Uitspraak 201111965/1/A1


Volledige tekst

201111965/1/A1.
Datum uitspraak: 31 oktober 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 september 2011 in zaak nr. 10/6102 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2010 heeft het college, voor zover hier van belang, geweigerd aan [wederpartij] vrijstelling en reguliere bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van zonwering op het perceel Plein 10-K te Den Haag. (hierna: het perceel).

Bij besluit van 31 mei 2010 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 september 2011 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 mei 2010 vernietigd en het college opgedragen binnen zes weken na het onherroepelijk worden van die uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

Het college en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.Yildirim, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. R. Wassenaar, advocaat te Leidschendam, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Anders dan [wederpartij] in zijn verweerschrift stelt, is het hoger beroep van het college ontvankelijk, aangezien het binnen de termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak van de rechtbank is ingediend.

2. Het bouwplan voorziet, voor zover hier van belang, in het vervangen van zonneschermen aan drie zijden van de kiosk op het perceel.

3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Binnenhof e.o" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Horeca- en recreatie-inrichtingen met bijbehorende erven (ReCaRi)".

Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de als zodanig op de kaart aangewezen gronden bestemd voor gebouwen bestaande uit hotels, restaurants en cafés, alsmede recreatie-inrichtingen, dienstwoningen, in de bestemming passende andere bouwwerken, tuinen en erven met dien verstande dat:

a. de gebouwen dienen te zijn gelegen binnen de op de kaart aangegeven bouwstroken.

Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder a, mag het bouwen van gebouwen niet plaatsvinden met overschrijding van de bouwstroken c.q. bestemmingsgrenzen, tenzij in de voorschriften anders is bepaald.

Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder a, kan het college vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid, onder a, ten behoeve van:

1. beneden peil gelegen kelders, erkers, balkons, galerijen, luifels en soortgelijke onderdelen;

2. buitentrappen, liftschachten, loopbruggen en andere voor de toegankelijkheid van gebouwen noodzakelijke onderdelen;

3. geringe afwijkingen die in het belang zijn van een beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met dien verstande dat een afwijking niet meer dan één m mag bedragen.

4. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Uit de tekening, waarop het onderhavige bouwplan is geprojecteerd op de plankaart, kan volgens het college worden afgeleid dat de zonweringen zowel in ingeklapte als uitgeklapte toestand buiten de op de plankaart aangegeven bouwstroken vallen. Voorts betoogt het college dat de rechtbank er bij haar beoordeling ten onrechte vanuit is gegaan dat het huidige bouwplan niet afwijkt van het bouwplan waarvoor bij besluit van 23 juni 1994 vergunning is verleend. De afmetingen van het onderhavige bouwplan zijn volgens het college groter en het college is in 1994 uitgegaan van de afmetingen van de zonwering in ingeklapte toestand. Gelet op de huidige jurisprudentie van de Afdeling is de rechtbank volgens het college ten onrechte uitgegaan van de zonwering in ingeklapte stand. De zonweringen hebben in uitgeklapte toestand een uitval van vier m en vallen daardoor evident buiten de bouwstrook, aldus het college.

4.1. Dit betoog slaagt, reeds omdat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 mei 2006 in zaak nr. 200506615/1), een bouwwerk in zijn volle omvang, derhalve met de zonwering in uitgeklapte toestand, dient te worden bezien. De zonweringen hebben in uitgeklapte toestand een uitval van vier m en vallen daarmee buiten de op de plankaart aangegeven bouwstroken. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 31 mei 2010 beoordelen in het licht van de daartegen voorgedragen beroepsgronden, voor zover deze nog bespreking behoeven.

6. [wederpartij] heeft in beroep betoogd dat sprake is van een van rechtswege verleende vergunning, aangezien het college de beslistermijn ruimschoots heeft overschreden. Ter zitting heeft [wederpartij] ter onderbouwing van dit betoog verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2011 in zaak nr. 201011257/1/H1.

6.1. Dit betoog faalt. Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Woningwet, zoals dit luidde ten tijde van belang en voor zover hier van belang, gelden de in het eerste lid genoemde beslistermijnen niet als het bouwplan, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met het bestemmingsplan, zoals hier, anders dan in de door [wederpartij] genoemde uitspraak, het geval is.

7. [wederpartij] heeft voorts betoogd dat het college ten onrechte geen vrijstelling als bedoeld in artikel 3 van het bestemmingsplan heeft verleend. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de raad van de gemeente Den Haag (hierna: de raad) het door het college aan de weigering ten grondslag gelegde verbeterpunt 13 uit het "Binnenstadsplan Den Haag 2010-2020" heeft geschrapt.

7.1. Dit betoog faalt. Het college heeft in zijn besluit op bezwaar van 31 mei 2010 nader uiteengezet waarom het geen vrijstelling van het bestemmingsplan wenst te verlenen. Het heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de stedenbouwkundige visie ten aanzien van de inrichting van het Plein, waarop de kiosk is gelegen, die uitgaat van horeca in dat deel van het middenplein dat begrensd wordt door de binnenste bomenrij, terwijl het overige deel van het middenplein vrij moet blijven om de beleving van dit bijzondere plein mogelijk te maken en te functioneren als openbaar (politiek) podium, dezelfde uitgangspunten heeft als het geschrapte verbeterpunt en dat de raad het verbeterpunt niet heeft geschrapt vanwege inhoudelijke bezwaren daartegen.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 januari 2012 in zaak nr. 201104396/1/A1), behoort de beslissing om al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen, zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de ontheffing te verlenen heeft kunnen komen. Niet is gebleken dat het college niet in redelijkheid op basis van de door hem gegeven motivering heeft kunnen besluiten aan [wederpartij] geen vrijstelling te verlenen.

8. [wederpartij] heeft daarnaast betoogd dat het bouwplan voorziet in vervanging van een bestaande zonwering, zodat het uitsluitend feitelijke onderhoudswerkzaamheden betreft.

8.1. Voor zover [wederpartij] daarmee beoogd heeft te betogen dat geen omgevingsvergunning is vereist, slaagt dit betoog niet. Vervanging of onderhoud van de bestaande zonwering is niet aan de orde, aangezien het bouwplan waarvoor bij besluit van 4 januari 2010 vergunning is geweigerd een ander bouwplan is dan waarvoor het college in 1994 vergunning heeft verleend.

9. [wederpartij] heeft voorts betoogd dat de weigering om bouwvergunning te verlenen in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het college voor gelijksoortige constructies op het Plein en op de Plaats wel vergunning heeft verleend.

9.1. [wederpartij] heeft deze grond eerst in hoger beroep naar voren gebracht. Ter zitting heeft hij aangevoerd dat hij deze grond niet reeds bij de rechtbank heeft kunnen aanvoeren, omdat bedoelde constructies pas twee maanden geleden zijn aangebracht. Nog daargelaten of [wederpartij] deze grond voor het merendeel van deze constructies niet eerder bij de rechtbank had kunnen aanvoeren, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat het daarbij gaat om vergunde met zijn geval voor het overige vergelijkbare gevallen.

10. Het beroep is ongegrond.

11. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 september 2011 in zaak nr. 10/6102;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2012

531-757.