Uitspraak 201102611/1/T1/R2


Volledige tekst

201102611/1/T1/R2.
Datum uitspraak: 7 december 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Driel,
2. [appellanten sub 2], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Driel,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Overbetuwe,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2010, kenmerk 10rb000137, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, Noordhoeksestraat 5" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2011, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2011, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. T.J.P. Grünbauer, advocaat te Nijmegen en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. B. de Jong, en de raad, vertegenwoordigd door A.H. van der Wielen, werkzaam bij de gemeente, en bijgestaan door mr. M.J. Tunnissen, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2.2. Het plan voorziet in een kampeerterrein voor maximaal 25 kampeerplaatsen, waarvan maximaal twaalf stacaravans en vier kamers voor bed and breakfast. Het plan is vastgesteld na een verzoek hiertoe door Rutjensland Recreatie.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

2.3. De raad betwist de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant sub 2], voor zover betrekking hebbend op de spuitzone, omdat dit een planonderdeel betreft dat niet in de zienswijze zou zijn genoemd.

2.3.1. Anders dan de raad stelt is de zienswijze van [appellant sub 2] gericht tegen het hele plan nu in de zienswijze de aanvaardbaarheid van een camping ter plaatse en de aan te houden afstand tot de buurpercelen naar voren is gebracht. Het betoog van de raad biedt derhalve geen grond om het beroep van [appellant sub 2] in de einduitspraak niet-ontvankelijk te verklaren.

Ten aanzien van het beroep voor het overige

2.4. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met de nota Kampeerbeleid Overbetuwe (hierna: de nota), die door de raad is vastgesteld in juni 2008. Hiertoe voeren zij aan dat niet wordt voldaan aan de daarin gestelde minimaal aan te houden afstand van 50 meter tussen een kleinschalig kampeerterrein en de erfgrens van naastgelegen woningen. Dit klemt volgens hen te meer nu op dit kampeerterrein tevens stacaravans zijn toegestaan, hetgeen volgens de nota op een kleinschalig kampeerterrein in beginsel niet mogelijk is. Voorts stellen [appellant sub 1] en anderen dat het mogen plaatsen van stacaravans en het jaarrond kamperen leidt tot ongewenste verstening van het buitengebied. De negatieve gevolgen die het plan heeft voor de naburige percelen zijn volgens [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] onvoldoende afgewogen. [appellant sub 2] stelt hierbij tevens dat een spuitzone van 10 meter onvoldoende is. Voorts stellen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] dat het plan in strijd is met het Streekplan Gelderland 2005 en de streekplanuitwerking 'Kernkwaliteiten Waardevolle landschappen'.

2.4.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan het genoemde provinciale beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de plantoelichting en de reactie op de zienswijze is expliciet aandacht aan voornoemd provinciaal beleid besteed en is ingegaan op de verhouding van dit beleid tot het gemeentelijke beleid ter zake. De raad heeft dit beleid derhalve in de belangenafweging betrokken.

2.5. De raad stelt zich op het standpunt dat gemotiveerd is afgeweken van de in de nota opgenomen minimale afstand van 50 meter tot de erfgrens van naastgelegen woningen. Hiervoor verwijst de raad naar de aan het plan ten grondslag gelegde onderzoeken, waaronder een akoestisch onderzoek van 25 november 2009, opgesteld door Stroop raadgevende ingenieurs BV. Voorts acht hij een spuitzone van 10 meter voldoende. De raad stelt zich daarvoor op het standpunt dat hij zich wat betreft de spuitzone heeft mogen baseren op het onderzoek van Plant Research International bv, van maart 2009, waaruit zou blijken dat een zone van 10 meter een veilige afstand is.

2.6. Ingevolge artikel 3.1.1., onder a, van de planregels, zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden, voor zover hier van belang, bestemd voor verblijfsrecreatie in de vorm van de bedrijfsmatige exploitatie van een kampeerterrein met toeristische plaatsen voor kampeermiddelen in de vorm van toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren, trekkershutten en tenthuisjes en stacaravans.

In de nota staat dat de afstand van een kleinschalig kampeerterrein tot de erfgrens van naastgelegen woningen minimaal 50 meter dient te zijn in verband met een goede ruimtelijke ordening en in het belang van naastgelegen bewoners. Voorts staat daarin dat het kamperen mogelijk is van 15 maart tot en met 31 oktober en dat daarbuiten het terrein leeg is omdat kleinschalig kamperen een vorm van medegebruik is waarin een jaarrond bezetting niet past. In landschappelijk opzicht onderscheiden terreinen voor kleinschalig kamperen zich ook duidelijk met de reguliere kampeerterreinen, aldus de nota. Voorts staat in de nota dat chalets, trekkershutten of stacaravans niet zijn toegestaan op kleinschalige kampeerterreinen om in landschappelijk opzicht het verschil met reguliere kampeerterreinen te versterken.

2.7. Niet in geschil is dat zowel wat betreft de afstandseis als wat betreft het soort kampeermiddelen en de tijd gedurende welke deze geplaatst mogen worden wordt afgeweken van de in de nota voor kleinschalige kampeerterreinen opgenomen voorwaarden. Vastgesteld wordt dat in grote mate wordt afgeweken van de afstandseis van 50 meter nu de gronden met de bestemming "Recreatie" direct grenzen aan de naastgelegen percelen. De raad heeft in het verweerschrift gesteld dat in dit geval gelet op de resultaten van de onderzoeksrapporten geen afstand behoeft te worden aangehouden. Wat betreft deze onderzoeken overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat onderzoek is verricht naar alle overlast veroorzakende aspecten van het kampeerterrein. Voorts is niet gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat dit geval zich voor wat betreft de hinderaspecten onderscheidt van andere gevallen waarin een kleinschalig kampeerterrein wordt gevestigd. Derhalve zou het afwijken van de nota in dit geval neerkomen op het terugkomen van het in de nota opgenomen beleid dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening en in het belang van naastgelegen bewoners een afstand van minimaal 50 meter dient te worden aangehouden.

Voor zover bij deze afweging in het kader van de spuitzone van 10 meter is verwezen naar het rapport van Plant Research International bv kan de Afdeling er voorts niet aan voorbij gaan dat dit een gestandaardiseerd onderzoek betreft waarbij de specifieke omstandigheden van het geval niet zijn betrokken. Daardoor is niet duidelijk in hoeverre de gezondheid van de kampeerders kan worden gewaarborgd.

Voorts is niet duidelijk geworden om welke redenen in dit geval kan worden afgeweken van de in de nota voor kleinschalig kamperen opgenomen voorwaarden inzake het soort kampeermiddelen en de tijd gedurende welke deze mogen worden geplaatst. De stelling van de raad dat op dit punt is gekozen voor een mix tussen kleinschalig kamperen en de in de nota opgenomen categorieën 'Kampeerterrein 1' en 'Kampeerterrein 2' kan het besluit in zoverre niet dragen nu in de nota nadrukkelijk staat vermeld dat een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen kleinschalig kamperen en zogenoemde reguliere campings en het beleid hiervoor derhalve geen ruimte lijkt te bieden.

Al het voorgaande klemt temeer nu het beleid van recente datum is, in de nota staat dat het moet worden uitgewerkt in bestemmingsplannen en in de nota geen afwijkingsmogelijkheid is opgenomen.

2.8. Wat betreft de stelling van Rutjensland dat de raad gebonden zou zijn aan verwachtingen die door het college van burgemeester en wethouders zouden zijn gewekt, overweegt de Afdeling dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid omtrent het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij het college van burgemeester en wethouders, maar bij de raad. Verwachtingen die door het college van burgemeester en wethouders mogelijk zijn gewekt, kunnen er derhalve niet toe leiden dat de raad gehouden is het bestemmingsplan vast te stellen. Voor zover Rutjensland er nog op heeft gewezen dat de nota niet van toepassing zou zijn nu er in het verleden bestuurlijke afspraken met het college van burgemeester en wethouders zouden zijn gemaakt, heeft Rutjensland niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bestuurlijke afspraken in de zin van de nota.

2.9. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering.

2.10. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 2.7 het besluit alsnog toereikend te motiveren dan wel het besluit, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling dan wel het besluit in te trekken. Bij wijziging of intrekking van het besluit dient de raad het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

2.11. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

draagt de gemeenteraad van de gemeente Overbetuwe op om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 2.7 is overwogen:

1. het besluit alsnog toereikend te motiveren, het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling dan wel het besluit in te trekken. Bij wijziging of intrekking van het besluit dient de raad het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

2. de uitkomst aan de Afdeling mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011

317-704.