Uitspraak 201203004/1/A2


Volledige tekst

201203004/1/A2.
Datum uitspraak: 27 februari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Den Hoorn,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 februari 2012 in zaak nr. 11/8364 in het geding tussen:

[appellant]

en

de stichting Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (hierna: het Waarborgfonds).

Procesverloop

Bij brief van 23 mei 2011 heeft het Waarborgfonds [appellant] medegedeeld dat het Waarborgfonds het verzoek van de geldgever om uit hoofde van de Nationale Hypotheek Garantie (hierna: NHG) over te gaan tot vergoeding van de restschuld, overgebleven na executoriale verkoop van een woning van [appellant], heeft afgewezen, en dat [appellant] het bedrag dat daarmee gemoeid is, aan de geldgever dient terug te betalen.

Bij besluit van 15 september 2011 heeft het Waarborgfonds het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het Waarborgfonds heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.H.A. ter Huurne, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, en het Waarborgfonds, vertegenwoordigd door mr. P. Boudeling en mr. J. Huitink, werkzaam bij het Waarborgfonds, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] heeft op 1 juli 2008 een hypotheekovereenkomst gesloten met Aegon Levensverzekering N.V., gevestigd te 's-Gravenhage (hierna: de geldgever), voor de financiering van de woning [locatie] te Spijkenisse. Tot zekerheid voor de nakoming van de hieruit voortvloeiende betalingsverplichtingen heeft het Waarborgfonds een NHG verstrekt.

Op 15 december 2010 is tot executoriale verkoop van deze woning overgegaan waarna een schuld van € 51.807,06 resteerde. De geldgever heeft daarop het Waarborgfonds verzocht dit bedrag uit te keren. Dit heeft het Waarborgfonds geweigerd.

Het Waarborgfonds heeft [appellant] per brief van 23 mei 2011 geïnformeerd over de weigering jegens de geldgever om borg te staan voor de restschuld. In die brief heeft het Waarborgfonds tevens medegedeeld dat niet wordt voldaan aan de criteria voor kwijtschelding van de vordering en dat volgens het Waarborgfonds de ontstane restschuld moet worden terugbetaald aan de geldgever.

2. Nu het Waarborgfonds, anders dan in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 4 april 2012 met zaak nr. 201107868/1/A2, de verliesdeclaratie van de geldgever heeft geweigerd, ziet de Afdeling zich ambtshalve geplaatst voor de vraag of de brief van 23 mei 2011 een publiekrechtelijke rechtshandeling bevat als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.

In de brief van 23 mei 2011 heeft het Waarborgfonds [appellant] - zakelijk weergegeven - het volgende medegedeeld.

Het Waarborgfonds heeft het verzoek van de geldgever om het tekort te vergoeden afgewezen. Indien een bezwaar hiertegen van de geldgever wordt gehonoreerd en het Waarborgfonds (een deel van) het tekort aan de geldgever vergoedt, treedt het voor dat bedrag in de rechten van de geldgever.

Onder nader omschreven voorwaarden kan het Waarborgfonds besluiten dat [appellant] de schuld niet aan de geldgever hoeft terug te betalen, maar in dit geval is het Waarborgfonds van mening dat [appellant] de ontstane schuld dient terug te betalen aan de geldgever omdat er geen volledige medewerking is verleend ter beperking van de schade.

Deze brief is naar het oordeel van de Afdeling louter informatief van aard. Het eerste deel van de brief bevat de feitelijke informatie over de afwijzende beslissing van het Waarborgfonds op het verzoek van de geldgever. Het tweede deel van de brief ziet op een situatie die zich thans niet voordoet. De brief van 23 mei 2011 behelst derhalve geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het Waarborgfonds had het bezwaarschrift van [appellant] om die reden niet-ontvankelijk dienen te verklaren. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

3. Gelet op het voorgaande komt de Afdeling niet toe aan hetgeen [appellant] in hoger beroep ten aanzien van de inhoud van de brief van 23 mei 2011 heeft betoogd.

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 15 september 2011 van het Waarborgfonds alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met 1:3, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

5. Het Waarborgfonds dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 februari 2012 in zaak nr. 11/8364;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de stichting Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen van 15 september 2011, kenmerk 100929113;

V. verklaart het bezwaar van [appellant A] en [appellant B] tegen de brief van 23 mei 2011 niet-ontvankelijk;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. veroordeelt de stichting Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.888,00 (zegge: achttienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat de stichting Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen aan [appellant A] en [appellant B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 388,00 (zegge: driehonderdachtentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013

17-729.