Uitspraak 201202437/1/A1


Volledige tekst

201202437/1/A1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Best,
appellant,

tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 september 2011 en 25 januari 2012 in zaken nrs. 10/2450 en 11/563 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2010 heeft het college [wederpartij] gelast onder aanzegging van bestuursdwang ervoor te zorgen dat het gebruik van vluchtmogelijkheden in het bouwwerk op het perceel [locatie] te Best (hierna: het perceel) niet wordt belemmerd en dat de vluchtroute wordt vrijgehouden van obstakels.

Bij besluit van 8 juni 2010 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 14 juli 2010 heeft het college [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom nogmaals gelast te voldoen aan hetgeen is gelast in het besluit van 5 maart 2010.

Bij besluit van 6 januari 2011 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en heeft het college het besluit van 14 juli 2010 gehandhaafd.

Bij tussenuitspraak van 23 september 2011 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld een gebrek in de besluiten van 8 juni 2010 en 6 januari 2011 te herstellen.

Bij uitspraak van 25 januari 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen de besluiten van 8 juni 2010 en 6 januari 2011 ingestelde beroep gegrond verklaard en deze besluiten vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vereniging Vereniging van Eigenaren 'Residentie Verren-Best' een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[wederpartij] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2012, waar het college, vertegenwoordigd door J.W. van de Horst, R. Savelkoul en ir. W.E.G.M. Jansen-Koller, allen werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. H.P. Verheyen, advocaat te Utrecht, zijn verschenen. Voorts is de vereniging Vereniging van Eigenaren 'Residentie Verren-Best', vertegenwoordigd door mr. M.F.J. van Os, advocaat te Best, ter zitting gehoord.

Overwegingen

1. De Afdeling deelt het standpunt van [wederpartij] dat het hoger beroep van het college niet-ontvankelijk dient te worden verklaard niet. Het college heeft bij besluit van 28 februari 2012 te kennen gegeven dat het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 25 januari 2012 wenst in te stellen en later bij brief van 27 augustus 2012 een besluit van 28 februari 2012 overgelegd waaruit blijkt dat de ambtenaar die het hogerberoepschrift had ondertekend, gemachtigd was namens het college hoger beroep in te stellen. De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat het hoger beroep van het college niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

2. De woning van [wederpartij] bevindt zich op de bovenverdieping van een appartementencomplex. Bij een pad op de dakterrassen behorende bij de appartementen op de bovenverdieping van het appartementencomplex, is een deur aanwezig, die leidt naar het trappenhuis van het gebouw. Blijkens de bij besluit van 6 april 1994 voor het appartementencomplex verleende bouwvergunning is dit pad voorzien van "niet-afsluitbare" hekwerken tussen de percelen. Het hekwerk op het perceel van [wederpartij] is afgesloten door middel van schroef- en boutverbindingen en [wederpartij] heeft een plantenrek op dit hekwerk geplaatst. Daarnaast heeft hij plantenbakken geplaatst voor dit hekwerk en blokkeert hij de deur die toegang biedt tot het trappenhuis.

Het college heeft de besluiten van 5 maart 2010 en 14 juli 2010 gebaseerd op strijdigheid met onder meer artikel 2.9.1 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (hierna: het Gebruiksbesluit).

3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de bij besluit van 6 april 1994 voor het bouwwerk verleende bouwvergunning niet valt af te leiden dat de door [wederpartij] vrij te maken route aangemerkt dient te worden als een tweede vluchtroute. Het college voert hiertoe aan dat in de bouwvergunning als voorwaarde is opgenomen dat het bouwwerk dient te worden gebouwd met inachtneming van het gestelde in het Bouwbesluit. Op grond van het op dat moment geldende Bouwbesluit 1992 was volgens het college een tweede vluchtroute verplicht. Daarnaast blijkt uit de bouwtekening dat vergunning is verleend voor niet-afsluitbare hekjes op alle dakterrassen, dat de draairichting van het hekje is bepaald en dat een sleutelkastje aanwezig is van een naar binnen draaiende vluchtdeur in het trappenhuis.

3.1. Ingevolge artikel 7b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet is het, voor zover hier van belang en zoals dat artikel luidde ten tijde van belang, verboden om een bouwwerk te laten gebruiken anders dan in overeenstemming met de op dat gebruik van toepassing zijnde voorschriften als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a.

Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, voor zover hier van belang, heeft het verbod als bedoeld in het tweede lid mede betrekking op het niet voldoen aan de voorschriften met betrekking tot het gebruik van een bouwwerk als bedoeld in artikel 8, achtste lid, indien en voor zover deze voorschriften op grond van het negende lid van dat artikel rechtstreeks gelden.

Ingevolge artikel 8, tweede lid, aanhef en onderdeel a, voor zover hier van belang, bevat de bouwverordening voorschriften omtrent het gebruik van woningen waaronder in elk geval zijn begrepen voorschriften met betrekking tot de brandveiligheid.

Ingevolge artikel 8, achtste lid, voor zover hier van belang, kunnen bij algemene maatregel van bestuur ter bevordering van een eenheid in de bouwverordeningen regelen worden gegeven omtrent de inhoud van de voorschriften als bedoeld in het tweede lid. Gelet op de artikelen 8, achtste lid, en 120a van de Woningwet, is het besluit van 26 juli 2008, houdende de vaststelling van voorschriften met betrekking tot het gebruik van bouwwerken uit het oogpunt van brandveiligheid (het Gebruiksbesluit) genomen.

Ingevolge artikel 2.9.1, aanhef en onder c, van het Gebruiksbesluit, zoals dat luidde ten tijde van belang, is het, onverminderd het bij of krachtens dit besluit bepaalde, verboden in, op, aan of nabij een bouwwerk voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, werktuigen, middelen of voorzieningen te gebruiken of niet te gebruiken of anderszins belemmeringen op te werpen of hinder te veroorzaken waardoor het gebruik van vluchtmogelijkheden bij brand wordt belemmerd.

3.2. De Afdeling stelt vast dat [wederpartij] door het plaatsen van plantenbakken en het afsluiten van een volgens de bouwtekening "niet-afsluitbaar" hekwerk een vluchtmogelijkheid als bedoeld in artikel 2.9.1, aanhef en onder c, van het Gebruiksbesluit belemmert. Hierbij is van belang dat het hoofdtrappenhuis feitelijk dienst doet als vluchtweg en dat dit trappenhuis op de bovenverdieping de enige vluchtroute is om het appartementencomplex te verlaten. Om een appartement op de bovenverdieping te kunnen verlaten bestaan, blijkens de bouwtekening, twee wegen. Allereerst bestaat de mogelijkheid vanuit de voordeur van de appartementen via de corridor naar het trappenhuis te vluchten. Ten tweede kan een deur die leidt naar het trappenhuis worden bereikt vanaf de dakterrassen van de appartementen via een pad aan de buitenzijde van de bovenverdieping. Dit pad dient volgens de bouwtekening te zijn voorzien van "niet-afsluitbare" hekwerken en leidt naar een deur waar volgens de bouwtekening een sleutelkastje behoort te hangen. Dat dit pad een vluchtmogelijkheid is blijkt ook uit de draairichting van de hekwerken zoals deze is opgenomen in de bouwtekening en uit een gespreksverslag van 14 mei 1993 tussen de bij de aanvraag om bouwvergunning voor het appartementencomplex betrokken architecten, projectontwikkelaar, brandweer en medewerkers van de gemeente. Uit dit gespreksverslag kan worden afgeleid dat het pad aan de buitenzijde van de dakterrassen eveneens bedoeld is om het trappenhuis te bereiken. Nu [wederpartij] het voormelde pad heeft belemmerd heeft de rechtbank niet onderkend dat het college zich in de in bezwaar gehandhaafde besluiten van 5 maart 2010 en 14 juli 2010 terecht op het standpunt heeft gesteld dat het handhavend kon optreden tegen de door [wederpartij] in strijd met artikel 2.9.1, aanhef en onder c, van het Gebruiksbesluit aangebrachte belemmeringen.

Het betoog slaagt.

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. 24 oktober 2012de Afdeling de gronden van het beroep behandelen waar de rechtbank niet aan is toegekomen.

5. [wederpartij] betoogt dat de begunstigingstermijn van een uur na overhandiging van het in bezwaar gehandhaafde besluit van 5 maart 2010 en een dag na verzending van het in bezwaar gehandhaafde besluit van 14 juli 2010 onredelijk kort is.

5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 november 2009 in zaak nr. 200900304/1/H1), geldt bij de begunstigingstermijn als uitgangspunt dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. De begunstigingstermijn dient er toe de overtreder in de gelegenheid te stellen de last uit te voeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.

Gelet op de omstandigheid dat de te verwijderen plantenbak, het plantenrek en de aangebrachte schroef- en boutverbindingen mogelijk niet op eenvoudige wijze binnen een uur zijn te verwijderen door [wederpartij], is de Afdeling van oordeel dat de begunstigingstermijn van het bij besluit van 8 juni 2010 gehandhaafde besluit van 5 maart 2010 te kort is.

In het besluit van 14 juli 2010 heeft het college de begunstigingstermijn gesteld op een dag na verzending van dat besluit. Nu [wederpartij] binnen de gestelde begunstigingstermijn uitvoering heeft gegeven aan de last, die ziet op het naleven van voorschriften over brandveiligheid, en in aanmerking nemende dat [wederpartij] reeds enige tijd met de last bekend was, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de gestelde begunstigingstermijn in het bij besluit van 6 januari 2011 gehandhaafde besluit van 14 juli 2010 te kort is.

6. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 6 januari 2011 ongegrond verklaren, en het beroep tegen het besluit van 8 juni 2010, voor zover dat ziet op de begunstigingstermijn, gegrond verklaren. Dat besluit komt in zoverre wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 5 maart 2010 zal worden herroepen, voor zover de begunstigingstermijn is gesteld op een uur. De Afdeling zal zelf voorziend bepalen dat de begunstigingstermijn in het besluit van 5 maart 2010 wordt gesteld op één dag na verzending van dat besluit en dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 januari 2012 in zaken nrs. 10/2450 en 11/563;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Best van 6 januari 2011 ongegrond;

IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Best van 8 juni 2010, voor zover dat ziet op de lengte van de begunstigingstermijn, gegrond;

V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Best van 8 juni 2010, kenmerk JUZ/MRJ/PU10-04316/PI10-01673//, in zoverre;

VI. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Best van 5 maart 2010, kenmerk V&H/MLU/PU10-01614///, voor zover daarin is bepaald dat de begunstigingstermijn een uur bedraagt;

VII. bepaalt dat de begunstigingstermijn in het besluit van 5 maart 2010 wordt gesteld op één dag na verzending van dat besluit;

VIII. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

IX. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gericht tegen het besluit van 8 juni 2010 voor het overige ongegrond;

X. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Best tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1748,00 (zegge: zeventienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

XI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Best aan [wederpartij] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.

w.g. Koeman w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012

407-700.