Uitspraak 200900304/1/H1


Volledige tekst

200900304/1/H1.
Datum uitspraak: 25 november 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de vereniging Vereniging van Eigenaren Park Ceintuurbaan, gevestigd te Harderwijk, en anderen,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 26 november 2008 in zaak nr. 08/786 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk (hierna: het college) het verzoek van de vereniging Vereniging van Eigenaren Park Ceintuurbaan en anderen (hierna: de vereniging en anderen) om handhavend optreden tegen de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) afgewezen.

Bij besluit van 10 april 2008 heeft het college het door de vereniging en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 2 oktober 2008 heeft het college het besluit van 10 april 2008 gedeeltelijk herzien en handhavend optreden tegen de bedrijfsactiviteiten op een gedeelte van 9000 m² van het perceel aangekondigd.

Bij besluit van 19 november 2008 heeft het college [belanghebbende] onder oplegging van een dwangsom gelast het stallen van vrachtwagens en opleggers op een gedeelte van 9000 m² van het perceel uiterlijk op 1 mei 2009 te beëindigen en beëindigd te houden.

Bij uitspraak van 26 november 2008, verzonden op 2 december 2008, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) de beroepen van de vereniging en anderen tegen de besluiten van 10 april 2008 en 2 oktober 2008 gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en het college opgedragen binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 29 december 2008 heeft het college het door de vereniging en anderen gemaakte bezwaar tegen het besluit van 4 januari 2007 gegrond verklaard, voor zover het de bezwaren betreft tegen de weigering om handhavend op te treden tegen de bedrijfsactiviteiten op een gedeelte van
9000 m² van het perceel. Het bezwaar is ongegrond verklaard, voor zover het de weigering betreft om handhavend op te treden tegen de bedrijfsactiviteiten op een gedeelte van 3000 m² van het perceel.

Tegen de uitspraak van 26 november 2008 hebben de vereniging en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 9 februari 2009.

Bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 9 februari 2009, hebben de vereniging en anderen beroep ingesteld tegen het besluit van
29 december 2008. De rechtbank heeft het beroepschrift ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling.

Bij besluit van 20 maart 2009 heeft het college het door de vereniging en anderen gemaakte bezwaar tegen het besluit van 19 november 2008 ongegrond verklaard.

Bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 28 april 2009, hebben de vereniging en anderen beroep ingesteld tegen het besluit van 20 maart 2009. De rechtbank heeft het beroepschrift ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling.

Bij besluit van 27 april 2009 heeft het college de in het besluit van
19 november 2008 gestelde begunstigingstermijn verlengd tot 12 juni 2009.

[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. Huisman, is verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. H.B.G. Aarninkhof, advocaat te Utrecht, als belanghebbende gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het perceel bestaat uit twee gedeelten van respectievelijk 3000 m² en 9000 m². [belanghebbende] gebruikt beide gedeelten voor het stallen van vrachtwagens en opleggers. Dit gebruik is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan), op grond waarvan op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden" rust.

2.2. Het hoger beroep van de vereniging en anderen richt zich niet tegen de beslissing van de rechtbank, maar tegen de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Zij voeren aan dat de rechtbank de brief van het college van 26 juni 2006 aan [belanghebbende] ten onrechte heeft aangemerkt als een vrijstellingsbesluit. Bij die brief, die betrekking heeft op het perceelsgedeelte van 3000 m², is slechts een besluit in het vooruitzicht gesteld, aldus de vereniging en anderen. Voor zover die brief wel een vrijstellingsbesluit zou behelzen, is deze slechts verleend ten behoeve van bepaalde bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende], zoals opslag van bedrijfsmaterieel. Het perceel wordt evenwel niet gebruikt voor opslag, maar voor dagelijkse bedrijfsactiviteiten, aldus de vereniging en anderen.

2.2.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college [belanghebbende] bij besluit van 26 juni 2006 vrijstelling heeft verleend tot en met

31 december 2010 voor het gebruik van het perceelsgedeelte van 3000 m² voor de opslag van bedrijfsmaterieel. Voor het oordeel dat geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), maar slechts van een voornemen tot het nemen van zo'n besluit, bestaat geen grond. Het ontwerpbesluit is reeds op

27 april 2006 gepubliceerd op de gemeentepagina van "Het Kontakt" en heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Zoals het college ter zitting heeft toegelicht, is de zinsnede "Wij zijn van plan" uit het ontwerpbesluit abusievelijk overgenomen in het besluit van 26 juni 2006.

Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is genoegzaam komen vast te staan dat het perceelsgedeelte van 3000 m², na de beëindiging van de opslag van zand/grind, niet wordt gebruikt voor andere doeleinden dan waarvoor bij besluit van 26 juni 2006 tijdelijke vrijstelling is verleend.

Het betoog faalt.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

Ten aanzien van het besluit van 29 december 2008

2.4. Bij besluit van 29 december 2008 heeft het college opnieuw beslist op het door de vereniging en anderen gemaakte bezwaar tegen het besluit van 4 januari 2007. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet geheel aan hun bezwaren is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in verband met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.

2.5. Nu vaststaat dat [belanghebbende] het zand/grind heeft verwijderd van het perceelsgedeelte van 3000 m², en niet is gebleken dat dit gedeelte wordt gebruikt voor andere doeleinden dan waarvoor bij besluit van 26 juni 2006 tijdelijke vrijstelling is verleend, heeft het college terecht geen aanleiding gezien om handhavend op te treden tegen het gebruik van dit perceelsgedeelte.

2.6. Het beroep tegen het besluit van 29 december 2008 is ongegrond.

Ten aanzien van de besluiten van 19 november 2008 en 20 maart 2009

2.7. Bij besluit van 19 november 2008 heeft het college [belanghebbende] onder oplegging van een dwangsom gelast het stallen van vrachtwagens en opleggers op het perceelsgedeelte van 9000 m² te beëindigen en beëindigd te houden. Bij besluit van 20 maart 2009 heeft het college het daartegen door de vereniging en anderen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het hoger beroep van de vereniging en anderen wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in verband met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.

2.8. Het betoog van de vereniging en anderen dat de hoogte van de dwangsom niet de vereiste prikkel is om de overtreding te laten beëindigen, faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 april 2007 in zaak nr. 200604748/1), heeft het opleggen van een dwangsom tot doel de overtreder te bewegen tot naleving van de hem opgelegde last. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de dwangsom van € 15.000,00 per week met een maximum van € 60.000,00 te laag is in verhouding tot de beoogde werking van de dwangsomoplegging.

2.9. Het betoog van de vereniging en anderen dat de aan de opgelegde last verbonden begunstigingstermijn te lang is, slaagt. De aan [belanghebbende] gerichte last ziet op de beëindiging van het gebruik van het perceel als stalling voor vrachtwagens en opleggers. Aan deze last kan op zichzelf op relatief eenvoudige wijze worden voldaan door verwijdering van de vrachtwagens en opleggers van het perceel. Gelet op de belangen van de vereniging en anderen bij verwijdering van de vrachtwagens en opleggers, en in aanmerking genomen de omstandigheid dat het college [belanghebbende] reeds bij besluit van 2 oktober 2008 heeft aangekondigd handhavend te zullen optreden tegen de bedrijfsactiviteiten op het perceel, heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat voor het verwijderen van de vrachtwagens en opleggers een termijn tot 1 mei 2009 nodig is. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 februari 2009 in zaak nr. 200805934/1), bij de begunstigingstermijn als uitgangspunt geldt dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. De begunstigingstermijn dient er toe de overtreder in de gelegenheid te stellen de last uit te voeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.

Het college heeft ter zitting toegelicht dat bij het bepalen van de begunstigingstermijn mede een rol heeft gespeeld dat de gemeente Harderwijk het perceel aan [belanghebbende] heeft verhuurd en op zoek was naar een alternatieve locatie voor het stallen van de vrachtwagens en opleggers. Reeds omdat ten tijde van de besluiten van 19 november 2008 en 20 maart 2009 geen concreet zicht op een alternatieve locatie bestond, kan aan deze omstandigheid geen betekenis toekomen.

2.10. Het beroep tegen het besluit van 20 maart 2009 is gegrond. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens onjuiste toepassing van artikel 5:32, vijfde lid, van de Awb, zoals die bepaling luidde ten tijde van belang.

Ten aanzien van de besluiten van 27 april 2009 en 6 oktober 2009

2.11. Bij besluit van 27 april 2009 heeft het college de in het besluit van 19 november 2008 gestelde begunstigingstermijn verlengd tot 12 juni 2009. Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft het college het daartegen door de vereniging en anderen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aangezien bij dit besluit niet geheel aan de bezwaren van de vereniging en anderen is tegemoetgekomen, wordt hun beroep, gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.

2.11.1. Nu de verlenging van de begunstigingstermijn onverbrekelijk samenhangt met de aanvankelijk gestelde begunstigingstermijn, kan het besluit van 6 oktober 2009 evenmin in stand blijven.

2.12. Het beroep tegen het besluit van 6 oktober 2009 is gegrond. Ook dit besluit komt in aanmerking voor vernietiging wegens onjuiste toepassing van artikel 5:32, vijfde lid, van de Awb, zoals die bepaling luidde ten tijde van belang.

2.13. Ter zitting is gebleken dat de vrachtwagens en opleggers inmiddels van het perceelsgedeelte van 9000 m² zijn verwijderd. De Afdeling ziet hierin aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, te bepalen dat de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten van 20 maart 2009 en 6 oktober 2009 geheel in stand blijven.

2.14. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verklaart het beroep tegen het besluit van 29 december 2008 ongegrond;

III. verklaart het beroep tegen het besluit van 20 maart 2009 gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk van 20 maart 2009, kenmerk I09.506 en I08.4361/09.161;

V. verklaart het beroep tegen het besluit van 6 oktober 2009 gegrond;

VI. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk van 6 oktober 2009, kenmerk I09.1911/09.695;

VII. bepaalt dat de rechtsgevolgen van de besluiten van 20 maart 2009 en 6 oktober 2009 geheel in stand blijven;

VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk tot vergoeding van bij de Vereniging van eigenaren Park Centuurbaan en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2009

531.