Uitspraak 201206703/1/R4


Volledige tekst

201206703/1/R4.
Datum uitspraak: 19 december 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het verzoek van:

[verzoekster], wonend te [woonplaats], Bondsrepubliek Duitsland,
verzoekster,

om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2012, in zaak nr. 201108586/1/R4.

Procesverloop

Bij uitspraak van 20 juni 2012, in zaak nr. 201108586/1/R4, heeft de Afdeling het beroep tegen het besluit van 27 juni 2011 waarbij de raad van de gemeente Lemsterland het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" heeft vastgesteld, ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.

[verzoekster] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 november 2012, waar [verzoekster], vergezeld door [gemachtigde], is verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

2. [verzoekster] betoogt dat de Afdeling ten onrechte heeft overwogen dat het beroep niet is gericht tegen de bestemming "Water", nu onduidelijk is of de bestemming "Water" aan in eigendom aan [verzoekster] toebehorende gronden is toegekend.

Voorts betoogt zij dat de dijk en de sloot haar eigendom zijn en dat de gemeente ten onrechte de eigendom van deze gronden pretendeert. Zij betoogt dat de Afdeling ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de eigendom van de dijk en de sloot, zodat de Afdeling ook geen uitspraak mocht doen.

Verder betoogt [verzoekster] dat in het kadastraal uittreksel haar perceel wordt omschreven als "terrein nieuwbouw-wonen", zodat de Afdeling ten onrechte heeft overwogen dat de raad er in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen om de bestemming "Natuur" aan het perceel toe te kennen. In dit verband betoogt [verzoekster] dat de omstandigheid dat niet de bestemming "Nieuwbouw-Wonen", maar de bestemming "Natuur" aan haar gronden is toegekend, tot waardeverlies van het perceel leidt.

Daarnaast betoogt [verzoekster] dat in de uitspraak ten onrechte is vermeld dat de gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 19 augustus 2011. Zij wijst erop dat zij de in deze brief vermelde gronden bij brief van 8 mei 2012 heeft ingetrokken.

[verzoekster] betoogt verder dat de Afdeling ten onrechte heeft afgezien van het oproepen van [getuige A], [getuige B], [getuige C] en [getuige D] als getuigen.

Ten slotte betoogt [verzoekster], onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 28 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, dat de Afdeling ten onrechte heeft overwogen dat het voorheen geldende bestemmingsplan rechtens onaantastbaar is.

3. Bij de beoordeling van een herzieningsverzoek is uitsluitend van belang of feiten of omstandigheden, als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb zijn gesteld. Het belang van een goede procesorde en het bijzondere karakter van het rechtsmiddel herziening brengen met zich dat bij de beslissing op een verzoek om herziening slechts rekening wordt gehouden met nader gebleken feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden voor de uitspraak en die de verzoeker in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, redelijkerwijs niet naar voren heeft kunnen brengen. Het rechtsmiddel is niet bedoeld om een partij de gelegenheid te bieden het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aanvankelijk aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.

3.1. Het betoog van [verzoekster] dat de Afdeling geen uitspraak mocht doen, gelet op de onduidelijkheid over de eigendom van de in het plan betrokken gronden, houdt geen feiten of omstandigheden in als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Het betoog is in essentie een herhaling van hetgeen zij reeds heeft aangevoerd in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 20 juni 2012. Overigens is in de uitspraak van 20 juni 2012 ook niet de eigendom van de in het plan betrokken gronden beoordeeld, maar de bestemming die aan de gronden is toegekend. De gestelde onduidelijkheid ten aanzien van de eigendomsgrenzen van deze gronden kan ook hierom niet tot herziening leiden. Het geschil over de eigendom van de gronden kan desgewenst aan de burgerlijke rechter worden voorgelegd.

3.2. De omschrijving van het perceel in het kadastraal uittreksel betreft evenmin een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Uit het overgelegde exemplaar volgt dat het uittreksel op 18 november 2011, en mitsdien voorafgaand aan de uitspraak van 20 juni 2012, is verstrekt. [verzoekster] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit uittreksel voorafgaand aan de uitspraak niet bij haar bekend was en redelijkerwijs niet bekend kon zijn. Overigens is de raad bij het toekennen van bestemmingen aan gronden in het algemeen niet gebonden aan de omschrijving van het desbetreffende perceel in de openbare registers.

3.3. Het betoog dat de uitspraak ten onrechte vermeldt dat de gronden van het beroep op 19 augustus 2011 zijn aangevuld, het betoog dat de Afdeling ten onrechte heeft overwogen dat het voorheen geldende plan rechtens onaantastbaar is, en het betoog dat de Afdeling ten onrechte heeft afgezien van het oproepen van getuigen betreffen evenmin omstandigheden die kunnen leiden tot herziening. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 5 maart 2008, in zaak nr. 200708608/1, is een vermeende onjuiste rechtsopvatting geen grond voor herziening, evenmin als veronderstelde rechterlijke misslagen ten aanzien van de gevolgde procedure of de vaststelling van de feiten.

3.4. Voor zover [verzoekster] haar verzoek mede richt tegen de inhoud van het vastgestelde proces-verbaal van de zitting, overweegt de Afdeling dat een verzoek op grond van artikel 8:88 van de Awb daarop geen betrekking kan hebben, maar slechts betrekking kan hebben op herziening van een uitspraak.

4. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Oudenaarden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012

568-745.