Uitspraak 201106871/1/A1


Volledige tekst

201106871/1/A1.
Datum uitspraak: 25 januari 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Sprundel, gemeente Rucphen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 11 mei 2011 in zaak nr. 10/3131 in het geding tussen:

[wederpartij A]
[wederpartij B]
[wederpartij C]
[wederpartij D], allen wonend dan wel gevestigd te Sprundel, (hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpartij])

en

het college van burgemeester en wethouders van Rucphen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2009 heeft het college aan [appellant] bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk veranderen van luchtwassers aan een varkensstal op het perceel [locatie] te Sprundel.

Bij besluit van 9 mei 2010 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 mei 2011, verzonden op 17 mei 2011, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 mei 2010 vernietigd, het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift en het besluit van 17 september 2009 geschorst tot zes weken na de nieuwe beslissing op bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 2 augustus 2011.

Bij besluit van 21 juni 2011 heeft het college het door [wederpartij] tegen het besluit van 17 september 2009 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de bouwvergunning alsnog geweigerd.

Bij brief van 2 augustus 2011 heeft [appellant] te kennen gegeven zich niet met het besluit van 21 juni 2011 te kunnen verenigen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[wederpartij] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door ing. M.W.C. Gijzen en M.R.H. van Broekhoven, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. E.M. Scholten, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Woningwet is een gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1998" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied -Ag-" met de medebestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden -A-".

Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn op gronden in verband met deze bestemming bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegelaten.

Ingevolge het derde lid, onder e, moet de afstand van gebouwen tot de perceelsgrenzen ten minste 5 m en de afstand van de gebouwen ten opzichte van elkaar ten minste 3 m bedragen.

2.2. Bij besluit van 22 mei 2007 heeft het college bouwvergunning verleend voor het oprichten van een varkensstal op het perceel. Het thans in geding zijnde bouwplan voorziet in het gewijzigd uitvoeren van de aan de achterzijde van de varkensstal gesitueerde luchtwassers. De drie luchtwassers zijn elk afzonderlijk omgeven door een wand en niet afgedekt met een kap. De bouwwerken zijn 10,5 m breed, 4 m lang en 5,3 m hoog en zijn gelegen op minder dan 5 m van de perceelsgrens. Het bovenste deel van de luchtwasser, dat op een plateau is geplaatst, bestaat uit onder andere een chemische wasser, een waterwasser, een druppelopvanger en een watermengbak. In de ruimte onder het plateau bevinden zich pompen en de opslag van chemicaliën. De besturingskast van de luchtwasser bevindt zich aan de zijkant van het bouwwerk en is verticaal gepositioneerd aan de binnenzijde van de wanden, zodat deze zowel de ruimte onder als boven het plateau beslaat.

Weliswaar staan de luchtwassers in functioneel opzicht ten dienste van de varkensstallen, maar nu deze technische installaties in bouwkundig opzicht afzonderlijke en ondergeschikte aanvullingen op de varkensstallen zijn, kunnen de luchtwassers niet als onderdeel van de stallen worden aangemerkt.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de luchtwassers moeten worden aangemerkt als gebouwen, die in strijd zijn met het bestemmingsplan omdat ze op minder dan 5 m van de perceelsgrens zijn gelegen. Hiertoe voert hij aan dat geen functionele noodzaak bestaat voor omkasting van de luchtwassers, maar dat deze is aangebracht op advies van de welstandscommissie "Welstandszorg Noord-Brabant". Niet is bedoeld om een voor mensen toegankelijke ruimte te creëren, en ook feitelijk is daarvan geen sprake, aldus [appellant].

2.3.1. Niet in geschil is dat de ruimte op het plateau van de luchtwasser niet te betreden is. Reeds daarom is dat deel van de bouwwerken niet toegankelijk voor mensen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet.

Ter zitting is aan de hand van de bouwtekeningen en de hierop gegeven toelichting vastgesteld dat in de omkasting van de luchtwassers geen toegangsdeur is opgenomen. Om eventuele reparatie- en onderhoudswerkzaamheden aan de besturingskast te kunnen uitvoeren, dient de plaat aan de zijkant van de luchtwasser in zijn geheel te worden gedemonteerd. Uit het bouwplan blijkt niet dat daarin is voorzien in een constructie waardoor de ruimte onder het plateau op eenvoudige wijze kan worden betreden. Ter zitting is vastgesteld dat deze ruimte niet te betreden wordt na verwijdering van voornoemde plaat en dat het bouwplan niet voorziet in een bevestiging van de desbetreffende plaat door middel van vleugelmoeren. Nu derhalve, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet op betrekkelijk eenvoudige wijze toegang kan worden verkregen tot deze ruimte, bestaat geen grond voor het oordeel dat de luchtwassers voor mensen toegankelijk zijn als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet.

Gelet hierop kunnen de luchtwassers niet als een gebouw in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet worden aangemerkt, zodat de luchtwassers niet in strijd zijn met het bestemmingsplan door de ligging ervan op minder dan 5 m van de perceelsgrens. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

Het betoog slaagt.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het door [wederpartij] bij haar ingestelde beroep ongegrond verklaren.

2.5. Bij besluit van 21 juni 2011 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar. Het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit op bezwaar van 21 juni 2011, dat, gelet op artikel 6:24, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de wet, geacht wordt eveneens onderwerp te zijn van dit geding, is gegrond, nu, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, aan dit besluit de grondslag is komen te ontvallen. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

2.7. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellant] wordt terugbetaald.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 11 mei 2011 in zaak nr. 10/3131;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rucphen van 21 juni 2011, kenmerk AZ10/003726-UA11/04202 gegrond;

V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rucphen van 21 juni 2011, kenmerk AZ10/003726-UA11/04202;

VI. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Deen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2012

604