu doet.

Gelet op de omstandigheid dat de welstandscommissie in haar advies van 8 juli 2011 waarde heeft gehecht aan de eigen expressie van het bouwplan, waarvoor de Welstandsnota ruimte biedt, en zij dit heeft laten prevaleren boven de andere welstandscriteria, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in het advies van het Gelders Genootschap in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om niet langer vast te houden aan het positieve advies van de welstandscommissie.

4. [appellant] en de Stichting betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de welstandscommissie had moeten beoordelen of het bouwplan de cultuurhistorische waarden, zoals die gelden voor het gebied dat ligt in de kernzone van de Stelling van Amsterdam, meer in het bijzonder binnen de schootcirkel van 1000 m rond het Fort bij Edam, aantast.

4.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, ten tijde van belang, moet de bouwvergunning worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, van de Woningwet. De in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, bedoelde criteria zijn neergelegd in de Welstandsnota. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat de welstandscommissie bij de beoordeling van het bouwplan de cultuurhistorische waarden die niet in de Welstandsnota zijn opgenomen, terecht niet bij de beoordeling heeft betrokken. Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2013

473.