Uitspraak 201102611/1/R2


Volledige tekst

201102611/1/R2.
Datum uitspraak: 9 januari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Driel, gemeente Overbetuwe,
2. [appellanten sub 2], (hierna tezamen en enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Driel, gemeente Overbetuwe,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Overbetuwe,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2010 heeft de raad van de gemeente Overbetuwe het bestemmingsplan "Buitengebied, Noordhoeksestraat 5" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2011, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. Tj.P. Grünbauer, advocaat te Ede, en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. B. de Jong, en de raad, vertegenwoordigd door A.H. van der Wielen, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. M.J. Tunnissen, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.

Bij tussenuitspraak van 7 december 2011, met nummer 201102611/1/T1/R2, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 14 december 2010 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij brief van 1 februari 2012 heeft het college verzocht de in tussenuitspraak bepaalde termijn te verlengen tot en met 20 juni 2012.

Bij beschikking van 2 maart 2012 heeft de Afdeling besloten de termijn te verlengen tot 20 juni 2012.

Bij brief van 20 juni 2012 heeft de raad te kennen gegeven dat hij het bestemmingsplan bij besluit van 19 juni 2012 gewijzigd heeft vastgesteld.

Bij brieven van 25 juni 2012 zijn [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en Rutjensland Recreatie in de gelegenheid gesteld hun zienswijze hierover naar voren te brengen.
[appellant sub 1] en anderen hebben bij brief van 6 juli 2012 een zienswijze naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaak op een tweede zitting behandeld op 9 oktober 2012, waar [appellant sub 1] en anderen, bijgestaan door mr. Tj.P. Grünbauer, advocaat te Ede, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. B. de Jong, en de raad, vertegenwoordigd door A.H. van der Wielen, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. M.J. Tunnissen, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
Verder is ter zitting als partij gehoord de vennootschap onder firma Rutjensland Recreatie V.O.F. (hierna: Rutjensland Recreatie), vertegenwoordigd door [gemachtigden].

Overwegingen

Tussenuitspraak en besluit van 14 december 2010

1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van 14 december 2010 niet berust op een deugdelijke motivering.

De Afdeling heeft daartoe overwogen dat in het plan in grote mate wordt afgeweken van de afstandseis van 50 meter nu de gronden met de bestemming "Recreatie" direct grenzen aan de naastgelegen percelen. Niet is gebleken dat onderzoek is verricht naar alle overlast veroorzakende aspecten van het kampeerterrein. Voorts is niet gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat dit geval zich voor wat betreft de hinderaspecten onderscheidt van andere gevallen waarin een kleinschalig kampeerterrein wordt gevestigd. Derhalve zou het afwijken van de in de Nota Kampeerbeleid Overbetuwe (hierna: nota) opgenomen afstandseis in dit geval neerkomen op het terugkomen van het in de nota opgenomen beleid dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening en in het belang van naastgelegen bewoners een afstand van minimaal 50 meter dient te worden aangehouden.

Voor zover bij deze afweging in het kader van de spuitzone van 10 meter is verwezen naar het rapport van Plant Research International kan de Afdeling er voorts niet aan voorbij gaan dat dit een gestandaardiseerd onderzoek betreft waarbij de specifieke omstandigheden van het geval niet zijn betrokken. Daardoor is niet duidelijk in hoeverre de gezondheid van de kampeerders kan worden gewaarborgd.

Voorts is niet duidelijk geworden om welke redenen in dit geval kan worden afgeweken van de in de nota voor kleinschalig kamperen opgenomen voorwaarden inzake het soort kampeermiddelen en de tijd gedurende welke deze mogen worden geplaatst. De stelling van de raad dat op dit punt is gekozen voor een mix tussen kleinschalig kamperen en de in de nota opgenomen categorieën ‘Kampeerterrein 1’ en ‘Kampeerterrein 2’ kan het besluit in zoverre niet dragen nu in de nota nadrukkelijk staat vermeld dat een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen kleinschalig kamperen en zogenoemde reguliere campings en het beleid hiervoor derhalve geen ruimte lijkt te bieden.

Al het voorgaande klemt temeer nu het beleid van recente datum is, in de nota staat dat het moet worden uitgewerkt in bestemmingsplannen en in de nota geen afwijkingsmogelijkheid is opgenomen.

1.1. De Afdeling heeft de raad in de tussenuitspraak op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State opgedragen deze gebreken in het bestreden besluit binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak te herstellen door:

1. het besluit alsnog toereikend te motiveren, het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling dan wel het besluit in te trekken. Bij wijziging of intrekking van het besluit dient de raad het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

2. de uitkomst aan de Afdeling mede te delen.

1.2. Gelet op het voorgaande berust het besluit van 14 december 2010 niet op een deugdelijke motivering. De beroepen zijn gegrond. Het besluit van 14 december 2010 dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.

Besluit van 19 juni 2012

2. Bij brief van 20 juni 2012 heeft de raad te kennen gegeven dat hij het plan bij besluit van 19 juni 2012 gewijzigd heeft vastgesteld. Dit gewijzigde plan voorziet in een regulier kampeerterrein ‘Kampeerterrein 2’ waarop maximaal twaalf stacaravans en vier bed & breakfast-kamers zijn toegestaan. Daarnaast heeft de raad de nota gewijzigd. Volgens deze gewijzigde nota geldt voor een regulier kampeerterrein anders dan voor een kleinschalig kampeerterrein geen standaard afstand van 50 meter van het kampeerterrein tot de erfgrens van naastgelegen woningen. Op grond van de gewijzigde nota is het verder mogelijk een maximum aan het aantal kampeerplaatsen te stellen.

In het kader van de voorbereiding van het gewijzigde plan zijn twee onderzoeken uitgevoerd naar de driftblootstelling op het kampeerterrein als gevolg van bespuitingen in de boomgaarden rondom het perceel Noordhoeksestraat 5. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Onderzoek naar driftblootstelling van recreatieterrein Rutjensland door bespuitingen in de laanboomteelt", van Plant Research International, van april 2012, en in het rapport "Onderzoek naar driftblootstelling van recreatieterrein Rutjensland door boomgaard bespuitingen", van Plant Research International, van april 2012. Uit deze rapporten blijkt dat vanaf 5 meter van de perceelsgrens van het recreatieterrein van Rutjensland Recreatie geen overschrijding van de blootstellingsrisico’s zal optreden. Dit vanwege de bestaande hagen die zich op de buitenrand van de perceelsgrens van het recreatieterrein van Rutjensland Recreatie bevinden, op de gronden zoals die op de verbeelding zijn aangeduid met de functieaanduiding ‘groen (g)’. De raad heeft daarom de afstand van de perceelsgrens tot de locaties in het plangebied waar gelet op de functieaanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - stacaravans (sr-stc)’ stacaravans zijn toegestaan, teruggebracht van 10 tot 5 meter.

2.1. In de plantoelichting behorend bij het gewijzigde plan is vermeld dat volgens de nota alle maximale aantallen kampeer- of slaapplaatsen vervallen. In afwijking hiervan is in de gewijzigde nota bepaald dat er ten aanzien van het aantal plaatsen, de oppervlakte van de plaatsen of de verdeling tussen de kampeermiddelen op toeristische plaatsen in het vast te stellen bestemmingsplan regels kunnen worden gesteld. Voor het voorliggende kampeerterrein wordt deze mogelijkheid tot het stellen van regels toegepast en wordt in de planregels van het gewijzigde plan het maximum aantal stacaravans verankerd. Uit de plantoelichting behorend bij het gewijzigde plan blijkt voorts dat geluid-, geur- en gevaarsaspecten vanwege het gewijzigde plan in kaart zijn gebracht, en dat deze geen belemmeringen voor de realisatie van het gewijzigde plan vormen.

Tevens is in de plantoelichting behorend bij het gewijzigde plan vermeld dat het gehele perceel is omringd door een afschermende beplantingsstrook die bijdraagt aan de landschappelijke inpassing van het terrein. Deze groene rand bestaat aan de westzijde uit een brede coniferenhaag en aan de zuid- en oostzijde uit een ruim 3 meter brede windsingel van gebiedseigen beplanting. Aan de noordzijde is de gebiedseigen beplanting vervangen door een jonge coniferenhaag. De windsingels aan zowel de west-, zuid- als de oostzijde hebben tot gevolg dat eventuele drift vanwege spuitactiviteiten in de fruitteelt en/of boomteelt sterk wordt gereduceerd.

2.2. [appellant sub 1] en anderen hebben in hun zienswijze het volgende naar voren gebracht. Allereerst betogen zij dat de beleidswijziging in het kader van de gewijzigde nota niet plaats heeft in het kader van te voeren beleid, maar om het gewijzigde plan doorgang te laten vinden. Verder is niet duidelijk waarom de nota in zoverre is gewijzigd, hetgeen in strijd is met de opdracht zoals die is geformuleerd in de tussenuitspraak. Voorts is in de gewijzigde nota opgenomen dat behoudens uitzonderingen geen maximum aantallen kampeer- of standplaatsen gelden, hetgeen in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bovendien is de bevoegdheid om van een eventueel vast te stellen maximum aantal plaatsen af te wijken ten onrechte aan het college toebedeeld. Ook wordt onvoldoende gemotiveerd waarom niet wordt vastgehouden aan de vaste afstand van 50 meter van het kampeerterrein tot naastgelegen bewoners, in het bijzonder in verband met geluidhinder. [appellant sub 1] en anderen betogen verder dat het gewijzigde plan nog steeds strijdig is met de gewijzigde nota, nu het kampeerterrein wordt gevestigd in een gebied waar op grond van deze nota slechts de ontwikkelingsmogelijkheid voor kleinschalig kamperen bestaat. Voorts ontbreekt iedere ruimtelijke motivering om stacaravans in het gebied toe te staan.

Het verkleinen van de spuitzone is volgens [appellant sub 1] en anderen in strijd met het verbod van reformatio in peius. Verder vereist het gewijzigde plan ten onrechte geen planologische waarborg van afschermende hagen, aldus [appellant sub 1] en anderen.

2.3. Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, van de planregels behorend bij het gewijzigde plan zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor:

a. verblijfsrecreatie in de vorm van bedrijfsmatige exploitatie van een kampeerterrein met stacaravans;

b. één bedrijfswoning;

c. verblijfsrecreatie in de vorm van de bedrijfsmatige exploitatie van bed and breakfast;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, sanitaire voorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

Ingevolge dit artikel, lid 3.1.2, aanhef en onder a en d, dienen de verblijfsrecreatieve voorzieningen aan het volgende te voldoen:

a. er mogen maximaal twaalf kampeerplaatsen voor stacaravans worden ingericht; per plaats is maximaal één stacaravan toegestaan;

d. ter plaatse van de aanduiding ‘groen (g)’ zijn de gronden uitsluitend bestemd voor landschappelijke groenvoorzieningen.

Blijkens de verbeelding behorend bij het gewijzigde plan dient aan de zuid-, west- en oostzijde van het plangebied een 5 meter brede doorlopende groenstrook te worden gerealiseerd.

2.4. In de gewijzigde nota is ten aanzien van reguliere kampeerterreinen opgenomen dat voor de nieuwvestiging daarvan geen specifieke (ontwikkelings)gebieden zijn aangewezen, maar dat hiervoor een individuele, specifieke afweging zal plaatsvinden. In de gewijzigde nota is voor reguliere kampeerterreinen geen minimale afstandseis opgenomen.

In het erratum van 19 juni 2012, dat in werking treedt op de dag van bekendmaking en terugwerkt tot en met 1 juni 2012, staat dat de tekst in de gewijzigde nota in zoverre wordt gewijzigd dat bij reguliere kampeerterreinen geen maximum aantallen kampeer- of standplaatsen gelden, tenzij de goede ruimtelijke ordening of de aanvraag aanleiding geeft om een maximum aan het aantal kampeer- of standplaatsen te stellen. In voorkomende gevallen kan het college afwijken van deze beleidskeuze. Blijkens het bijbehorende amendement van 19 juni 2012 is deze laatste zinsnede gewijzigd in dat in voorkomende gevallen de raad kan afwijken van deze beleidskeuze. Verder worden met het erratum in de gewijzigde nota wijzigingen doorgevoerd over onder andere kleinschalig kamperen en gereguleerde overnachtingsplaatsen (hierna: GOP’s) voor campers. Volgens het gewijzigde plan is het wenselijk de wijzigingen door te voeren vanwege voornoemde tussenuitspraak, maar ook gelet op nieuwe verzoeken in de toekomst en een verzoek daartoe door de Nederlandse Kampeerauto Centrale.

Beleid

3. Anders dan [appellant sub 1] en anderen stellen, ziet de gewijzigde nota op meer dan alleen het doorgang laten vinden van het gewijzigde plan, nu het erratum in de gewijzigde nota zich ook richt op wijzigingen in het beleid voor kleinschalig kamperen en GOP’s. Verder is er geen aanleiding voor het oordeel dat niet duidelijk is waarom de nota is gewijzigd, gelet op de onder 2.4 weergegeven toelichting van de raad. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat in de gewijzigde nota ten onrechte geen sprake is van een maximum aantal kampeer- of standplaatsen, overweegt de Afdeling dat de nota in zoverre niet is gewijzigd. Voorts is de in het erratum toegevoegde bevoegdheid van het college om alsnog een maximum aantal kampeer- of standplaatsen vast te stellen, in het amendement vervangen door een afwijkingsmogelijkheid van de raad. Verder bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat ten onrechte van de afstand van 50 meter wordt afgeweken, nu deze ingevolge de nota voor reguliere kampeerterreinen niet gold. De nota is in zoverre niet gewijzigd. Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat met het loslaten van voornoemde afstand van 50 meter geen goed woon- en leefklimaat bij naastgelegen woningen gegarandeerd kan worden met betrekking tot het aspect geluid, overweegt de Afdeling dat in opdracht van de raad door Stroop het rapport "Akoestisch onderzoek Rutjensland Recreatie te Driel", daterend van 25 november 2009, is opgesteld. Verder is door Stroop het aanvullend akoestisch rapport "Akoestisch onderzoek Rutjensland Recreatie te Driel", van 15 september 2011, opgesteld. Uit deze onderzoeken volgt dat het aspect geluid geen belemmeringen vormt voor de realisatie van het gewijzigde plan. [appellant sub 1] en anderen hebben met een tegenrapport noch anderszins aannemelijk gemaakt dat de akoestische onderzoeken zodanige onjuistheden of leemten in kennis bevatten dat de raad zich hierop niet heeft mogen baseren. Gelet op het voorgaande, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de bestaande woningen in de omgeving van het gewijzigde plan in zoverre een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Over het betoog dat het gebied geen ontwikkelingsmogelijkheid voor een regulier kampeerterrein toelaat, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat voor de nieuwvestiging of uitbreiding van bestaande reguliere kampeerterreinen geen specifieke (ontwikkelings)gebieden zijn aangewezen, maar dat hiervoor een individuele, specifieke afweging zal plaatsvinden. Verder is niet gebleken van het ontbreken van een ruimtelijke overweging van de raad om ter plaatse stacaravans toe te staan. Daarbij is van belang dat de raad heeft gesteld dat slechts een gering aantal stacaravans is voorzien, en dat de groenvoorziening aan de randen van het plangebied kan bijdragen aan de landschappelijke inpassing van het terrein.

Het betoog faalt.

Spuitzone

3.1. Er bestaan geen wettelijke bepalingen inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen boomgaarden waarin met bestrijdingsmiddelen kan worden gespoten en nabijgelegen woningen en daarbij behorende tuinen en andere gevoelige functies. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 23 september 2009 in zaak nr. 200900570/1/R2, is toepassing van de vuistregel om een afstand aan te houden van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk. In bijzondere gevallen kan onder omstandigheden met een geringere afstand worden volstaan.

Uit voornoemde onderzoeken van Plant Research International volgt dat de rondom het recreatieterrein aanwezige 2,5 tot 3 meter hoge brede wintergroene coniferenhaag en brede haag van zwarte elzen met ondergroei in de situatie van een dubbele windhaag direct langs de boomgaard, de drift uit de boomgaard in voldoende mate zullen reduceren, zodat er vanaf 5 meter achter de hagen geen overschrijding van het dermale blootstellingsrisico voor zowel captan en flonicamid als dimethoaat zal zijn.

In de rapporten van Plant Research International wordt uitgegaan van de thans op het perceel aanwezige brede wintergroene coniferenhaag en brede haag van zwarte elzen met ondergroei, die zullen fungeren als dubbele windhaag. Hoewel de groenstrook op de verbeelding is aangegeven, en er in artikel 3, lid 3.1.2, onder d van de planregels staat vermeld dat de groenstrook uitsluitend is bedoeld voor landschappelijke inpassing, is in het gewijzigde plan de instandhouding van voornoemde bestaande hagen met ondergroei niet vastgelegd. Met betrekking tot de verwijzing van de raad naar de privaatrechtelijke overeenkomst die hij op 26 september 2012 met Rutjensland Recreatie heeft gesloten, overweegt de Afdeling dat ook hierin niet is vastgelegd dat voornoemde hagen met ondergroei dienen te worden onderhouden en duurzaam in stand gehouden.

Nu uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad deze hagen met ondergroei wel noodzakelijk acht met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, heeft de raad de instandhouding daarvan ten onrechte niet in het plan geregeld. Niet valt in te zien dat de raad geen voorschrift in het gewijzigde plan heeft kunnen opnemen, inhoudende dat het gebruik van het perceel conform de bestemming alleen dan planologisch is toegestaan indien de hagen als hiervoor bedoeld worden in stand gehouden. Het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat de aanwezigheid van afschermende hagen onvoldoende in het plan is gewaarborgd, slaagt.

3.2. Door zowel de raad als Rutjensland Recreatie is gesteld dat de bestaande hagen zich op de gronden aangeduid met de functieaanduiding ‘groen (g)’ van 5 meter breed bevinden. Direct naast deze gronden zijn ingevolge de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - stacaravans (sr-stc)’ stacaravans toegestaan. Gelet hierop, wordt niet voldaan aan de in de rapporten van Plant Research International noodzakelijk geachte afstand van 5 meter vanaf de hagen, zodat niet is gewaarborgd dat geen overschrijding van het blootstellingsrisico zal plaatsvinden ter plaatse van de voorziene stacaravans.

In zoverre heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gewijzigde vaststelling van de spuitzone in het besluit van 19 juni 2012 strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

3.3. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het besluit van 19 juni 2012 strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De beroepen zijn gegrond. Het besluit van 19 juni 2012 dient wegens strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening te worden vernietigd.

Proceskostenveroordeling

4. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt de besluiten van de raad van de gemeente Overbetuwe van 14 december 2010, kenmerk 10rb000137, en van 19 juni 2012, kenmerk 12RB000078;

III. veroordeelt de raad van de gemeente Overbetuwe tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.529,50 (zegge: vijftienhonderdnegenentwintig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Overbetuwe tot vergoeding van bij [appellant sub 2] en I. [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

V. gelast dat de raad van de gemeente Overbetuwe aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht als volgt vergoedt:

- aan [appellant sub 1] en anderen € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

- en aan [appellant sub 2] en I. [appellant sub 2] € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Van Baaren
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2013

317-704.