Uitspraak 201005158/1/R2


Volledige tekst

201005158/1/R2.
Datum uitspraak: 3 april 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Amsterdam,
2. [appellanten sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Amsterdam,
3. [appellanten sub 3] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Amsterdam,
4. [appellant sub 4] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]), allen wonend te Amsterdam,
5. [appellant sub 5], wonend te Amsterdam,

en

de stadsdeelraad van het stadsdeel Zeeburg, thans stadsdeel Oost, van de gemeente Amsterdam,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2010 heeft de stadsdeelraad het bestemmingsplan "Oostelijke Handelskade 4" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld.

De stadsdeelraad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en de stadsdeelraad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

Balu B.V. en de stadsdeelraad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2011, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. W. Kattouw, [appellant sub 5] en de stadsdeelraad, vertegenwoordigd door J.J. Vermeulen en mr. M.L.M. Lohman, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Balu B.V., vertegenwoordigd door R. Soesman en mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Baarn, als partij gehoord.

Bij tussenuitspraak van 11 april 2012, in zaak nr. 201005158/1/T1/R2, heeft de Afdeling de stadsdeelraad opgedragen om binnen 24 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin geconstateerde gebrek in het besluit van 6 april 2010 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 18 september 2012 heeft de stadsdeelraad het besluit van 6 april 2010 gewijzigd.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en Panama Alive B.V., thans de exploitant van de toegelaten discotheek op het perceel Oostelijke Handelskade 4, een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de stadsdeelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de toegelaten discotheek geen onevenredige geluidhinder voor de omwonenden met zich brengt, zonder dat hij ofwel de toepassing van de mogelijkheid om bij maatwerkvoorschriften hogere waarden vast te stellen op enigerlei wijze heeft uitgesloten, ofwel heeft gemotiveerd dat in het licht van alle omgevingsfactoren met het vaststellen van hogere waarden bij maatwerkvoorschrift krachtens artikel 2.20 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (thans: het Activiteitenbesluit milieubeheer) nog een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omwonenden is gegarandeerd. Derhalve heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van 6 april 2010, wat de aanduiding "(h≤VI)" voor het perceel Oostelijke Handelskade 4 te Amsterdam betreft, voor zover de toepassing van de mogelijkheid om bij maatwerkvoorschriften hogere waarden vast te stellen niet op enigerlei wijze is uitgesloten, is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

2. Gelet hierop zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5], voor zover deze zijn gericht tegen het besluit van 6 april 2010, gedeeltelijk gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd, wat de aanduiding "(h≤VI)" voor het perceel Oostelijke Handelskade 4 betreft, voor zover de toepassing van de mogelijkheid om bij maatwerkvoorschriften hogere waarden vast te stellen niet op enigerlei wijze is uitgesloten. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5], voor zover deze zijn gericht tegen het besluit van 6 april 2010, zijn gelet op de overwegingen 2.2.4, 2.3.3 en 2.4.6 van de tussenuitspraak voor het overige ongegrond.

3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de stadsdeelraad opgedragen om binnen 24 weken na de verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin onder 2.4.6 is overwogen het gebrek in het besluit van 6 april 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Oostelijke Handelskade 4" te herstellen door alsnog deugdelijk te motiveren dat wat de geluidhinder vanwege het ten gehore brengen van muziek in de toegelaten discotheek betreft, ter plaatse van de nabijgelegen woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd, dan wel het bestreden besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.

4. Bij besluit van 18 september 2012 heeft de stadsdeelraad aan artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels toegevoegd dat als strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening in ieder geval wordt aangemerkt: het gebruik waarbij de geluidproductie van de inrichting tot gevolg heeft dat de in onderstaande tabel aangegeven waarden worden overschreden, met dien verstande dat (uitsluitend) de grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevels van gevoelige gebouwen middels een maatwerkvoorschrift met maximaal 5 dB(A) verhoogd mag worden. In de tabel staan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer in dB(A). De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] worden, gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, zoals deze luidden ten tijde van belang, geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 18 september 2012.

De stadsdeelraad staat op het standpunt dat met deze planregeling een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden is gewaarborgd; een verhoging van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau met meer dan 5 dB(A) is volgens de stadsdeelraad niet wenselijk.

5. [appellant sub 2], [appellant sub 1], [appellant sub 5] en [appellant sub 4] voeren tegen het besluit van 18 september 2012 het volgende aan.

6. [appellant sub 2] voert aan dat de stadsdeelraad bij het besluit van 18 september 2012 ten onrechte hogere waarden voor het geluidniveau van de toegelaten discotheek heeft vastgesteld. Volgens [appellant sub 2] had de stadsdeelraad in deze procedure niet de bevoegdheid om een dergelijk besluit te nemen, omdat dit niet in overeenstemming is met de opdracht die de Afdeling in de tussenuitspraak aan de stadsdeelraad heeft gegeven. Zij stelt dat zij door het nieuwe besluit in een nadeliger positie is komen te verkeren, nu een hogere geluidbelasting op de gevels van haar woning is toegelaten dan ten tijde van het besluit van 6 april 2010.

6.1. In het bij besluit van 6 april 2010 vastgestelde plan was de toepassing van de mogelijkheid om bij maatwerkvoorschriften hogere waarden vast te stellen niet op enigerlei wijze uitgesloten. De in artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels gegeven omschrijving van strijdig gebruik brengt mee dat het dagelijks bestuur van het stadsdeel bij maatwerkvoorschrift krachtens artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer de grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevels van gevoelige gebouwen niet met meer dan 5 dB(A) en de grenswaarde voor het maximale geluidniveau niet zal kunnen verhogen. Bij het besluit van 18 september 2012 zijn derhalve geen hogere waarden voor het geluidniveau vastgesteld, maar wordt de toepassing van de mogelijkheid om bij maatwerkvoorschrift hogere waarden voor het geluidniveau vast te stellen in de mate als hiervoor is vermeld uitgesloten. Voorts blijft onverlet dat ingevolge artikel 2.20, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer het bevoegd gezag slechts hogere waarden kan vaststellen dan de waarden, bedoeld in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit, indien binnen geluidgevoelige ruimten dan wel verblijfsruimten van gevoelige gebouwen, die zijn gelegen binnen de akoestische invloedssfeer van de inrichting, een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) wordt gewaarborgd.

Uit de tussenuitspraak volgt dat het herstel van het gebrek eruit kon bestaan in het plan de toepassing van de mogelijkheid om bij maatwerkvoorschriften hogere waarden vast te stellen op enigerlei wijze uit te sluiten. Door de toepassing van de mogelijkheid voor het dagelijks bestuur van het stadsdeel om bij maatwerkvoorschriften hogere waarden vast te stellen in voornoemd opzicht uit te sluiten, heeft de stadsdeelraad dan ook niet in strijd gehandeld met de opdracht die de Afdeling in de tussenuitspraak aan de stadsdeelraad heeft gegeven. De stelling dat [appellant sub 2] door het besluit in een nadeliger positie is komen te verkeren, volgt de Afdeling, gelet op het voorgaande, evenmin. Het betoog faalt.

7. [appellant sub 2], [appellant sub 1], [appellant sub 5] en [appellant sub 4] betogen dat met artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels de mogelijkheid om bij maatwerkvoorschrift hogere waarden vast te stellen niet voldoende is beperkt, waardoor volgens hen door het plan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omwonenden niet wordt gegarandeerd.

7.1. [appellant sub 1] en [appellant sub 4] nemen het standpunt in dat de door middel van een maatwerkvoorschrift te stellen hogere waarden die door artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels niet worden uitgesloten (hierna ook: de niet uitgesloten hogere waarden), ontoereikend zullen zijn ter beperking van geluidhinder.

[appellant sub 1] en [appellant sub 4] betogen dat wanneer de niet uitgesloten hogere waarden worden gesteld, het geluid van de discotheek niet zal wegvallen tegen het omgevingsgeluid. Zij bestrijden het standpunt van de stadsdeelraad dat, gelet op de reeds bestaande geluidbronnen in de stedelijke omgeving waarin de toegelaten discotheek staat de geluidproductie van de discotheek bij het stellen van die hogere waarde niet waarneembaar zal zijn. [appellant sub 1] stelt hiertoe dat reeds bestaande geluidbronnen voornamelijk overdag geluid produceren, terwijl ter plaatse van de toegelaten discotheek vooral ’s nachts activiteiten plaatsvinden. Verder stelt [appellant sub 4] dat de andere geluidbronnen geen lage bastonen produceren, terwijl deze overlast veroorzaken.

7.2. Voorts betogen [appellant sub 2], [appellant sub 1], [appellant sub 5] en [appellant sub 4] dat door middel van de door Het GeluidBuro opgestelde Notitie NV1.2 van 30 mei 2012 (hierna: de Notitie NV1.2) niet aannemelijk is gemaakt dat aan de niet uitgesloten hogere waarden zal kunnen worden voldaan.

[appellant sub 2] en [appellant sub 1] voeren hiertoe allereerst aan dat in Notitie NV1.2 ten onrechte het housespectrum als uitgangspunt is genomen. [appellant sub 2] stelt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met live muziek. Hij verwijst in dit verband naar een door hem overgelegde notitie betreffende de geluidtechnische aspecten van discotheek Panama, gedateerd 25 oktober 2012, die is opgesteld door LBP Sight (hierna: de notitie LBP Sight).

[appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] voeren aan dat de stadsdeelraad er voorts in Notitie NV1.2 ten onrechte van uitgaat dat ter plaatse van de toegelaten discotheek geluidwerende voorzieningen worden getroffen. [appellant sub 1] wijst er in dit verband op dat de voorgenomen aanpassingen aan de toegelaten discotheek in het verleden nooit zijn gerealiseerd.

[appellant sub 2] stelt dat de stadsdeelraad ten onrechte geen inzicht heeft gegeven in de meet- en rekenpunten die zijn gehanteerd om de geluidbelasting op de gevels te berekenen.

7.3. Verder betogen [appellant sub 2], [appellant sub 1], [appellant sub 5] en [appellant sub 4] dat wanneer de niet uitgesloten hogere waarden worden gesteld, de binnenwaarde van artikel 2.20, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet zal worden gewaarborgd.

[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] bestrijden de aanname in Notitie NV1.2 dat aan het appartementengebouw Nieuw Argentinië extra geluidisolerende voorzieningen zijn aangebracht. [appellant sub 2] en [appellant sub 5] voeren verder aan dat in het onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met woonblok 1 van het appartementengebouw, terwijl ter plaatse minder geluidisolatie is aangebracht en derhalve meer geluidoverlast wordt verwacht dan in woonblok 2. [appellant sub 2] verwijst in dit verband naar de notitie LBP Sight. Verder heeft de stadsdeelraad volgens haar ten onrechte geen rekening gehouden met het binnengeluidniveau bij geopende ramen of deuren. [appellant sub 1] betoogt dat in Notitie NV1.2 ten onrechte slechts gebruik wordt gemaakt van berekeningen in plaats van metingen.

7.4. In de onderhavige procedure staan maatwerkvoorschriften die het dagelijks bestuur van het stadsdeel in de toekomst mogelijk krachtens artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gaat vaststellen niet ter beoordeling, maar staat ter beoordeling of met artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden wordt gegarandeerd. Daarbij is van belang of de stadsdeelraad er op voorhand in redelijkheid van heeft kunnen uitgaan dat de in de toekomst mogelijk bij maatwerkvoorschrift vast te stellen hogere waarden die artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels niet uitsluit, toereikend en naleefbaar zullen zijn en de binnenwaarde van artikel 2.20, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer zullen waarborgen.

7.5. Ten aanzien van de betogen van [appellant sub 1] en [appellant sub 4] dat de niet uitgesloten hogere waarden niet toereikend zullen zijn ter beperking van geluidhinder, overweegt de Afdeling als volgt.

In Notitie NV1.2 staat dat in de drukke, stadse omgeving van de toegelaten discotheek een verhoging van de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit milieubeheer met 5 dB(A) volledig zal opgaan in het omgevingsgeluid. De discotheek en de omliggende woningen liggen naast een druk spoorwegtracé en één van de hoofdverkeersaders richting het centrum van Amsterdam. Ook in de nachtperiode zal het referentieniveau van het omgevingsgeluid hoog blijven vanwege alle geluidbronnen in de stadse omgeving, zo staat in Notitie NV1.2.

[appellant sub 1] en [appellant sub 4] hebben met hun stelling dat reeds bestaande geluidbronnen voornamelijk overdag geluid produceren, niet onderbouwd dat het omgevingsgeluid in de nachtperiode zodanig is dat de geluidproductie van de toegelaten discotheek bij het stellen van de niet uitgesloten hogere waarden daartegen niet zal wegvallen. Daarbij overweegt de Afdeling dat met de mate van hinderlijkheid van de door [appellant sub 4] bedoelde bastonen rekening wordt gehouden door middel van het te hanteren muziekspectrum en de straffactor voor muziekgeluid. Op grond van hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd is dan ook niet aannemelijk dat de niet uitgesloten hogere waarden niet zouden aansluiten bij het referentieniveau van het omgevingsgeluid.

De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat de stadsdeelraad er niet op voorhand in redelijkheid van heeft kunnen uitgaan dat de niet uitgesloten hogere waarden nog als toereikend zouden zijn aan te merken.

7.6. Ten aanzien van de betogen van [appellant sub 2], [appellant sub 1], [appellant sub 5] en [appellant sub 4] dat niet aannemelijk is gemaakt dat aan de niet uitgesloten hogere waarden zal kunnen worden voldaan, overweegt de Afdeling als volgt.

In de tussenuitspraak heeft de Afdeling in overweging 2.4.3. overwogen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de stadsdeelraad met het hanteren van het housespectrum voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting is uitgegaan van een situatie die niet representatief is voor de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan. In een einduitspraak kan, behoudens zeer uitzonderlijke gevallen, niet worden teruggekomen van in een tussenuitspraak gegeven oordelen. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond om terug te komen op haar oordeel in de tussenuitspraak over dit aspect.

Ten aanzien van de omstandigheid dat in Notitie NV1.2 rekening is gehouden met geluidwerende voorzieningen ter plaatse van de toegelaten discotheek, overweegt de Afdeling dat de akoestische rapportage die wordt opgesteld wanneer wordt overwogen toepassing te geven aan de mogelijkheid om een maatwerkvoorschrift te stellen er onder meer toe dient om te bezien of een beoogde hogere waarde, zo nodig met behulp van geluidwerende voorzieningen, kan worden gehaald. Nu (ook) een hogere waarde niet zonder nadere voorzieningen haalbaar is, zijn mogelijke geluidwerende voorzieningen terecht in Notitie NV1.2 betrokken.

Wat de gebruikte meet- dan wel rekenpunten in Notitie NV1.2 betreft, overweegt de Afdeling dat bij deze notitie een overzicht is gevoegd van de rekenmethode, waarin deze punten zijn vermeld.

De Afdeling ziet in het aangevoerde dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de stadsdeelraad er niet op voorhand in redelijkheid van heeft kunnen uitgaan dat de niet uitgesloten hogere waarden naleefbaar zijn.

7.7. Ten aanzien van de betogen dat bij het stellen van de niet uitgesloten hogere waarden de binnenwaarde van artikel 2.20, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet zal worden gewaarborgd, overweegt de Afdeling als volgt.

Volgens Notitie NV1.2 bedraagt de geluidwering van de maatgevende nieuwe woning binnen het plan Nieuw Argentinië 22 dB(A). Als de geluidnorm op de gevel bij maatwerkvoorschrift wordt verruimd met 5 dB(A), zal in de woning 23 dB(A) resteren, zodat het geluidniveau de grenswaarde van 25 dB(A) voor het binnenniveau in de nachtperiode niet overschrijdt, aldus Notitie NV1.2. De Afdeling overweegt dat mag worden aangenomen dat de gevelwering van een normaal onderhouden woning ten minste 20 dB(A) zal bedragen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2012, in zaak nr. 200909506/1/R1), hetgeen tevens de minimale eis uit het Bouwbesluit is. Ook indien met die waarde zou worden gerekend, zal uitgaande van Notitie NV1.2 bij het stellen van de niet uitgesloten hogere waarden het geluidniveau de etmaalwaarde van het binnengeluidniveau op de maatgevende woning niet overschrijden. Gelet hierop kan de vraag of daaraan extra geluidisolerende voorzieningen zijn aangebracht thans buiten beschouwing blijven. Daarbij overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is dat in Notitie NV1.2 niet van de maatgevende woning is uitgegaan, nu de afstand van de toegelaten discotheek tot blok 1 van het gebouw Nieuw Argentinië niet geringer is dan de afstand tot blok 2, ook ter plaatse van blok 1 mag worden aangenomen dat de gevelwering ten minste 20 dB(A) zal bedragen, en op grond van hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 5] hebben gesteld niet aannemelijk is dat blok 1 anders dan vanwege de toegelaten discotheek aan meer lawaai wordt blootgesteld dan blok 2.

Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat de stadsdeelraad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het binnengeluidniveau bij geopende ramen of deuren overweegt de Afdeling, dat ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer in dit Besluit en de daarop berustende bepalingen onder "langtijdgemiddeld beoordelingsniveau" wordt verstaan: het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. Uit de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai 1999 (hierna: de Handleiding) volgt dat het geluidniveau in een woning bepaald moet worden met gesloten ramen, buitendeuren en ventilatievoorzieningen. Gelet daarop heeft de stadsdeelraad de binnengeluidniveaus terecht met gesloten ramen of deuren bepaald. Voorts ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat een beoordeling van de geluidbelasting op basis van berekeningen zich niet verdraagt met de Handleiding.

De Afdeling ziet in het aangevoerde dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de stadsdeelraad er niet op voorhand in redelijkheid van heeft kunnen uitgaan dat bij het stellen van de niet uitgesloten hogere waarden, de binnenwaarde van artikel 2.20, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer zal worden gewaarborgd.

7.8. De betogen falen.

8. Volgens [appellant sub 5] is in het plan ten onrechte niet verzekerd dat bij maatwerkvoorschrift alleen hogere waarden kunnen worden vastgesteld, indien geluidwerende maatregelen worden getroffen.

8.1. De Afdeling overweegt dat het antwoord op de vraag welke geluidwerende maatregelen nodig zijn afhangt van de concrete hoogte van de hogere waarde die, binnen de grenzen van hetgeen door artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels niet wordt uitgesloten, zou worden beoogd. Voorts vergt het beantwoorden van die vraag akoestisch onderzoek dat eerst ten volle kan worden verricht in het kader van de procedure ter voorbereiding van een besluit van het dagelijks bestuur om al dan niet toepassing te geven aan de mogelijkheid om bij maatwerkvoorschrift een hogere waarde vast te stellen. Daarbij wijst de Afdeling erop dat het dagelijks bestuur zo nodig krachtens artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer bij maatwerkvoorschrift kan bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht dienen te worden genomen teneinde aan geldende geluidnormen te voldoen. In een procedure tegen een besluit van het dagelijks bestuur over het stellen van een maatwerkvoorschrift kunnen deze aspecten aan de orde komen. Gelet hierop heeft de stadsdeelraad het in redelijkheid niet noodzakelijk behoeven te achten dat reeds in de planregels de toepassing van de mogelijkheid om bij maatwerkvoorschrift hogere waarden te stellen, afhankelijk wordt gemaakt van het treffen van geluidwerende maatregelen. Het betoog faalt.

9. [appellant sub 2] vreest voorts voor onaanvaardbare parkeeroverlast. Hij voert hiertoe aan dat de parkeerplaatsen die de exploitant van de toegelaten discotheek huurde ten tijde van het besluit van 6 april 2010 thans niet meer worden gehuurd.

9.1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling in overweging 2.5.2 overwogen dat de stadsdeelraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in de directe omgeving van het plangebied voldoende parkeercapaciteit is om te voorzien in de parkeerbehoefte van de toegelaten discotheek. Zoals hiervoor reeds is overwogen, kan in een einduitspraak, behoudens zeer uitzonderlijke gevallen, niet worden teruggekomen van in een tussenuitspraak gegeven oordelen. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond om terug te komen op haar oordeel in de tussenuitspraak over dit aspect. Het betoog faalt.

10. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het besluit van 18 september 2012 strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5], voor zover deze zijn gericht tegen het besluit van 18 september 2012, zijn ongegrond.

Gelet op het bovenstaande overweegt de Afdeling dat het in de tussenuitspraak geconstateerde en in 1. genoemde gebrek is hersteld.

Proceskosten

11. De stadsdeelraad dient ten aanzien van [appellant sub 2] en [appellant sub 5] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 3] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellanten sub 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5], voor zover deze zijn gericht tegen het besluit van de stadsdeelraad van het stadsdeel Zeeburg van de gemeente Amsterdam van 6 april 2010, gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van de stadsdeelraad van het stadsdeel Zeeburg van de gemeente Amsterdam van 6 april 2010, voor zover het betrekking heeft op het plandeel met de aanduiding "(h≤VI)" voor het perceel Oostelijke Handelskade 4 te Amsterdam, voor zover de toepassing van de mogelijkheid om bij maatwerkvoorschriften hogere waarden vast te stellen niet op enigerlei wijze is uitgesloten;

III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellanten sub 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5], voor zover deze zijn gericht tegen het besluit van de stadsdeelraad van het stadsdeel Zeeburg van de gemeente Amsterdam van 6 april 2010, voor het overige ongegrond;

IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellanten sub 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5], voor zover deze zijn gericht tegen het besluit van de stadsdeelraad van het stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam van 18 september 2012, ongegrond;

V. veroordeelt de stadsdeelraad van het stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam tot vergoeding van bij

- [appellanten sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.180,00 (zegge: elfhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

- [appellant sub 5] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 732,51 (zegge: zevenhonderdtweeëndertig euro en eenenvijftig cent), waarvan € 708,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat de stadsdeelraad van het stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam aan:

- [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt;

- [appellanten sub 2] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

- [appellanten sub 3] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- [appellant sub 4] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

- [appellant sub 5] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kuipers
Voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013

271-683.