Uitspraak 201111045/1/A2


Volledige tekst

201111045/1/A2.
Datum uitspraak: 7 november 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 september 2011 in zaak nr. 10/5870 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 24 september 2009 heeft de Belastingdienst de voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 gewijzigd vastgesteld op nihil.

Bij besluit van 17 november 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 september 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 21 augustus 2012.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Kinderopvang (hierna: de Wko), zoals die luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kinderopvang verstaan: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.

Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49 (voor 1 januari 2009) en artikel 5 (na 1 januari 2009), van toepassing.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het gastouderopvang betreft die door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:

a. de draagkracht, en

b. de kosten van kinderopvang per kind.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.

Ingevolge het tweede lid worden de gegevens en inlichtingen binnen een door de Belastingdienst te stellen termijn verstrekt.

Ingevolge het derde lid maant de Belastingdienst, indien de gegevens of inlichtingen niet op tijd zijn verstrekt door de persoon, aan wie dit is gevraagd, hem aan onder het stellen van een nadere termijn om alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.

Ingevolge het vierde lid bepaalt de Belastingdienst, indien niet aan de in de vorige leden vermelde verplichtingen is voldaan, ambtshalve de hoogte van de tegemoetkoming.

2. De Belastingdienst heeft aan de besluiten van 24 september 2009 ten grondslag gelegd dat, nu [appellante] niet heeft voldaan aan haar verplichting tot informatieverstrekking, de kosten van kinderopvang onvoldoende aannemelijk zijn gemaakt.

3. De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] een eigen deugdelijke administratie diende bij te houden van haar betalingen en met de bankafschriften niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zelf kosten voor de kinderopvang heeft gemaakt.

4. Voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat de rechtbank onder 1.2. heeft overwogen dat de Belastingdienst voorschotten van € 41.917,00 en € 43.007,00 heeft teruggevorderd, waar zij € 14.226,00 en € 14.049,00 bedoelde, wordt overwogen dat het om een kennelijke verschrijving gaat, waardoor [appellante] niet in haar belangen is benadeeld. Dit betoog leidt daarom niet tot het ermee beoogde resultaat.

5. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst haar niet voldoende duidelijk heeft gemaakt, welke betaalbewijzen zij diende op te sturen, nu haar nooit een duidelijk en compleet verzoek om informatie met betrekking tot de jaren 2008 en 2009 is gedaan. Pas naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank is haar duidelijk geworden, wat zij aan betalingsbewijzen diende aan te leveren, aldus [appellante].

5.1. Ook dat betoog faalt. De Belastingdienst heeft [appellante] bij brief van 28 februari 2009 om informatie verzocht met betrekking tot de kinderopvangtoeslag over 2008, waaronder betalingsbewijzen, zoals kwitanties van betalingen en bankafschriften. Hierbij is haar tot 16 maart 2009 gegund om de informatie toe te sturen en haar meegedeeld dat, indien de Belastingdienst over onvoldoende gegevens beschikt om vast te stellen of zij aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft, zij de over 2008 ontvangen bedragen moet terugbetalen. Bij brief van 11 september 2009 heeft de Belastingdienst [appellante] meegedeeld dat op het verzoek om informatie niet is gereageerd, met als gevolg dat zij het voorschot kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009 zal moeten terugbetalen. Gedurende de beroepsfase heeft de Belastingdienst [appellante] bij brief van 3 februari 2011 nogmaals verzocht om binnen twee weken betalingsbewijzen toe te sturen, waaruit blijkt dat de gastouder is betaald. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat [appellante] haar standpunt in voldoende mate heeft kunnen toelichten en de gevraagde informatie heeft kunnen toezenden.

6. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht dat zij zelf kosten voor de kinderopvang heeft gemaakt. Ter toelichting legt zij bankafschriften uit 2008 en 2009 en een door de gastouder en vraagouder ondertekende verklaring over.

6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte van deze kosten is.

De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de Belastingdienst niet aannemelijk gemaakt heeft hoeven achten dat [appellante] de gastouder heeft betaald en kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. Uit de door [appellante] overgelegde bankafschriften blijkt slechts dat de gastouder bedragen heeft ontvangen van het gastouderbureau.

Aan de door [appellante] voor het eerst in hoger beroep overgelegde bankafschriften en verklaring van de gastouder kan niet de betekenis worden gehecht die [appellante] daaraan gehecht wenst te zien. Voor de jaren 2008 en 2009 heeft [appellante] weliswaar bankafschriften overgelegd, maar geen kwitanties, waardoor niet aannemelijk is gemaakt dat zij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat daarvan de hoogte is. De verklaring, die op 14 november 2011 is getekend en dus van na de uitspraak van de rechtbank dateert, maakt dat niet anders.

Het betoog faalt.

7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012

85-756.