Uitspraak 201207642/2/R1


Volledige tekst

201207642/2/R1.
Datum uitspraak: 16 november 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1. [verzoekster sub 1], gevestigd te [plaats], en anderen,
2. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], beiden wonend te [woonplaats],
3. de vereniging Vereniging Natuurmonumenten, gevestigd te ’s-Graveland, gemeente Wijdemeren, en anderen,
verzoekers,

en

Provinciale staten van Limburg,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2012 hebben provinciale staten het inpassingsplan "Buitenring Parkstad Limburg" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer Natuurmonumenten en anderen, [verzoekers sub 2] en [verzoekster sub 1] en anderen beroep ingesteld. Natuurmonumenten en anderen, [verzoekers sub 2] en [verzoekster sub 1] en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 23 oktober 2012, waar Natuurmonumenten en anderen, vertegenwoordigd door mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat te Den Haag, F.F.J. Baselmans en drs. B.N.J. Cobben, [verzoekers sub 2], vertegenwoordigd door mr. C.J. Schipperus, advocaat te Wijchen, [verzoekster sub 1] en anderen, bijgestaan door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, en ing. H.R. Slangen en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, G.H.M.J. Steinbusch, ing. E. Been en A.A.H. Bakker, ing. M.M.J.C. Lücker, mr. M.J.G. Snijders, mr. M. Jansen-Schoonhoven, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het inpassingsplan voorziet in de realisering van een ringweg (de BPL) in het gebied van de Stadsregio Parkstad Limburg. Parkstad is een plusregio in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen en omvat de gemeenten Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Nuth, Onderbanken, Simpelveld en Voerendaal. Het tracé van de BPL loopt vanaf de aansluiting van de N298 op de A76 bij Nuth tot aan de aansluiting van de N300 op de N281 bij Avantis European Science and Businesspark. Het inpassingsplan voorziet deels in de opwaardering van de bestaande wegen en deels in de aanleg van nieuwe weggedeelten.

Bij uitspraak van 7 december 2011, in zaaknr. 201011757/1/R1 en 201012728/1/R1 heeft de Afdeling het vorige provinciale inpassingsplan ten aanzien van de BPL vernietigd. Hiertoe heeft de Afdeling overwogen dat provinciale staten zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat uit de passende beoordeling de zekerheid was verkregen dat de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden Geleenbeekdal en Brunssummerheide niet zullen worden aangetast.

3. Provinciale staten hebben toegezegd dat voordat uitspraak is gedaan in de bodemzaak niet zal worden gestart met de aanleg van het wegtracé. Provinciale staten hebben voorts naar voren gebracht wel te willen starten met een aantal voorbereidende werkzaamheden. Het betreft de volgende werkzaamheden:

a. werkzaamheden ten behoeve van de natuurrealisatie ter plaatse van de gronden met de bestemming "Natuur" die in eigendom zijn bij de provincie dan wel aan de provincie ter beschikking staan.

b. het waardevrij maken van percelen en het plaatsen van faunavoorzieningen ter plaatse van de gronden waaraan de bestemming "Verkeer" is toegekend, hetgeen betekent dat de gronden ongeschikt worden gemaakt voor beschermde flora- en fauna.

c. archeologisch onderzoek, bestaande uit booronderzoek, oppervlaktekartering en proefsleuvenonderzoek.

d. sloop van gebouwen die ten behoeve van de buitenring zijn aangekocht.

e. verleggen van gasleidingen ter plaatse van de dubbelbestemming "leidingen-gas".

Het verzoek van [verzoekster sub 1] en anderen

4. [verzoekster sub 1] en anderen richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer" voor hun perceel aan de [locatie] te Nuth en de gronden met deze bestemming in de nabijheid van het perceel. Zij betogen dat de bereikbaarheid van het bedrijf ernstig zal worden aangetast ten gevolge van de aanleg van de BPL. [verzoekster sub 1] en anderen kunnen zich voorts niet verenigen met de bestemming "Natuur" die is toegekend aan hun agrarische gronden ten oosten van de Naanhofsweg. Volgens hen zijn deze gronden noodzakelijk voor de uitbreiding van het Pluimvee en Poeliersbedrijf. Voorts is niet aangetoond dat beëindiging van de agrarische activiteiten ter plaatse voldoende natuurwinst zal opleveren, aldus [verzoekster sub 1] en anderen. Tot slot betogen zij dat geen akoestisch onderzoek is verricht naar de in het plan mogelijk gemaakte verdiepte ligging van het tracé bij Vaesrade. Teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen hebben [verzoekster sub 1] en anderen verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

4.1. Zoals reeds overwogen onder 3 zal voordat uitspraak is gedaan in de bodemzaak niet worden aangevangen met de aanleg van het wegtracé. Ter zitting is eveneens komen vast te staan dat er voor die tijd geen veranderingen in de verkeerssituatie zullen plaatsvinden in de nabijheid van het perceel van [verzoekster sub 1] en anderen. In zoverre zijn derhalve geen onomkeerbare gevolgen te verwachten voordat uitspraak is gedaan in de bodemzaak.

4.2. De gronden aan de oostzijde van de [locatie] waaraan de bestemming "Natuur" is toegekend zijn in eigendom van [verzoekster sub 1] en anderen. Aan deze gronden is in het thans geldende plan een agrarische bestemming toegekend. Ingevolge artikel 25, lid 25.4, van de planregels mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet. Dit betekent dat de agrarische activiteiten van [verzoekster sub 1] en anderen na inwerkingtreding van het inpassingsplan kunnen worden voortgezet. Hiertegen kan niet handhavend worden opgetreden. Voorts hebben provinciale staten ter zitting toegezegd dat voordat uitspraak is gedaan in de bodemzaak niet zal worden gestart met een onteigeningstraject. In zoverre zijn derhalve evenmin onomkeerbare gevolgen te verwachten voordat is beslist in de bodemzaak.

4.3. Ingevolge artikel 23, lid 23.2, van de planregels kan het college van gedeputeerde staten ter plaatse van de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied" de bestemmingen, inclusief de dwarsprofielen, onder voorwaarden wijzigen ten behoeve van een verdiepte ligging van de weg. Ter zitting is komen vast te staan dat in ieder geval geen voornemen bestaat van de wijzigingsbevoegdheid gebruik te maken voordat uitspraak is gedaan in de bodemzaak, zodat niet valt in te zien dat op dit punt de bodemuitspraak niet kan worden afgewacht.

4.4. Gelet op het vorenstaande is de voorzitter van oordeel dat met het verzoek van [verzoekster sub 1] en anderen geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het verzoek dient te worden afgewezen.

Het verzoek van [verzoekers sub 2]

5. [verzoekers sub 2] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer" op en in de nabijheid van het landgoed Reijmersbeek. Zij betogen dat in het geluidonderzoek is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten. Voorts vrezen zij een verstoring van de waterhuishouding ten gevolge van het afstromend wegwater. Volgens [verzoekers sub 2] is daarnaast niet duidelijk hoe de ontsluiting van het landgoed precies zal plaatsvinden. Tot slot betogen zij dat de in de nabijheid van het landgoed voorziene turborotonde de cultuurhistorische waarde van het landgoed zal aantasten. Teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen hebben zij verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

5.1. Zoals hiervoor is overwogen, zal niet worden gestart met de aanleg van het wegtracé voordat uitspraak is gedaan in de bodemaak. Evenmin zal worden gestart met de aanleg van de turborotonde. Provinciale staten hebben ter zitting voorts toegezegd de gronden van het landgoed waaraan de bestemming "Verkeer" is toegekend ongemoeid te laten totdat uitspraak is gedaan in de bodemzaak. De werkzaamheden waarmee provinciale staten thans willen starten worden derhalve niet uitgevoerd op de gronden van [verzoekers sub 2]. Gelet op het vorenstaande zijn voordat uitspraak is gedaan in de bodemzaak in zoverre geen onomkeerbare gevolgen te verwachten voor [verzoekers sub 2]. Voorts zal de verkeerssituatie ter plaatse niet wijzigen voordat uitspraak is gedaan in de bodemzaak, aldus provinciale staten. Naar het oordeel van de voorzitter zullen [verzoekers sub 2] van de onder 3 genoemde werkzaamheden op gronden in de nabijheid van het landgoed ook anderszins geen onomkeerbare gevolgen ondervinden.

5.2. Gelet op het vorenstaande is de voorzitter van oordeel dat met het verzoek van [verzoekers sub 2] geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het verzoek dient te worden afgewezen.

Het verzoek van Natuurmonumenten en anderen

6. De voorzitter geeft geen voorlopig oordeel over de vraag of Natuurmonumenten en anderen allen als belanghebbende bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt, omdat naar verwachting in ieder geval Natuurmonumenten als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt en de Afdeling reeds daarom in de bodemzaak een inhoudelijk oordeel zal geven over hetgeen Natuurmonumenten en anderen hebben aangevoerd.

7. Natuurmonumenten en anderen betogen dat uit de nieuwe passende beoordeling niet de zekerheid wordt verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden Geleenbeekdal en de Brunssummerheide niet zal aantasten. Zij betogen dat de stikstofdepositie ten gevolge van het plan nog steeds onvoldoende inzichtelijk is gemaakt. Daarnaast betogen zij dat een aantal te treffen maatregelen in de passende beoordeling ten onrechte als mitigerende maatregel is aangemerkt. Derhalve mochten deze maatregelen niet bij de passende beoordeling worden betrokken en diende het plan aan de zogenoemde ADC-criteria te worden getoetst. Teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen hebben Natuurmonumenten en anderen verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

7.1. In het betoog van Natuurmonumenten staan de vragen centraal of aan de passende beoordeling de juiste gegevens ten grondslag zijn gelegd en of de in de passende beoordeling opgenomen maatregelen als mitigerende maatregelen kunnen worden aangemerkt. Op deze punten dient nader onderzoek plaats te vinden waarvoor deze procedure zich niet leent. Deze vragen zullen in de bodemprocedure moeten worden beoordeeld. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding de hierna beschreven voorlopige voorziening te treffen. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat, zoals provinciale staten ter zitting hebben bevestigd, niet zal worden gestart met de aanleg van het wegtracé voordat uitspraak is gedaan in de bodemzaak.

7.2. Ter zitting hebben provinciale staten toegelicht te willen starten met de onder 3. genoemde werkzaamheden. In dit verband wijzen provinciale staten erop dat het project reeds grote vertraging heeft opgelopen. Daarnaast hebben provinciale staten toegelicht dat de werkzaamheden gelet op het broed- en plantseizoen globaal van oktober tot en met maart moeten plaatsvinden.

7.3. Natuurmonumenten en anderen vrezen onomkeerbare gevolgen voor het landschap ten gevolge van de natuurrealisatie ter plaatse van de percelen met de bestemming "Natuur" en het waardevrij maken van de percelen met de bestemming "Verkeer". In dit verband betogen zij voorts dat naarmate er meer geld in de BPL wordt geïnvesteerd het voor betrokkenen moeilijker wordt tot de conclusie te komen dat het plan geen doorgang dient te vinden.

7.4. Ter zitting hebben provinciale staten ten aanzien van de natuurcompensatie uiteengezet welke activiteiten op welke gronden met de bestemming "Natuur" zullen worden verricht. Provinciale staten hebben toegezegd voor de uitspraak in de bodemzaak uitsluitend werkzaamheden te verrichten op gronden die in eigendom zijn van de provincie dan wel aan de provincie ter beschikking staan, zoals weergegeven op de aangehechte kaarten. Het betreft hoofdzakelijk de aanleg van bomen, struweel en gemengd landschap op deze gronden.

Ter zitting hebben Natuurmonumenten en anderen aangevoerd dat de aanplant van bomen ten noorden van het Jeugrubbebos de waterhuishouding in het gebied zal aantasten, nu het perceel is gelegen in het inzijggebied van het Kathagerbroek. Volgens Natuurmonumenten en anderen dienen de maatregelen ter plaatse te zijn gericht op vernatting, terwijl de voorziene bomen water aan het gebied zullen onttrekken. Provinciale staten hebben ter zitting uiteengezet dat het inzijggebied van de Kathagerbroek elders is gelegen. Voorts stellen provinciale staten zich op het standpunt dat de bomen niet dusdanig veel water onttrekken dat dit van invloed zal zijn op de waterhuishouding. De voorzitter acht dit standpunt op voorhand niet onaannemelijk. Nu Natuurmonumenten en anderen tegen de overige werkzaamheden ten behoeve van natuurrealisatie geen bezwaren hebben geuit en provinciale staten uitdrukkelijk hebben toegezegd uitsluitend de besproken werkzaamheden op de op de aan deze uitspraak gehechte kaarten omcirkelde gronden te zullen verrichten, ziet de voorzitter geen aanleiding voor schorsing van het inpassingsplan voor zover dat ziet op de gronden waaraan de bestemming "Natuur" is toegekend.

7.5. Met betrekking tot het waardevrij maken van de percelen hebben provinciale staten uiteengezet dat deze activiteiten zullen worden verricht op alle percelen waaraan de bestemming "Verkeer" is toegekend. Het betreft voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van deze bestemming. Provinciale staten hebben toegelicht dat de werkzaamheden vooral bestaan uit het plaatsen van afrasteringen en faunavoorzieningen en het treffen van andere maatregelen om te voorkomen dat vogels en andere beschermde diersoorten binnen dit gebied gaan nestelen. In dit verband zal voorts onder meer de kap van bomen plaatsvinden. Provinciale staten hebben uiteengezet dat deze activiteiten voor het broedseizoen dienen te worden uitgevoerd. De voorzitter acht het gelet op het belang van provinciale staten bij een spoedige start en gezien de aard van de voorbereidende activiteiten na afweging van de belangen niet onaanvaardbaar dat een aanvang wordt gemaakt met het waardevrij maken van de percelen met de bestemming "Verkeer", mits wordt voldaan aan de vereisten van de Flora- en faunawet.

7.6. Ten aanzien van het verrichten van archeologisch onderzoek en de sloopwerkzaamheden is ter zitting komen vast te staan dat deze reeds op grond van de thans geldende bestemmingsplannen kunnen worden verricht, zodat in zoverre geen belemmering bestaat reeds een aanvang te maken met deze werkzaamheden. Ten aanzien van de verlegging van de gasleidingen hebben Natuurmonumenten en anderen geen specifieke bezwaren naar voren gebracht. In het betoog van Natuurmonumenten en anderen dat investeringen van de provincie ten aanzien van de voorbereidende werkzaamheden het voor betrokkenen moeilijker maken om tot de conclusie te komen dat het plan geen doorgang kan vinden, ziet de voorzitter geen grond voor het oordeel dat werkzaamheden niet kunnen worden verricht. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat niet zal worden gestart met de aanleg van het tracé. Voorts brengt de omstandigheid dat reeds investeringen zijn gedaan ten behoeve van de uitvoering van het project niet met zich dat niet meer zou kunnen worden geconcludeerd dat het project geen doorgang kan vinden.

8. De conclusie is dat de voorzitter, gelet op de voor deze procedure te complexe vraagstukken, aanleiding ziet het inpassingsplan te schorsen, met uitzondering van de plandelen met de bestemming "Natuur" en de plandelen met de bestemming "Leiding-gas". Voorts ziet de voorzitter aanleiding de hierna te vermelden voorlopige voorziening te treffen om provinciale staten in de gelegenheid te stellen de voorbereidende werkzaamheden ter plaatse van de gronden met de bestemming "Verkeer" te verrichten.

9. Ten aanzien van Natuurmonumenten en anderen dient provinciale staten op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [verzoekster sub 1] en anderen en [verzoekers sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van provinciale staten van Limburg van 29 juni 2012 waarbij het inpassingsplan "Buitenring Parkstad Limburg" is vastgesteld, behoudens voor zover dit betrekking heeft op:

a. de plandelen met de bestemming "Natuur"

b. de plandelen met de bestemming "Leiding-gas";

II. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de voorbereidende werkzaamheden in de vorm van het waardevrij maken van de percelen zoals beschreven in 7.5 ter plaatse van de gronden waaraan in het inpassingsplan de bestemming "Verkeer" is toegekend kunnen worden verricht, mits wordt voldaan aan de vereisten zoals opgenomen in de Flora- en faunawet;

III. wijst de verzoeken van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en [verzoekster sub 1] en anderen af;

IV. veroordeelt provinciale staten van Limburg tot vergoeding van bij de vereniging Vereniging Natuurmonumenten en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

V. gelast dat provinciale staten van Limburg aan de vereniging Vereniging Natuurmonumenten en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Brand
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2012

575.