Uitspraak 201200959/1/R1


Volledige tekst

201200959/1/R1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Zandvoort,
2. [appellant sub 2], wonend te Zandvoort,
3. [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Zandvoort,
4. [appellant sub 4], wonend te Zandvoort,
5. [appellant sub 5A] en [appellante sub 5B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5]), wonend te Zandvoort,

en

de raad van de gemeente Zandvoort,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Louis Davidscarré" vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AM B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 2], [appellant sub 1], [appellant sub 5] en AM hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2012, waar [appellant sub 4], vertegenwoordigd door mr. G.G. Kranendonk, werkzaam bij ARAG, [appellant sub 5], bijgestaan door mr. F.H. Eijmaal, advocaat te Maastricht, en de raad, vertegenwoordigd door J.A. Sandbergen en ir. E.J. Kok, beiden werkzaam bij de gemeente, en [belanghebbende], zijn verschenen.

Overwegingen

De beroepen wat betreft het bestemmingsplan

Het plan

1. Het bestemmingsplan voorziet in de aanpassing van het voorheen voor het plangebied geldende bestemmingsplan "Zandvoort - Centrum" wat betreft de herontwikkeling van het Louis Davidscarré. Het bestemmingsplan "Zandvoort - Centrum" voorziet reeds in deze herontwikkeling, maar om technische en architectonische redenen is de bouwhoogte voor een aantal plandelen aangepast. Ook zijn op een aantal plaatsen de vorm en ligging van het bestemmings- of bouwvlak gewijzigd dan wel de bestemming of aanduiding aangepast.

Crisis- en herstelwet

2. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder a, in samenhang bezien met categorie 3, onder 3.1, van bijlage 1 van de Crisis en herstelwet (hierna: Chw) is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van toepassing op de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden ten behoeve van de bouw van meer dan twintig, thans elf, woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden.

3. Het plan maakt de bouw van meer dan twintig, althans elf, woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk zodat ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder a, van de Chw afdeling 2 van hoofdstuk 1 van die wet op het bestreden besluit van toepassing is.

Ontvankelijkheid

4. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

5. [appellant sub 5] heeft beroepsgronden aangevoerd tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer" voor de Louis Davidsstraat. [appellant sub 5] woont op een afstand van ongeveer 240 m tot dit plandeel. Vanuit zijn woning heeft [appellant sub 5] geen zicht op dit plandeel. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op dit door [appellant sub 5] bestreden plandeel mogelijk worden gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts heeft [appellant sub 5] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door dit onderdeel van het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid hierbij, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.

De conclusie is dat [appellant sub 5] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer" voor de Louis Davidsstraat, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat hij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro geen beroep kan instellen.

Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

Formele beroepsgronden

6. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] betogen dat de "Design and Build"-overeenkomst ten onrechte niet openbaar dan wel inzichtelijk is gemaakt. Voorts betoogt [appellant sub 5] dat bij het sluiten van deze overeenkomst het beleid van de gemeente niet is gevolgd.

6.1. De raad stelt dat de "Design and Build"-overeenkomst tussen de gemeente en AM is gesloten. Ingevolge daarvan is AM verplicht om woningen en een parkeergarage met bijbehorende voorzieningen te bouwen en is de gemeente verplicht de planologische mogelijkheden daarvoor te bieden.

6.2. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

6.3. De Afdeling overweegt dat niet is gebleken dat de "Design and Build"-overeenkomst een stuk is dat redelijkerwijs nodig is voor een beoordeling van het ontwerp, zoals bedoeld in artikel 3:11, eerste lid, van de Awb. Dat de "Design and Build"-overeenkomst inzicht kan verschaffen in de afspraken die tussen AM en de gemeente zijn gemaakt, is daarvoor onvoldoende. Voorts is van belang dat in deze procedure de totstandkoming van de "Design and Build"-overeenkomst niet ter beoordeling staat.

7. Wat betreft het betoog van [appellant sub 3] dat de hoorcommissie, die de beantwoording van de zienswijzen heeft opgesteld, niet onpartijdig is omdat daarin raadsleden zitting hebben, overweegt de Afdeling dat uit de Wro noch enig ander wettelijk voorschrift volgt dat het orgaan dat de zienswijzenbeantwoording opstelt onafhankelijk dient te zijn van het orgaan dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan neemt.

Bouwmogelijkheden

Gemeenschapshuislocatie

8. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat door de gewijzigde bouwhoogte ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Gemengd" voor de locatie op de hoek van de Willemstraat en de Prinsesseweg, waar voorheen het Gemeenschapshuis Zandvoort stond (hierna: de Gemeenschapshuislocatie), de zon- en daglichttoetreding in hun woningen zal afnemen en hun privacy zal verminderen.

8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de aanpassing van het bouwvlak voor het plandeel voor de Gemeenschapshuislocatie gering is ten opzichte van het bestemmingsplan "Zandvoort - Centrum". Ook stelt de raad dat de bouwhoogte gelijk is gebleven, behalve wat betreft de mogelijkheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de maximum bouwhoogte. Volgens de raad zijn de gevolgen van deze aanpassing voor de bezonning positief. Voorts stelt de raad dat bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid waarmee een kapverdieping kan worden gerealiseerd een nadere afweging van de betrokken belangen, waaronder die van omwonenden, zal plaatsvinden.

8.2. Aan het plandeel met de bestemming "Gemengd" voor de Gemeenschapshuislocatie is een bouwvlak toegekend met een maximumbouwhoogte van 11 m. De woning van [appellant sub 1] aan de [locatie 1] en de woning van [appellant sub 2] aan de [locatie 2] liggen ten noorden van dat plandeel op onderscheidenlijk ongeveer 13 m en ongeveer 24 m afstand van het bouwvlak. Tussen de woningen en het plandeel voor de Gemeenschapshuislocatie ligt de Willemstraat, waaraan de bestemming "Verkeer" is toegekend.

8.3. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor:

a. dienstverlening met bijhorende horeca;

b. maatschappelijke voorzieningen;

c. woningen;

d. erven en bijbehorende voorzieningen;

e. parkeren op eigen erf.

Ingevolge lid 4.2.2, aanhef en onder a, geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd.

Ingevolge dit lid, aanhef en onder c, geldt dat de bouwhoogte van een hoofdgebouw ten hoogste de aangegeven bouwhoogte zal bedragen.

Ingevolge lid 4.3 kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.2, onder c, in die zin dat de bouwhoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 14 m.

8.4. Niet kan worden ontkend dat de realisatie van de bebouwing gevolgen zal hebben voor de daglichttoetreding, bezonning en de privacy in de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. De raad heeft zich evenwel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de situering van de bebouwing op een centrumlocatie en de omstandigheid dat het bouwvlak op de Gemeenschapshuislocatie verder van de woningen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] is gesitueerd dan het Gemeenschapshuis lag, geen onevenredige aantasting van het woonklimaat wat betreft de daglichttoetreding, bezonning en de privacy zal plaatsvinden.

8.5. Wat betreft de afwijkingsmogelijkheid van artikel 4, lid 4.3, van de planregels overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro, zoals dit thans luidt, bij bestemmingsplan kan worden bepaald dat bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij het plan aan te geven regels. De procedure van totstandkoming van een omgevingsvergunning waarbij toepassing wordt gegeven aan een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid is geregeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Met voornoemde bepaling kan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid worden gegeven op ondergeschikte onderdelen van het plan af te wijken.

Met de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kan uitsluitend de maximumbouwhoogte worden gewijzigd. De Afdeling overweegt dat mede gelet op de ligging van de Gemeenschapshuislocatie in het centrum van Zandvoort, een afwijking van de maximumbouwhoogte met 3 m een ondergeschikte afwijking van het plan is. Voorts is de Afdeling in navolging van de raad van oordeel dat met de zinsnede 'aangrenzende gronden' in artikel 4, lid 4.3, van de planregels de omliggende gronden, waaronder die van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] worden bedoeld, zodat de gevolgen van het toepassen van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij de afweging omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning dienen te worden betrokken. De Afdeling ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid deze binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in het plan heeft kunnen opnemen.

EMM-locatie

9. [appellant sub 3] vreest dat de maximale bouwhoogte op de locatie waar voorheen de woningen van woningbouwvereniging EMM stonden (hierna: de EMM-locatie) hoger kan worden dan uit het bestemmingsplan lijkt te volgen, doordat het maaiveld wordt verhoogd. Daarbij wijst hij erop dat de parkeergarage op de EMM-locatie reeds 75 cm boven het maaiveld uitsteekt.

9.1. Aan de plandelen voor de EMM-locatie zijn de bestemmingen "Wonen - 1" en "Wonen - 2" toegekend. Deze plandelen grenzen aan plandelen met de bestemming "Verkeer" of "Tuin". Aan het meest westelijk gelegen plandeel met de bestemming "Wonen - 2" en aan de twee plandelen met de bestemming "Wonen - 1" zijn bouwvlakken toegekend. Aan het plandeel dat tussen de plandelen met de bestemming "Wonen - 1" in ligt is de bestemming "Wonen - 2" toegekend met de aanduiding "wro-zone - ontheffingsgebied 1". De aanduiding "parkeergarage" is aan de plandelen voor de EMM-locatie toegekend en deels aan het plandeel met de bestemming "Verkeer" dat deze plandelen omringt. De woning van [appellant sub 3] ligt op ongeveer 30 m afstand van de EMM-locatie.

9.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.39, van de planregels wordt verstaan onder het begrip peil:

a. voor een bouwwerk dat grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;

b. voor andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwwerk.

Ingevolge artikel 2, lid 2.4, wordt de bouwhoogte van een bouwwerk gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder d, zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor een ondergrondse parkeergarage, ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage".

Ingevolge lid 6.2.1 geldt voor het bouwen van gebouwen dat:

a. de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 3 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer dan 15 m²;

b. in afwijking van het bepaalde in sub a een ondergrondse parkeergarage mag worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage".

Ingevolge artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder e, zijn de voor "Wonen - 1" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage" bestemd voor een ondergrondse parkeergarage.

Ingevolge lid 7.2.2, aanhef en onder a, geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat hoofdgebouwen, niet zijnde een ondergrondse parkeergarage, uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd.

Ingevolge dit lid, aanhef en onder c, geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte (m)" de bouwhoogte van een hoofdgebouw ten hoogste de aangegeven bouwhoogte zal bedragen.

Ingevolge dit lid, aanhef en onder d, geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw ten hoogste de aangegeven hoogte zal bedragen, met dien verstande dat, indien een hoofdgebouw plat is afgedekt, de in de aanduiding aangegeven goothoogte als maximumbouwhoogte geldt.

Ingevolge artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder f, zijn de voor "Wonen - 2" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage" bestemd voor een ondergrondse parkeergarage.

Ingevolge lid 8.2.2, aanhef en onder a, geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat hoofdgebouwen, niet zijnde een ondergrondse parkeergarage, uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd.

Ingevolge dit lid, aanhef en onder c, geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat de bouwhoogte van een hoofdgebouw ten hoogste de in de aanduiding "maximale bouwhoogte (m)" aangegeven bouwhoogte zal bedragen.

9.3. De Afdeling overweegt dat de definitie van peil ingevolge artikel 1, lid 1.39, van de planregels niet ongebruikelijk is om de wijze van meten van het peil uit te drukken. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat deze wijze van meten van het peil tot onaanvaardbare uitkomsten zal leiden, nu daarmee wordt aangesloten bij het peil van de omgeving en niet gebleken is dat de gestelde verhoging van het maaiveld - wat daar ook van zij - tot onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant sub 3] zal leiden, mede gelet op de afstand tussen de woning van [appellant sub 3] en de EMM-locatie.

Voorts overweegt de Afdeling dat het plan er niet toe kan leiden dat een hoger peil geldt voor de gebouwen die bovenop deze parkeergarage worden gebouwd. Aan de ondergrondse parkeergarage is geen bouwhoogte toegekend, zodat het bestemmingsplan voorziet in een parkeergarage waarvan de hoogte maximaal gelijk is aan het peil.

10. [appellant sub 4] betoogt dat de uitgangspunten van het "Masterplan Louis Davidscarré" van oktober 2006 (hierna: het Masterplan) niet goed zijn vertaald in het plan wat betreft de EMM-locatie. Hij meent dat met de aanduiding "wro-zone - ontheffingsgebied 2" ten onrechte meer dan drie bouwlagen mogelijk worden gemaakt en dat de ruimte tussen de verschillende plandelen met de bestemming "Wonen - 1" te klein is ten opzichte van hetgeen in het Masterplan staat. Ook wordt volgens hem ten onrechte een gesloten bouwblok mogelijk gemaakt, terwijl volgens het Masterplan open ruimte en onderdoorgangen het uitgangspunt zijn.

10.1. Aan het meest westelijke plandeel met de bestemming "Wonen - 2" op de EMM-locatie is de aanduiding "wro-zone - ontheffingsgebied 2" toegekend. De maximumbouwhoogte voor dat plandeel is 10 m. Aan de plandelen met de bestemming "Wonen - 1" op die locatie is de aanduiding "aaneengebouwd" toegekend. Tevens is aan een deel van deze plandelen en aan het tussenliggende plandeel met de bestemming "Wonen - 2" de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - doorgang" toegekend. Aan het meest noordelijke plandeel met de bestemming "Wonen - 1" zijn een maximumgoothoogte van 6 m en een maximumbouwhoogte van 9 m toegekend. Aan het meest zuidelijke plandeel met de bestemming "Wonen - 1" zijn een maximumgoothoogte van 9 m en een maximumbouwhoogte van 11 m toegekend.

Ingevolge artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Wonen - 1" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "aaneengebouwd" bestemd voor drie of meer aaneengebouwde woningen.

Ingevolge dit lid, aanhef en onder h, zijn de voor "Wonen - 1" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - doorgang" bestemd voor een doorgang.

10.2. In het Masterplan staat dat daarin de ruimtelijke, programmatische en technische randvoorwaarden en uitgangspunten zijn opgenomen voor het Louis Davidscarré. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het Masterplan richtinggevend is voor het bestemmingsplan. In het Masterplan staat voorts dat het uitgangspunt respect voor de bestaande ruimtelijke context en historie is en dat kwalitatief belangrijke patronen worden behouden en/of versterkt. Het plan past in het dorp doordat gevelgeledingen en bouwhoogte en de variatie aan gevels en openbare ruimten, die kenmerkend zijn voor Zandvoort, worden doorgezet. Met betrekking tot de EMM-locatie staat er dat een begeleidende gevelwand langs de Prinsesseweg maximaal drie lagen hoog wordt. Tevens staan er twee tekeningen afgebeeld, met als bijschriften 'duidelijke wandvorming langs de route en het plein' en 'voetgangersdoorgangen en opdelingen in kleinere eenheden'. Ook staat er een tekening in het Masterplan van blokken, waarbij het meest westelijk gelegen blok hoger is getekend dan de overige blokken. Op andere tekeningen in het Masterplan voor de EMM-locatie staat in een aantal gevallen een tussenruimte tussen de meest noordelijk en meest zuidelijk gelegen bebouwing getekend en in een aantal gevallen niet.

10.3. Gelet op de maximale bouw- en goothoogten, zoals hiervoor in 10.1 weergegeven, die met het bestemmingsplan worden toegestaan op de plandelen voor de EMM-locatie heeft de raad zich, anders dan [appellant sub 4] betoogt, op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse in maximaal drie lagen met een kap zal worden gebouwd, zoals met het Masterplan is beoogd. Gelet op de omstandigheid dat het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - doorgang" in een doorgang voorziet, overweegt de Afdeling dat de raad zich gelet op het voorgaande in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met het bestemmen van een onderdoorgang op de EMM-locatie het plan in overeenstemming is met de uitgangspunten van het Masterplan. Verder overweegt de Afdeling dat het Masterplan niet voorziet in een bepaald uitgangspunt voor de breedte van een tussenruimte tussen de plandelen met de bestemming "Wonen - 1", zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het op dit punt niet in overeenstemming is met de uitgangspunten van het Masterplan.

11. [appellant sub 5] betoogt dat de bebouwing die met het plan wordt toegestaan op de EMM-locatie wat betreft vormgeving en massa afwijkt van de bebouwing die voorheen ter plaatse aanwezig was. Volgens hem zijn de massa en vorm die het plan toestaat tevens in strijd met de welstandsnota en het "Beeldkwaliteitplan Louis Davidscarré" (hierna: het Beeldkwaliteitplan).

11.1. De Afdeling overweegt dat de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden kan vaststellen dan in lijn met de reeds bestaande bebouwing. Dat sprake is van wijzigingen geeft op zichzelf dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen.

In het Beeldkwaliteitplan staat dat dit een beeldkwaliteitplan op hoofdlijnen is, waarin antwoord wordt gegeven op de vragen welke sfeer in het gebied opgeroepen wordt, wat centraal staat in de openbare ruimte en welke typologie van bebouwing gewenst is. Voorts staat er dat wordt gestreefd naar rustige woonbuurten met gesloten bouwblokken van kleinschalige geschakelde bebouwing en dat sterke functiemenging en meervoudig grondgebruik uitgangspunten zijn. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan wat betreft de plandelen voor de EMM-locatie in strijd is met het Beeldkwaliteitplan.

Wat betreft het betoog dat het plan wat betreft de plandelen voor de EMM-locatie in strijd is met de welstandsnota van de gemeente Zandvoort, overweegt de Afdeling dat de welstandsnota bedoeld is voor de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwen. Het toetsen van voorziene bebouwing aan deze nota en het daarin vastgelegde welstandsniveau is pas aan de orde in de procedure met betrekking tot een omgevingsvergunning.

12. [appellant sub 5] betoogt voorts dat in de voorziene bebouwing op de EMM-locatie te weinig daglicht zal toetreden.

12.1. Ingevolge artikel 1.9 van de Chw, dat deel uitmaakt van afdeling 2 van hoofdstuk 1, voor zover hier van belang, vernietigt de administratieve rechter een besluit niet op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

12.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 januari 2011, in zaak nr. 201006426/1/R2) kan uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel van de Chw (Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3, blz. 49) worden afgeleid dat de wetgever met artikel 1.9 de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.

12.3. Het belang van voldoende daglichttoetreding in een woning strekt ter bescherming van de belangen van degene die deze woning bewoont. [appellant sub 5] is geen eigenaar van de gronden voor de EMM-locatie of van een van de ter plaatse te realiseren woningen. Het belang van voldoende daglichttoetreding in de woningen op de EMM-locatie strekt daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant sub 5]. Derhalve kan het betoog van [appellant sub 5], wat hier verder ook van zij, ingevolge artikel 1.9 van de Chw niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.

Hannie Schaft-locatie

13. Over de plandelen met de bestemmingen "Wonen - 1", "Wonen - 2" en "Tuin" voor de gronden tussen de Prinsesseweg en de Cornelis Slegersstraat waar voorheen de Hannie Schaftschool stond (hierna: de Hannie Schaft-locatie) betoogt [appellant sub 5] dat ten onrechte niet duidelijk is hoeveel woningen ter plaatse zullen worden gerealiseerd.

13.1. Aan de plandelen met de bestemming "Wonen - 1" voor de Hannie Schaftlocatie is een bouwvlak toegekend met een maximumbouwhoogte van 11 m. Aan de plandelen met de bestemming "Wonen - 2" is eveneens een bouwvlak toegekend met een maximumbouwhoogte van 14 m.

13.2. De Afdeling stelt voorop dat de raad een grote mate van vrijheid toekomt bij het ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening toekennen van bestemmingen en geven van regels. De raad heeft de bouwmogelijkheden op de Hannie Schaft-locatie begrensd door middel van bouwvlakken en maximumbouwhoogten. In hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in het plan tevens het aantal woningen dat het plan op de Hannie Schaft-locatie mogelijk maakt had dienen op te nemen.

Verkeer en parkeren

14. [appellant sub 4] en [appellant sub 5] betogen dat de Prinsesseweg de verkeerstoename niet zal kunnen verwerken. Zij wijzen in dat kader op de voorgenomen rijbaanversmalling, terwijl deze straat de functie van ontsluitingsweg naar het centrum van Zandvoort zal behouden. [appellant sub 4] betoogt voorts dat als gevolg van de bevoorrading van winkels verkeersproblemen zullen ontstaan.

14.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het uitgangspunt is dat de bevoorrading van winkels via de Cornelis Slegersstraat zal gaan. Daarover zijn onderhandelingen met de winkeliers gaande, waarbij de raad aantekent dat voor de supermarkt gronden van de gemeente moeten worden afgenomen zodat via die weg afspraken kunnen worden gemaakt. Voorts zal volgens de raad met het verdwijnen van de parkeerplaatsen op de Prinsesseweg het aantal verkeersbewegingen op de Prinsesseweg afnemen.

14.2. Het plandeel voor de Prinsesseweg binnen het plangebied is ongeveer 21 m breed. Het daaraan grenzende plandeel voor de Prinsesseweg dat binnen het plangebied van het vigerende bestemmingsplan "Zandvoort - Centrum" ligt is tevens ongeveer 21 m breed. Een deel van het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" grenst aan de Cornelis Slegersstraat. Aan dit deel van dat plandeel is de aanduiding "detailhandel" toegekend. Voorts grenst het plandeel voor het Raadhuisplein aan de Cornelis Slegersstraat.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a en b, van de planregels zijn de voor "Centrum" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel in de eerste bouwlaag en dienstverlening in de eerste bouwlaag.

Ingevolge artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder b en c, zijn de voor "Wonen - 2" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel in de eerste bouwlaag, ter plaatse van de aanduiding "detailhandel".

14.3. In de plantoelichting staat dat de Prinsesseweg ruim genoeg blijft om als hoofdlaan van het Louis Davidscarré te fungeren. [appellant sub 4] en [appellant sub 5] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de beschikbare ruimte voor de Prinsesseweg van 21 m onvoldoende is om het verkeer te kunnen verwerken. Voorts overweegt de Afdeling dat de plandelen waar detailhandel is toegestaan aan de Cornelis Slegersstraat liggen. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bevoorrading van winkels via de Cornelis Slegersstraat zal plaatsvinden, zonder dat daarvan verkeersproblemen op de Prinsesseweg zijn te verwachten.

15. [appellant sub 5] betoogt verder dat de parkeergarages in onvoldoende parkeerplaatsen zullen voorzien en dat ten onrechte onduidelijk is waar de inrit van de parkeergarage op de EMM-locatie zal komen. [appellant sub 4] betoogt dat de verkeersveiligheid in het geding kan komen indien slechts één van de voorziene parkeergarages wordt uitgevoerd.

15.1. Aan de twee plandelen met de bestemming "Wonen - 1" voor de EMM-locatie is de aanduiding "aaneengebouwd" toegekend.

Ingevolge artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen - 1" aangewezen gronden bestemd voor drie of meer aaneengesloten woningen, ter plaatse van de aanduiding "aaneengebouwd".

Ingevolge artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Wonen - 2" aangewezen gronden bestemd voor gestapelde woningen.

15.2. De Afdeling stelt vast dat in het plan twee parkeergarages zijn opgenomen en dat ter plaatse van de bestemming "Verkeer" onoverdekte parkeerplaatsen zijn toegestaan. In de beantwoording van de zienswijze staat dat in de parkeergarages ongeveer 690 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd en dat 192 parkeerplaatsen op maaiveldniveau zullen blijven bestaan. In de enkele stelling dat de parkeergarages in onvoldoende parkeerplaatsen zullen voorzien, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in voldoende parkeerruimte voorziet. De omstandigheid dat uit een door [appellant sub 5] overgelegd nader stuk van na de vaststelling van het plan is af te leiden dat de gemeente de bouw van de parkeergarage op de EMM-locatie niet zal financieren maakt dit niet anders, nu dit niet betekent dat de garage niet meer binnen de planperiode kan worden gebouwd.

Wat betreft de inrit van de parkeergarage op de EMM-locatie overweegt de Afdeling dat de enkele omstandigheid dat de locatie van de inrit niet is aangegeven geen aanleiding vormt voor het oordeel dat de raad het plan niet aldus heeft kunnen vaststellen. Voor zover [appellant sub 5] vreest voor overlast indien de inrit naar de garage in de nabijheid van zijn woning zal worden gerealiseerd, overweegt de Afdeling dat in de door de Milieudienst IJmond opgestelde notitie van 13 oktober 2011 (hierna: de Notitie) staat dat indien de inrit van de parkeergarage aan de oostelijke kant van het aanduidingsvlak voor de parkeergarage zal worden gerealiseerd, een grote mate van afscherming optreedt door bijgebouwen. Volgens de Notitie zal geen geluidsoverlast vanwege verkeersbewegingen door in- en uitritten van de parkeergarage optreden voor de omliggende bestaande woningen. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de parkeergarage op de EMM-locatie geen onaanvaardbare hinder voor [appellant sub 5] zal opleveren.

16. Wat betreft het betoog van [appellant sub 5] dat niet is gemotiveerd waarom het aanduidingsvlak voor de parkeergarage op de EMM-locatie in dit plan groter is dan in het bestemmingsplan "Zandvoort - Centrum" overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De raad heeft toegelicht dat het aanduidingsvlak voor de parkeergarage op de EMM-locatie vergroot is ten opzichte van het bestemmingsplan "Zandvoort - Centrum" om bouwkundige redenen. De parkeergarage kan dan breder worden uitgevoerd om zo meer manoeuvreerruimte te realiseren. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het aanduidingsvlak voor de parkeergarage op de EMM-locatie is vergroot ten opzichte van het voorgaande plan.

Groen

17. [appellant sub 5] betoogt dat het plan te weinig groen mogelijk maakt. Daarbij wijst hij op de EMM-locatie, waar volgens hem aan de gronden met de bestemming "Verkeer" bij de woningen de bestemming "Tuin" moet worden toegekend om het groene karakter van de omgeving te waarborgen. Voorts stelt hij dat op een parkeergarage geen bomen kunnen groeien, zodat een groene inpassing niet mogelijk is.

17.1. De Afdeling overweegt dat de bestemming "Verkeer" tevens groen mogelijk maakt, zodat ook met deze bestemming in een groen karakter van de omgeving kan worden voorzien. Hetgeen ter zake door [appellant sub 5] is aangevoerd staat niet aan de aanleg van groen in de weg, nu daarin zo nodig ook op andere wijze kan worden voorzien.

18. Voor zover [appellant sub 4] betoogt dat de Prinsesseweg te smal is om naast de verkeersverwerking ook groen mogelijk te maken, overweegt de Afdeling dat het plandeel met de bestemming "Verkeer" voor de Prinsesseweg ongeveer 21 m breed is. Niet gebleken is dat deze breedte onvoldoende is om naast ruimte voor verkeer ook ruimte voor groenvoorzieningen te bieden.

Overige beroepsgronden

19. Wat betreft de overige beroepsgronden tegen het bestemmingsplan sluit de Afdeling aan bij het oordeel van de voorzitter van de Afdeling in zijn uitspraak van 21 maart 2012, in zaak nr. 201200959/2/R1, waarbij de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening van [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] zijn afgewezen en waarbij is ingegaan op deze beroepsgronden. De Afdeling overweegt daarbij dat in hetgeen in de stukken en ter zitting is aangevoerd geen aanleiding wordt gezien voor een ander oordeel dan dat de voorzitter heeft gegeven. Ook voor zover deze beroepsgronden zijn aangevoerd door [appellant sub 1] en [appellant sub 3] kan bij dit oordeel worden aangesloten, aangezien deze beroepsgronden in zoverre overeenkomen met hetgeen [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] hebben aangevoerd. Hierbedoelde beroepsgronden falen derhalve.

De beroepen wat betreft het besluit tot het niet vaststellen van een exploitatieplan

20. Wat betreft de beroepsgronden tegen het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro is de Afdeling van oordeel dat de beroepen van [appellant sub 4] en [appellant sub 5] in zoverre niet-ontvankelijk zijn. Zij verwijst voor de motivering van dit oordeel naar rechtsoverweging 2.18.1 in voornoemde uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 21 maart 2012. De Afdeling ziet in de stukken geen aanleiding om tot een ander oordeel dan dat van de voorzitter te komen. Ook voor zover deze beroepsgronden zijn aangevoerd door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] kan bij dit oordeel worden aangesloten, aangezien niet is gesteld of gebleken dat zij een grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro hebben gesloten met betrekking tot gronden in het plangebied dan wel eigenaar zijn van gronden in dat gebied en ook anderszins niet is gebleken van belangen van hen die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van de genoemde onderdelen van een exploitatieplan.

21. Wat betreft het betoog van [appellant sub 5] dat ten onrechte niet in een tijdvak voor de exploitatie is voorzien of in een fasering, en evenmin in eisen en regels omtrent werken of werkzaamheden voor het bouwrijp maken van de gronden, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte of een uitwerking van regels omtrent de uitvoerbaarheid, ziet de Afdeling in de stukken of hetgeen ter zitting naar voren is gebracht geen aanleiding om tot een ander oordeel dan dat van de voorzitter van de Afdeling als neergelegd in 2.19.1 van de uitspraak van 21 maart 2012 te komen.

Conclusie

22. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De beroepen, voor zover ontvankelijk, zijn ongegrond.

23. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 1.9 van de Chw van toepassing is.

Proceskostenveroordeling

24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 5A] en [appellante sub 5B] niet-ontvankelijk voor zover dit ziet op het plandeel met de bestemming "Verkeer" voor de Louis Davidsstraat;

II. verklaart de beroepen niet-ontvankelijk voor zover deze zijn gericht tegen het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro;

III. verklaart de beroepen voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012

444-655.