Uitspraak 201203399/1/T1/A2


Volledige tekst

201203399/1/T1/A2.
Datum uitspraak: 19 december 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Riethoven, gemeente Bergeijk,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 februari 2012 in zaak nr. 11/103 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk.

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2010 heeft het college een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.

Bij besluit van 16 november 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.I.B.M. Arends, werkzaam bij Arends Advies, en het college, vertegenwoordigd door A.L. Oosterwijk, werkzaam bij de gemeente Bergeijk, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Ingevolge artikel 49, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde van belang, kent het college, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Procedureregeling planschadevergoeding 2005 van de gemeente Bergeijk (hierna: de Procedureregeling), zoals deze gold ten tijde van belang, stelt de adviseur de aanvrager, een derde-belanghebbende en het college in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling hun visie te geven over de aanvraag om vergoeding van planschade.

Ingevolge het tweede lid wordt van een mondelinge uiteenzetting door de aanvrager, de derde-belanghebbende of de vertegenwoordiger van het college een samenvatting gemaakt. De samenvatting wordt opgenomen in het advies.

Ingevolge artikel 7, derde lid, zendt de adviseur een afschrift van het conceptadvies aan de aanvrager en de derde-belanghebbende, en stelt de aanvrager en de derde-belanghebbende in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van het conceptadvies schriftelijk een reactie daarop ter kennis van de adviseur te brengen.

3. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

4. [appellant] heeft op 20 mei 2003 het perceel aan de [locatie] te Riethoven, kadastraal bekend gemeente Riethoven, sectie B, nummer 1700 (hierna: het perceel), gekocht. Het perceel is op 6 december 2006 aan hem geleverd.

Hij heeft bij aanvraag van 11 juni 2008 verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van het op 29 mei 2006 vastgestelde en op 16 januari 2008 in rechte onaantastbaar geworden bestemmingsplan "Inbreiding Riethoven" (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). Als gevolg van dit bestemmingsplan hebben het perceel, de gronden gelegen ten zuidoosten van het perceel en de gronden grenzend aan het perceel de bestemming 'Woondoeleinden W' en 'Verblijfsdoeleinden' gekregen, waar zij voorheen de bestemmingen 'Vrijstaande woningen, klasse A3 met bijbehorende erven', 'Agrarische bebouwing met beperkte milieuhinder' en 'Agrarisch gebied zonder bebouwing' hadden. Tevens is de bestemming van een deel van het perceel van [appellant] gewijzigd van 'Achtertuin' naar 'Bosgebied'.

Het college heeft aan het besluit van 26 januari 2010 een door Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) opgesteld advies van oktober 2009 ten grondslag gelegd. Daarin is vermeld dat de bouwmogelijkheden van [appellant] op zijn eigen perceel zijn afgenomen voor zover daar nu de bestemming 'Bosgebied' op rust, hetgeen leidt tot zogenoemde directe planschade. Tevens leidt het nieuwe bestemmingsplan volgens het advies tot een verslechtering van uitzicht, privacy en situeringswaarde van het perceel en tot een toename van geluidsoverlast, waardoor indirecte planschade wordt geleden. In het advies is verder vermeld dat deze door [appellant] geleden indirecte planschade niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat de planologische wijziging op het moment van aankoop voor hem voorzienbaar was op basis van gehouden informatiebijeenkomsten en vermelding daarvan in de plaatselijke krant. Omdat hij voorts de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden op zijn eigen perceel niet heeft benut vóór de planologische wijziging, terwijl hij daartoe wel de gelegenheid heeft gehad, komt ook de daardoor geleden directe planschade volgens het advies van de SAOZ niet voor vergoeding in aanmerking.

De commissie bezwaarschriften heeft in haar advies van 26 mei 2010 vermeld dat de planologische verslechtering ten tijde van de aankoop van het perceel door [appellant] mede voorzienbaar was vanwege de Structuurvisie Riethoven 1996 (hierna: de Structuurvisie), waardoor de indirecte planschade als gevolg van actieve risicoaanvaarding door [appellant] niet voor vergoeding in aanmerking komt. Voorts heeft de commissie bezwaarschriften in haar advies vermeld dat van concrete en reële pogingen van [appellant] om in de periode tussen publicatie van het voorontwerp en publicatie van het ontwerp van het nieuwe bestemmingsplan alsnog de onder het oude bestemmingsplan geboden bouw- en gebruiksmogelijkheden te benutten niet is gebleken, waardoor de directe planschade als gevolg van passieve risicoaanvaarding door [appellant] eveneens niet voor vergoeding in aanmerking komt. De commissie bezwaarschriften heeft daarom geadviseerd het bezwaar tegen het besluit van 26 januari 2010 ongegrond te verklaren. Het college heeft dit advies gevolgd en dit aan het besluit van 16 november 2010 ten grondslag gelegd.

De rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep ongegrond verklaard.

5. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan planschade heeft geleden. In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil of het besluit van 16 november 2010 op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en of de indirecte planschade ten laste van [appellant] moet blijven op de grond dat hij ten tijde van de aankoop van het perceel het risico van een planologische verslechtering op dat perceel actief heeft aanvaard.

6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het advies van de SAOZ op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. In dat kader voert hij aan dat de ingebrachte zienswijzen in het advies onvolledig zijn weergegeven. Ook heeft het college ten onrechte een schriftelijke reactie mogen geven naar aanleiding van het conceptadvies van de SAOZ, nu artikel 7 van de Procedureregeling een schriftelijke reactie van het college op het conceptadvies van de SAOZ uitsluit. Bovendien heeft het college in strijd met artikel 3:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet alle relevante stukken, waaronder in ieder geval de Structuurvisie, aan de SAOZ verstrekt. De rechtbank heeft ten onrechte niet onderkend dat deze gebreken niet hadden mogen worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, aldus [appellant].

6.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het advies van de SAOZ niet op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Daarbij heeft zij terecht in aanmerking genomen dat artikel 7, derde lid, van de Procedureregeling niet uitsluit dat het conceptadvies tevens aan het college wordt voorgelegd. Aangezien de reactie van het college op het conceptadvies is verwerkt in een herzien conceptadvies waar [appellant] wederom op heeft kunnen reageren, is hij hierdoor niet benadeeld.

Het betoog van [appellant] dat het college de Structuurvisie aan de SAOZ had moeten verstrekken, kan niet tot het daarmee beoogde doel leiden. De SAOZ is reeds zonder dat zij de beschikking heeft gehad over deze Structuurvisie, tot de conclusie gekomen dat de door [appellant] geleden indirecte planschade voor zijn rekening moet blijven vanwege actieve risicoaanvaarding. De SAOZ zou derhalve niet tot een andere conclusie zijn gekomen indien zij over deze Structuurvisie de beschikking zou hebben gehad. Daarbij is mede van belang dat de SAOZ in een nader advies in het kader van een ander planschadeverzoek in de gemeente Bergeijk heeft vermeld dat ook op grond van de Structuurvisie voorzienbaarheid van de planologische wijziging kan worden aangenomen.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank, anders dan [appellant] betoogt, er terecht van uitgegaan dat aan de totstandkoming van het advies geen gebreken kleven en dat het college dit advies in zoverre aan het besluit van 16 november 2010 ten grondslag heeft kunnen leggen.

7. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat in het besluit van 16 november 2010 ongemotiveerd van het deskundigenadvies van de SAOZ is afgeweken, faalt, reeds omdat, onder aanvulling van de motivering, de conclusies van de SAOZ in dat besluit uitdrukkelijk zijn onderschreven. Anders dan [appellant] betoogt is de aanvulling van de motivering in een besluit op bezwaar in het kader van de bestuurlijke heroverweging van artikel 7:11 van de Awb toegestaan.

8. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de planologische verslechtering op de aankoopdatum van het perceel voorzienbaar was, omdat er voor die datum geen beleidsdocument ter openbare kennis was gebracht dat als voldoende voorteken voor voorzienbaarheid kon worden aangemerkt. In dat kader voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte de Structuurvisie als openbaar beleidsvoornemen heeft aangemerkt dat desgevraagd aan [appellant] had kunnen worden verstrekt. Voorts heeft de rechtbank miskend dat de SAOZ in haar advies ten onrechte heeft geconcludeerd dat de voorzienbaarheid kon worden aangenomen op basis van de in de gemeente gehouden informatiebijeenkomsten van 20 februari 2002 en 18 december 2002, aldus [appellant].

8.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 17 oktober 2012 in zaak nr. 201107793/1/A2) moet de vraag of sprake is van voorzienbaarheid worden beoordeeld aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.

8.2. Zoals de Afdeling in eerdergenoemde uitspraak heeft geoordeeld is niet gebleken van het openbaar maken of openbaar worden van deze Structuurvisie. Gelet hierop heeft het college ten onrechte aan het besluit van 16 november 2010 ten grondslag gelegd dat de planologische verandering op grond van de Structuurvisie kon worden voorzien. Het standpunt van het college dat de Structuurvisie in een openbare raadsvergadering is behandeld waardoor voorzienbaarheid kan worden aangenomen kan niet worden gevolgd, nu door een openbare behandeling nog niet is gewaarborgd dat een ieder kennis kan nemen van de inhoud van de Structuurvisie.

Het standpunt van het college dat de voorzienbaarheid eveneens kon worden aangenomen op basis van de in de gemeente gehouden informatiebijeenkomsten kan evenmin worden gevolgd, reeds omdat informatieverschaffing tijdens deze bijeenkomsten niet als de openbaarmaking van een concreet beleidsvoornemen kan worden aangemerkt.

Het betoog slaagt.

9. De conclusie is dat het besluit van 16 november 2010 is genomen in strijd met artikel 49 van de WRO en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor zover daaraan ten grondslag is gelegd dat [appellant] actieve risicoaanvaarding kan worden tegengeworpen.

10. Gelet op het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil ziet de Afdeling aanleiding het college op de voet van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het gebrek in het besluit van 16 november 2010 te herstellen. Daartoe dient het college binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 8.2 alsnog de hoogte van de door [appellant] geleden indirecte planschade vast te stellen, het besluit te wijzigen dan wel in plaats daarvan een nieuw besluit te nemen. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend gemaakt te worden.

11. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk op om binnen 12 weken na de verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 16 november 2010, met kenmerk 11000799, met inachtneming van overweging 8.2 te herstellen door:

- alsnog de hoogte van de door [appellant] geleden indirecte planschade vast te stellen, het besluit te wijzigen dan wel in plaats daarvan een nieuw besluit te nemen. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend gemaakt te worden.

- de Afdeling de uitkomst mee te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012

85-752.