Uitspraak 201107793/1/A2


Volledige tekst

201107793/1/A2.
Datum uitspraak: 17 oktober 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Bergeijk,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 juni 2011 in zaak nr. 11/37 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk.

Procesverloop

Bij besluit van 17 november 2009 heeft het college aan [appellant] een vergoeding voor planschade ten bedrage van € 35.000,00 toegekend.

Bij besluit van 16 november 2010 heeft het college het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bouwers Met Visie B.V. (hierna: BMV) daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 8 december 2009 herroepen en het verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade alsnog afgewezen.

Bij uitspraak van 30 juni 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F. Reith, werkzaam bij de stichting Klaverblad rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door A. Oosterwijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en BMV om nadere inlichtingen verzocht. BMV heeft bij brief van 15 juni 2012 een stuk ingediend. Bij brief van 29 juni 2012 heeft [appellant] daarop een reactie ingediend. Met toestemming van partijen is afgezien van hernieuwde behandeling ter zitting, waarna het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde van belang en voor zover hier van belang, kent het college, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2. Of sprake is van voorzienbaarheid moet worden beoordeeld aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.

3. [appellant] is sinds 26 juli 2000 eigenaar van het perceel met woning [locatie] te [plaats]. Hij heeft bij aanvraagformulier met als datum 22 januari 2008, blijkens een daarop vermeld stempel bij de gemeente Bergeijk ingekomen op 24 januari 2008, verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van het op 8 maart 2007 in werking getreden bestemmingsplan "Inbreiding Riethoven", op grond waarvan op een kortste afstond van ongeveer 3 m vanaf zijn perceel nieuwe woningen mogen worden gebouwd, terwijl voorheen ingevolge het op 7 juni 1988 goedgekeurde en nadien van kracht geworden bestemmingsplan "Kom Riethoven, Herziening 1987" ter plaatse alleen terreinafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de agrarische bedrijfsvoering, zoals melkstallen en schuilgelegenheden, mochten worden gebouwd.

BMV, een initiatiefnemer van de ontwikkelingen die door de planologische verandering mogelijk zijn geworden, heeft met de gemeente een overeenkomst gesloten, waarbij zij zich heeft verbonden door het college toe te kennen vergoedingen van planschade ten gevolge van het bestemmingsplan "Inbreiding Riethoven" geheel of gedeeltelijk voor haar rekening te nemen.

Het college heeft aan het besluit van 16 november 2010 een advies van de Commissie Bezwaarschriften van 22 april 2010 ten grondslag gelegd. In dat advies is vermeld dat de planologische verandering voor [appellant] voorzienbaar was ten tijde van de verwerving van perceel [locatie] op 26 juli 2000 op grond van de door de raad van de voormalige gemeente Riethoven op 12 december 1996 vastgestelde structuurvisie Riethoven. Daarbij wijst de commissie erop dat het plangebied van het bestemmingsplan "Inbreiding Riethoven" in de structuurvisie Riethoven als inbreidingslocatie B is aangeduid, waarbij is vermeld dat dit de enige geschikte inbreidingslocatie voor nieuwe woningbouw is en dat een voorkeur bestaat deze inbreidingslocatie te benutten voordat een in de structuurvisie aangeduide uitbreidingslocatie in gebruik wordt genomen.

4. [appellant] betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank heeft miskend dat het college hem geen voorzienbaarheid op grond van de structuurvisie Riethoven had mogen tegenwerpen. Hij voert daartoe aan dat uit de uitspraak van de Afdeling van 8 september 2004 in zaak nr. 200400366/1 (www.raadvanstate.nl) volgt dat een structuurvisie onvoldoende is voor het aannemen van voorzienbaarheid. Hij voert daartoe verder aan dat de structuurvisie Riethoven niet is gepubliceerd. Volgens [appellant] betrof de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2010 in zaak nr. 200904677/1/H2, waarnaar in de aangevallen uitspraak is verwezen, een structuurvisie die na vaststelling door de gemeenteraad was gepubliceerd. De behandeling en vaststelling van de structuurvisie Riethoven in een vergadering van de raad betekent volgens [appellant] niet dat deze voor hem ten tijde van de koop van zijn perceel voldoende kenbaar was, omdat hij alleen van het bestaan van de structuurvisie had kunnen weten door alle agenda's of notulen van de raadsvergaderingen door te nemen, hetgeen niet van hem kan worden gevergd.

4.1. Anders dan [appellant] betoogt, volgt uit de rechtspraak van de Afdeling niet dat in beginsel op grond van een structuurvisie geen voorzienbaarheid kan worden aangenomen (vergelijk de uitspraak van 23 november 2011 in zaak nr. 201102586/1/H2). Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt tevens, zoals hiervoor onder 2.2 is overwogen, dat bij het antwoord op de vraag of sprake is van voorzienbaarheid rekening moet worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Om op grond van een concreet beleidsvoornemen voorzienbaarheid te kunnen aannemen, moet een redelijk denkend en handelend koper uit de openbaarmaking daarvan kunnen begrijpen op welk gebied het concreet beleidsvoornemen betrekking heeft, wat daarvan de zakelijke inhoud is en dat hij van de inhoud van het concreet beleidsvoornemen kennis kan nemen. Nu niet is gebleken van het openbaar maken of openbaar worden van de structuurvisie Riethoven heeft het college ten onrechte aan het besluit van 16 november 2010 ten grondslag gelegd dat de planologische verandering op grond van de structuurvisie Riethoven kon worden voorzien.

Het betoog slaagt.

5. Uit het voorgaande volgt dat hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd geen bespreking meer behoeft.

6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van [appellant] bij de rechtbank gegrond verklaren en het besluit van 16 november 2010 wegens strijd met artikel 49 van de WRO en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigen. De Afdeling ziet voorts aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt.

7. BMV betoogt in haar bezwaarschrift van 21 januari 2010 dat het college bij het besluit van 17 november 2009 eraan voorbij is gegaan dat voorheen ingevolge het bestemmingsplan "Kom Riethoven, Herziening 1987" op de inbreidingslocatie al bebouwing van verschillende aard kon worden opgericht. In de brief van 15 juni 2012 heeft BMV toegelicht dat ingevolge dit bestemmingsplan de inbreidingslocatie voorheen een agrarische bestemming had, op grond waarvan ter plaatse bebouwing met een hoogte van zes tot tien meter was toegestaan en de gronden mochten worden gebruikt voor agrarische activiteiten, zoals een loonwerkbedrijf of agrarisch gerelateerde machinewerkplaats. Volgens BMV kon [appellant] daarvan vergelijkbare geluid- en verkeershinder ondervinden als hij volgens het college van de nieuwbouw kan ondervinden. Volgens BMV is het college er tevens aan voorbij gegaan dat [appellant] van de planologische verandering van een agrarische bestemming naar een woonbestemming ook planologisch voordeel ondervindt, omdat hij geen stank- en geluidsoverlast meer hoeft te verwachten van het voorheen toegestane agrarische gebruik.

7.1. Het college heeft aan het besluit van 17 november 2009 een door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) opgesteld advies van augustus 2009 ten grondslag gelegd. Daarin is onder meer het volgende vermeld. De achtertuin van [appellant] is georiënteerd op de oostelijk van het perceel gelegen inbreidingslocatie. De inbreidingslocatie was voorheen ingevolge het bestemmingsplan "Kom Riethoven, Herziening 1987" bestemd als "Agrarische bebouwing met beperkte milieuhinder", "Agrarisch gebied zonder bebouwing" en "Achtertuin". Het gedeelte van de inbreidingslocatie met de bestemming "Agrarische bebouwing met beperkte milieuhinder" was volgens de voorschriften bedoeld voor agrarische doeleinden alsmede voor de bescherming van de in de nabijheid aanwezige niet-agrarische functies tegen nadelige invloeden in milieuhygiënische opzicht. Op dat gedeelte mochten, wegens het ontbreken van een op de plankaart aangeduid bouwvlak, uitsluitend terreinafscheidingen met een maximale hoogte van, met vrijstelling, 1,1 m worden gebouwd. Het gedeelte met de bestemming "Achtertuin" was overwegend bestemd voor onbebouwd achtererf. Op dat gedeelte mochten uitsluitend terreinafscheidingen met een maximale hoogte van 2,2 m en gebouwen met een maximale goothoogte van 2,45 m en een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 11 m2 worden gebouwd. Het gedeelte met de bestemming "Agrarisch gebied zonder bebouwing" was bedoeld voor agrarische doeleinden, daaronder een bedrijfsmatige agrarische exploitatie begrepen. Op dat gedeelte mochten uitsluitend bouwwerken, geen woningen zijnde, ten dienste van een agrarisch bedrijf, zoals veldschuren, melkstallen en schuilgelegenheden, met een maximale goothoogte van 4,95 m worden gebouwd, waarbij de maximale oppervlakte voor schuilgelegenheden 16,5 m2 en voor melkstallen 55 m2 bedroeg. Met vrijstelling konden op de inbreidingslocatie verder niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken van openbaar nut met een maximale oppervlakte van 10 m2 worden gebouwd, waarbij voor gebouwen een maximale goot- en bouwhoogte van 3 m onderscheidenlijk 6 m en voor bouwwerken geen gebouwen zijnde een maximale bouwhoogte van 10 m gold.

Ingevolge het bestemmingsplan "Inbreiding Riethoven" mogen thans op de inbreidingslocatie in de nabijheid van het perceel van [appellant] op gronden met de bestemming "Woondoeleinden W" woningen worden gebouwd met een goothoogte van 4,5 m en, gelet op de voorgeschreven dakhelling, een bouwhoogte van ongeveer 11 m. Daarbij mogen bijgebouwen met een maximale bouwhoogte van 5,5 m of de nokhoogte van het hoofdgebouw minus 1 m worden gebouwd. Verder zijn ter plaatse een zwembad, paardenbak of tennisbaan toegestaan en mogen in bijgebouwen beroepsmatige activiteiten en in woningen en bijgebouwen bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend. Het bestemmingsplan staat op de inbreidingslocatie voorts op gronden met de bestemming "Verblijfsdoeleinden" de aanleg en instandhouding van wegen, langzaam verkeersvoorzieningen, groen-, speel- en parkeervoorzieningen, kleine voorzieningen en gebouwen voor openbaar nut toe.

Op grond van een vergelijking van deze planologische regimes is in het SAOZ-advies vermeld dat voorheen in de nabijheid en grenzend aan het perceel van [appellant] slechts in zeer beperkte mate mocht worden gebouwd en dat daar thans woningen met bijgebouwen mogen worden gerealiseerd. Volgens het SAOZ-advies is ten gevolge van de planologische verandering in de directe nabijheid van het perceel van [appellant] de toegestane bouwmassa en bouwhoogte aanzienlijk toegenomen en valt daarvan voor het perceel van [appellant] een verslechtering van het uitzicht en een toename van de schaduwwerking te verwachten. Verder is volgens het SAOZ-advies ten gevolge van de planologische verandering de gunstige ligging van het perceel aangetast, nu dat niet meer naast een open agrarisch terrein maar een woonwijk ligt. Het intensievere gebruik van de inbreidingslocatie als gevolg van de wijziging van de agrarische bestemming in een woonbestemming maakt voorts extra inkijk in de woning en tuin mogelijk, hetgeen leidt tot extra aantasting van de privacy en toename van geluidoverlast, aldus het SAOZ-advies.

7.2. Uit het voorgaande volgt dat, anders dan BMV betoogt, de SAOZ de voorheen op de inbreidingslocatie ingevolge het bestemmingsplan "Kom Riethoven, Herziening 1987" toegestane bouw- en gebruiksmogelijkheden bij de planvergelijking heeft betrokken. In het SAOZ-advies is steeds vermeld dat [appellant] ten gevolge van het bestemmingsplan "Inbreiding Riethoven" extra overlast ondervindt. Aangenomen moet daarom worden dat de SAOZ de van het bestemmingsplan "Kom Riethoven, Herziening 1987" te verwachten overlast heeft betrokken bij het bepalen van het door [appellant] ten gevolge van de planologische verandering ondervonden planologisch nadeel. Gezien het voorgaande geeft hetgeen BMV heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het SAOZ-advies zodanige gebreken bevat dat het college dit niet aan het besluit van 17 november 2009 ten grondslag mocht leggen.

Het betoog faalt.

8. Het bezwaar van BMV is ongegrond.

9. De Afdeling zal het bezwaar van BMV ongegrond verklaren en bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het college hoeft derhalve geen nieuw besluit op het door BMV gemaakte bezwaar te nemen en het besluit van het college van 17 november 2009, waarbij aan [appellant] een vergoeding voor planschade ten bedrage van € 35.000,00 is toegekend blijft in stand.

10. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 juni 2011 in zaak nr. 11/37;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk van 16 november 2010, kenmerk 10902264;

V. verklaart het door Bouwers Met Visie B.V. bij brief van 21 januari 2010 gemaakte bezwaar ongegrond;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.748,00 (zegge: zeventienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 377,00 (zegge: driehonderdzevenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Oranje
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012

507.