Uitspraak 201202009/1/A1


Volledige tekst

201202009/1/A1.
Datum uitspraak: 19 september 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], beiden wonend te Oirschot (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 januari 2012 in zaken nrs. 11/485 en 11/530 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oirschot.

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2010 heeft het college aan De Logt B.V. een reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwen van biggenstallen met voederkeuken en toebehoren op het perceel Logtsebaan 2 te Oirschot (hierna: het perceel).

Bij besluit van 30 december 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, onder aanpassing van de motivering, ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 januari 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2012, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2012, waar [appellanten], bijgestaan door P.J.M. van Leest, en het college, vertegenwoordigd door J. Klinkenberg, zijn verschenen. Voorts is ter zitting De Logt B.V., vertegenwoordigd door J.P.C. van Hal, bijgestaan door mr. A.P. Cornelisse, advocaat te Middelharnis, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het project heeft betrekking op de bouw van drie biggenstallen. Verder wordt in een van die stallen een kantoorruimte, een kantine, een kleedruimte en een voederkeuken gerealiseerd.

2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Buitengebied" en "Bestemmingsplan 2e wijziging ex artikel 11 WRO (agrarisch bouwblok Logtsebaan 2)" (hierna tezamen en in enkelvoud: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied (AHS)".

Ingevolge artikel 3.1 van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangegeven gronden bestemd voor agrarische bedrijfsexploitatie, een en ander met bijbehorende voorzieningen en met inachtneming van de onder 3.2 opgenomen nadere detaillering van de doeleinden.

Ingevolge artikel 3.2.2 zijn uitsluitend ter plaatse van de gronden met de aanduiding "agrarisch bouwblok" op de kaart agrarische bedrijven toegestaan.

Ingevolge artikel 3.3.1 mag op de tot "Agrarisch gebied" bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van doeleinden omschreven in 3.1. en nader gedetailleerd in 3.2.

Ingevolge artikel 3.3.2 zijn per agrarisch bouwblok toegestaan

a. agrarische bedrijfsgebouwen;

(…)

d. andere bouwwerken ten behoeve van het agrarische bedrijf.

Ingevolge artikel 3.3.4 is de maatvoering van de gebouwen en andere bouwwerken ten dienste van het agrarisch bedrijf, voor zover thans van belang, als volgt:

bedrijfsgebouwen per bouwblok: een bebouwingshoogte van maximaal 10 m bouwwerken geen gebouwen zijnde, anders dan (mest)silo's, erfafscheidingen en antennes: een bebouwingshoogte van maximaal 4 m.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het project in strijd is met het bestemmingsplan. Hij voert daartoe aan dat de landschappelijke inpassing aan de westzijde van de stal alsmede de boomgaard op de west-zuid punt van het perceel zijn gelegen buiten het op de verbeelding geprojecteerde agrarisch bouwblok.

3.1. Ingevolge artikel 1 onder p, van de planvoorschriften wordt in de planvoorschriften onder agrarisch bouwblok verstaan een in het plan als zodanig aangegeven vlak waarop de agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden geconcentreerd. Gelet op deze bepaling behoeft de van het project deeluitmakende groenvoorziening niet te zijn gelegen binnen het op de plankaart weergegeven agrarisch bouwblok. Indien deze groenvoorziening de grenzen van het agrarisch bouwblok zou overschrijden, kan daarin geen grond worden gevonden voor het oordeel dat het project in strijd is met het bestemmingsplan. Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de in het project voorziene luchtwassers moeten worden aangemerkt als afzonderlijke bouwwerken, geen gebouwen zijnde en als zodanig niet voldoen aan de in artikel 3.3.4 van de planvoorschriften maximaal toegestane bouwhoogte van 4 m. [appellant] verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 25 januari 2012 in zaak nr. 201106871/1/A1 en de website van de gemeente. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat deze hogerberoepsgrond uitsluitend betrekking heeft op de luchtwasser die zich bevindt ten noorden van de stal die op de bouwtekening stal nr. 3 wordt genoemd.

4.1. Deze luchtwasser, met een hoogte van ongeveer 6 m, maakt gezien de bouwtekeningen in bouwkundig opzicht onderdeel uit van stal nr. 3. Als zodanig kan deze luchtwasser niet worden aangemerkt als een afzonderlijk bouwwerk, geen gebouw zijnde waarvoor een maximale bouwhoogte geldt van 4 m, maar als onderdeel van een bedrijfsgebouw waarvoor een maximale bouwhoogte geldt van 10 m. Het beroep van [appellant] op de vermelde uitspraak van de Afdeling kan hem niet baten, nu de in die uitspraak aan de orde zijnde luchtwassers niet als bouwkundig onderdeel van een stal konden worden aangemerkt. Verder kan de verwijzing van [appellant] naar de website van de gemeente hem evenmin baten, nu voor de toepassing van de planvoorschriften niet van belang is dat een luchtwasser op die website wordt aangemerkt als bouwwerk, geen gebouw zijnde. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de luchtwasser niet in strijd is met artikel 3.3.4 van de planvoorschriften.

5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het project in strijd is met artikel 3.3.4, eerste lid, aanhef en onder d, van de verordening "Ruimte fase 1" van de provincie Noord-Brabant (hierna: de verordening). Hij voert daartoe aan dat het project slechts kan worden gerealiseerd indien wordt aangetoond dat de projectlocatie een duurzame locatie is in de zin van voormelde bepaling. Verder voert hij aan dat het project slechts kan worden gerealiseerd indien het agrarisch bouwblok groter wordt gemaakt dan de huidige 1,5 ha, hetgeen in strijd is met de verordening, aldus [appellant].

5.1. Ingevolge artikel 3.3.4, eerste lid, aanhef en onder d, van de verordening bepaalt een bestemmingsplan dat is gelegen in een verwevingsgebied, dat uitbreiding van bouwblokken voor intensieve veehouderij is toegestaan tot ten hoogste 1,5 ha op een duurzame locatie.

5.2. Dit geding heeft geen betrekking op de vergroting van het op de verbeelding weergegeven agrarische bouwblok als bedoeld in artikel 3.3.4, eerste lid, aanhef en onder d, van de verordening. Reeds daarom faalt het betoog van [appellant].

6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het project in strijd is met redelijke eisen van welstand. Hij voert daartoe aan dat, hoewel de welstandscommissie SRE Milieudienst (hierna: de welstandscommissie) bij brief van 16 juni 2010 heeft geadviseerd om een beplantingsstrook te verleggen om te voldoen aan redelijke eisen van welstand, deze verlegging op de tekening die deel uitmaakt van het besluit van 13 juli 2010 niet zichtbaar is.

6.1. Bij brief van 16 juni 2010 heeft de welstandscommissie geadviseerd dat het project voldoet aan redelijke eisen van welstand en heeft zij tevens het beplantingsplan, dat deel uitmaakt van de bij besluit van 13 juli 2010 verleende bouwvergunning, goedgekeurd als bedoeld in artikel 4.2.4, aanhef en onder c, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010". In het advies staat dat uit ambtelijke informatie is begrepen dat de beplantingsstrook ter hoogte van de rechter perceelsgrens op voldoende afstand van de zijgevel geplaatst dient te worden om de bereikbaarheid naar achteren te bewerkstelligen. De commissie kan daarom instemmen met het plan, mits de desbetreffende beplantingsstrook wordt verlegd om een vrije toegang aan de zijkant van de bebouwing mogelijk te maken.

Uit het advies moet worden afgeleid dat deze laatste voorwaarde geen betrekking heeft op de welstandsadvisering, maar op de goedkeuring van het beplantingsplan als bedoeld in artikel 4.2.4, aanhef en onder c, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010". De inhoud van de brief moet derhalve in zoverre buiten beschouwing worden gelaten. Daargelaten de juistheid van de stelling dat de beplantingsstrook op de tekening die deel uitmaakt van het besluit van 13 juli 2010 niet is verlegd, zoals in de brief van de welstandscommissie is aangegeven, leidt deze stelling derhalve niet tot het oordeel dat het project in strijd is met redelijke eisen van welstand. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

7. [appellant] betoogt voorts dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de bevoegdheid als neergelegd in artikel 50, derde lid, aanhef en onder a, van de Woningwet tot doorbreking van de aanhoudingsplicht, als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, van dat artikel. Hij voert daartoe aan dat het project in strijd is met het tijde van het indienen van de bouwaanvraag terinzagegelegde ontwerp van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010". Volgens [appellant] zal als gevolg van de brief van de welstandscommissie van 16 juni 2010, waarin zij het beplantingsplan dat deel uitmaakt van het besluit van 13 juli 2010 heeft goedgekeurd, een beplantingsstrook zodanig moeten worden verlegd, dat daardoor de grenzen van het op de verbeelding geprojecteerde agrarische bouwblok (lees: bouwvlak) zullen worden overschreden. Verder voert [appellant] daartoe aan dat de landschappelijke inpassing aan de westzijde van de stal alsmede de boomgaard op de west-zuid punt van het perceel zijn gelegen buiten het agrarische bouwblok (lees: bouwvlak).

7.1. Ingevolge artikel 50, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde ten tijde hier van belang, houden burgemeester en wethouders in afwijking van artikel 46, eerste lid, de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aan, indien er geen grond is de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, vóór de dag van ontvangst van de aanvraag een bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd.

Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, kan, in afwijking van het eerste lid, de bouwvergunning worden verleend indien het bouwwerk niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan.

Ten tijde van het indienen van de bouwaanvraag was het ontwerp voor het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" ter inzage gelegd.

Ingevolge dit bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden".

Ingevolge artikel 4.1.1. zijn de aldus aangewezen gronden bestemd voor:

a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met uitzondering van intensieve veehouderij en glastuinbouw;

b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" moet in overwegende mate een intensief veehouderijbedrijf worden uitgeoefend.

(…)

met daaraan ondergeschikt "landschappelijke inpassing" en de daarbij behorende agrarische bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Ingevolge artikel 4.2.4., voor zover thans van belang, gelden voor de landschappelijke inpassing de volgende bepalingen:

a. de landschappelijke inpassing moet binnen het bouwvlak ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf.

b. minimaal 10% van de oppervlakte van het bouwvlak moet worden ingericht ten behoeve van landschappelijke inpassing;

c. het beplantingsplan dient te worden goedgekeurd.

Ingevolge artikel 1, onder 45, moet onder bouwvlak worden verstaan: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

7.2. Niet in geschil is dat, ingevolge artikel 4.2.4, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010", ongeveer 1.490 m² van het op de verbeelding geprojecteerde agrarisch bouwvlak dient te worden ingericht voor landschappelijke inpassing. Gelet op de door Van de Sande Tuinen opgestelde notitie "Inrichtingsplan De Logt B.V. (…)" (hierna: het inrichtingsplan) en de ter zitting door het college gegeven toelichting, is aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan dit vereiste, ook indien als gevolg van de door de welstandscommissie gestelde voorwaarde een beplantingsstrook moet worden verlegd naar buiten de grenzen van het bouwvlak en de landschappelijke inpassing aan de westzijde van het project, alsmede de boomgaard, op de west-zuid punt van het perceel, zijn gelegen buiten het agrarisch bouwvlak. Gelet hierop is het project niet in strijd met artikel 4.2.4, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010".

Onder deze omstandigheden heeft het college in redelijkheid toepassing kunnen geven aan de bevoegdheid als neergelegd in artikel 50, derde lid, aanhef en onder a, van de Woningwet.

8. Ten slotte betoogt [appellant] tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 13 juli 2010 op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, gelet op de korte tijdsspanne, gelegen tussen de indiening van de aanvraag om bouwvergunning op 5 juli 2010 en de datum waarop dat besluit is genomen. De enkele omstandigheid dat sprake is geweest van gering tijdsverloop tussen de aanvraag om bouwvergunning en het besluit tot vergunningverlening heeft de rechtbank terecht onvoldoende geacht om tot die conclusie te komen.

9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.

w.g. Polak w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012

543.