Uitspraak 201200245/1/A1


Volledige tekst

201200245/1/A1.
Datum uitspraak: 19 september 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Amsterdam (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2011 in zaak nr. 11/3908 in het geding tussen:

[appellant]

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2011 heeft het dagelijks bestuur aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en vernieuwen van een dakuitbouw aan de achterzijde van het pand op het perceel [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel).

Bij besluit van 12 juli 2011 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 november 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.A.H. Stam, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. G.A. Janssen, werkzaam bij het stadsdeel Zuid, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], bijgestaan door mr. G.L.M. Teeuwen, ter zitting als belanghebbende gehoord.

Overwegingen

1. Het bouwplan ziet op het gedeeltelijk veranderen en vernieuwen van een dakopbouw aan de achterzijde van het perceel.

2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Ingevolge het eerste lid, onder c, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.

Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.

Ingevolge het tweede lid wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

Ingevolge artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.

Ingevolge artikel 4, aanhef en vierde lid, van de bij het Bor behorende Bijlage II komen voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw.

3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Stadion- en Beethovenbuurt 1996" rust op het perceel de bestemming "Woningen (W)".

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de gronden op de kaart bestemd voor woningen (W) aangewezen voor al dan niet gestapelde woningen, met inbegrip van daarbij behorende bergingen en andere nevenruimten.

Ingevolge artikel 21, mag op de gronden als vermeld in de artikelen 3 t/m 18 slechts worden gebouwd ten dienste van de aldaar vermelde bestemmingen en, voor zover niet anders in deze voorschriften of op de kaart bepaald, met inachtneming van de navolgende bepalingen:

a. (…)

b. 1º. (…)

2º. ten aanzien van de bebouwing tussen de maximale goothoogte en bouwhoogte (zijnde nokhoogte) geldt het kapprofiel als aangegeven op kaart IB.

3º. bebouwing, met uitzondering van interne verbouwingen, is slechts toegestaan indien deze in samenhang wordt ontworpen en gerealiseerd binnen een op kaart IB aangegeven architectonische en stedenbouwkundige eenheid.

4. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat het bouwplan niet in samenhang is ontworpen en gerealiseerd binnen een op kaart IB aangegeven architectonische en stedenbouwkundige eenheid.

Om het bouwplan niettemin te kunnen realiseren heeft het dagelijks bestuur met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en vierde lid, van bijlage II bij het Bor, voor het bouwplan een omgevingsvergunning verleend.

5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de onderhavige aanvraag om een omgevingsvergunning een herhaalde aanvraag is als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Volgens [appellant] zijn voor het bouwplan eerder bouwaanvragen ingediend, die beide hebben geleid tot een onherroepelijke weigering door de uitspraken van de Afdeling van 28 april 2004, in zaak nr. 200305350/1, en van 10 september 2008, in zaak nr. 200708345/1.

5.1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is een aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.

Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld.

5.2. Op de eerdere aanvragen om bouwvergunning die voor het bouwplan zijn ingediend heeft het college afwijzend beslist. Deze weigeringen zijn onherroepelijk geworden door de uitspraken van de Afdeling van 28 april 2004, in zaak nr. 200305350/1 en van 10 september 2008, in zaak nr. 200708345/1.

Reeds omdat het onderhavige besluit van 11 februari 2011 geen afwijzende beschikking betreft en daarmee materieel gezien niet dezelfde strekking heeft als de eerdere afwijzende besluiten, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag om een omgevingsvergunning geen herhaalde aanvraag betreft als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Gelet hierop is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het college de aanvraag om een omgevingsvergunning terecht in behandeling heeft genomen. Anders dan [appellant] ter zitting heeft betoogd, volgt uit artikel 4:6 van de Awb niet dat het college verplicht is om opnieuw een afwijzend besluit op de aanvraag te nemen.

Het betoog faalt.

6. Gelet op het vorenstaande komt de Afdeling toe aan inhoudelijke beoordeling van het besluit van het dagelijks bestuur tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het veranderen en vernieuwen van een dakuitbouw aan de achterzijde van het pand op het perceel.

7. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het dagelijks bestuur ten onrechte een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwplan. Volgens [appellant] kan het bouwplan op grond van de "Keuzenotitie Stadion- en Beethovenbuurt 2012" (hierna: de keuzenotitie) niet worden vergund. [appellant] betoogt verder dat de keuzenotitie is uitgewerkt in het voorontwerp bestemmingsplan en dat blijkens de planvoorschriften hiervan de dakopbouw niet vergunbaar is. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan weerszijden van het perceel dakopbouwen aanwezig zijn. Volgens [appellant] zijn de bouwwerken aan de Bachstraat 20 en 24 brede dakkapellen en geen dakopbouwen. [appellant] betoogt dat het dagelijks bestuur aan deze bebouwing daarom geen betekenis mocht toekennen in het kader van zijn afweging of het bouwplan in de praktijk leidt tot een verdere verstoring van de samenhang tussen de architectonische en stedenbouwkundige eenheid. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank het pand Jan van Eyckstraat 16 ten onrechte aanmerkt als een vergelijkbaar bouwplan, waarvoor het dagelijks bestuur anticiperend op het nieuwe beleid voor een vergelijkbare dakopbouw zou hebben afgeweken van het bestemmingsplan. Volgens [appellant] is aan de Jan van Eyckstraat 16 geen dakopbouw gerealiseerd, maar een brede dakkapel, en geldt voor dit pand een andere beschermingsorde dan voor het perceel [locatie].

7.1. Het dagelijks bestuur heeft aan het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning ten grondslag gelegd dat het plan in overeenstemming is met de keuzenotitie die is vastgesteld door de stadsdeelraad als start van het nieuwe bestemmingsplan "Stadion- en Beethovenbuurt". Een van de in de keuzenotitie gemaakte beleidskeuzes is het liberaliseren van de achterkanten. Het dagelijks bestuur stelt dat aan weerszijden van het pand aan de achterzijden reeds dakuitbouwen zijn uitgevoerd waardoor onderhavige dakuitbouw in de praktijk niet leidt tot een verdere verstoring van de architectonische en stedenbouwkundige samenhang.

Voorts heeft het dagelijks bestuur aan het besluit ten grondslag gelegd dat de commissie voor welstand en monumenten op 2 februari 2011 een positief advies heeft uitgebracht over het bouwplan. In het welstandsadvies is weergegeven dat de gevel van de uitbouw is gewijzigd ten opzichte van de situatie zoals die in de jaren '80 aanwezig was, terwijl het volume gelijk is gebleven. De welstandscommissie constateert dat de uitgevoerde gevelwijziging in schaal, materialisering en detaillering beter aansluit op de karakteristiek van de bestaande architectuur dan de in de jaren '80 aangebrachte gevel met schuifpui en ramen met borstwering. De huidige situatie is volgens de welstandscommissie een verbetering ten opzichte van de oude situatie. Gelet hierop stelt het college zich op het standpunt dat, nu de welstandscommissie een positief advies heeft gegeven over het bouwplan en er in lijn met de uitbouwen van de buren wordt gebouwd, in dit geval medewerking kan worden verleend aan afwijking van het bestemmingsplan.

7.2. Nu het bouwplan in overeenstemming is met het beleid in de keuzenotitie dat de achterkanten van daken worden geliberaliseerd, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en vierde lid, van bijlage II bij het Bor, voor het bouwplan een omgevingsvergunning kon verlenen. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting waren er ten tijde van het besluit op bezwaar van 12 juli 2011 geen redenen om aan te nemen dat een bestemmingsplan waarin het bouwplan past geen rechtskracht zou verkrijgen. Voorts is in hetgeen [appellant] heeft betoogd geen grond gelegen voor het oordeel dat het bouwplan zodanig afwijkt van de bestaande bebouwing aan de achterzijde van de woningen Bachstraat 20 en 24, dat het dagelijks bestuur zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet leidt tot een verdere verstoring van de samenhang tussen de architectonische en stedenbouwkundige eenheid en dat de dakopbouw in lijn is met de bestaande bebouwing.

Dat het bouwplan in strijd zou zijn met het voorontwerp bestemmingsplan, zoals [appellant] betoogt, leidt er niet toe dat het college niet in redelijkheid een omgevingsvergunning kon verlenen voor het bouwplan. Het voorontwerp bestemmingsplan dateert van na het besluit op bezwaar van 12 juli 2011, zodat het dagelijks bestuur hiermee bij de besluitvorming geen rekening kon houden.

Aan hetgeen [appellant] heeft betoogd over de woning Jan van Eyckstraat 16 komt in deze procedure geen betekenis toe, nu bepalend is of het dagelijks bestuur voor het voorliggende bouwplan in redelijkheid een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.

Het betoog faalt.

8. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij pas ter zitting heeft gewezen op het geldende kapprofiel en de consequenties daarvan. Voorts betoogt [appellant] dat het dagelijks bestuur er ten onrechte vanuit gaat dat kapprofiel K van toepassing is en dat het bouwplan binnen dit kapprofiel past. Volgens [appellant] kan de toepassing van kapprofiel K er niet toe leiden op het perceel een dakopbouw mogelijk te maken, nu dit in strijd is met de toegestane bouw- en goothoogte van maximaal 16 m onderscheidenlijk 10 m.

8.1. Daargelaten of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellant] het betoog over het kapprofiel eerst ter zitting bij de rechtbank heeft aangevoerd, is in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat kapprofiel K van toepassing is en dat het bouwplan hierin past.

Blijkens de plankaart is op de Bachstraat, aan de zijde waar de woning [locatie] is gelegen, kapprofiel K van toepassing. [appellant] heeft niet gemotiveerd dat dit kapprofiel niet van toepassing is. Blijkens de stukken is de dakopbouw aangebracht aan het schuine dak, uitlopend op het platte dak, op de vierde bouwlaag. Derhalve is de dakopbouw aangebracht tussen de maximale goothoogte en de nokhoogte. In hetgeen [appellant] heeft betoogd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de dakopbouw niet voldoet aan het kapprofiel K. Voorts is in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond gelegen voor het oordeel dat door de dakopbouw de toegestane bouw- en goothoogte worden overschreden.

Het betoog faalt.

9. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aanvraag niet vergunbaar is, omdat de aanvraag ziet op een gedeeltelijke vernieuwing terwijl een gehele vernieuwing van de dakopbouw heeft plaatsgevonden. Volgens [appellant] volgt dit uit eerdere uitspraken van de Afdeling in deze procedure.

9.1. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 28 april 2004, in zaak nr. 200305350/1, geoordeeld dat het bouwplan voorziet in een gehele vernieuwing van de dakopbouw en dat het overgangsrecht niet op het bouwplan van toepassing is. De rechtbank heeft evenwel terecht geoordeeld dat in de onderhavige procedure niet van belang is of sprake is van het geheel dan wel het gedeeltelijk vernieuwen van de dakopbouw. De rechtbank neemt daarbij terecht in aanmerking dat de dakopbouw feitelijk aanwezig is en hiervoor nog geen bouw- of omgevingsvergunning is verleend, zodat de onderhavige omgevingsvergunning wordt geacht te zijn verleend voor de gehele dakopbouw, zoals aangegeven op de tekeningen die behoren bij de aanvraag van 15 december 2010. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat, gelet op de bouwtekeningen en de eerdere procedures, er geen grond is voor het oordeel dat voor [appellant] onduidelijk is om welk bouwplan het gaat.

Het betoog faalt.

10. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat legalisatie voor de hand ligt. In dit verband verwijst [appellant] naar de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2011, in zaak nr. 201101929/1/H1, waarbij de Afdeling volgens [appellant] heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur ten onrechte heeft geweigerd om tot handhavend optreden over te gaan. Volgens [appellant] blijkt uit die uitspraak dat het dagelijks bestuur de dakopbouw niet alsnog had mogen legaliseren.

10.1. In de uitspraak van 5 oktober 2011 heeft de Afdeling het hoger beroep van [appellant] gegrond verklaard. De Afdeling heeft vervolgens geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het besluit tot weigering om handhavend op te treden tegen de dakopbouw in stand kunnen blijven. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat met het onderhavige besluit tot verlening van een omgevingsvergunning de dakopbouw is gelegaliseerd, zodat zich een bijzondere omstandigheid voordoet op grond waarvan het dagelijks bestuur in redelijkheid van handhavend optreden heeft kunnen afzien. Anders dan [appellant] betoogt volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2011 niet dat het dagelijks bestuur de dakopbouw niet alsnog had mogen legaliseren, althans omgevingsvergunning kon verlenen, zoals het heeft gedaan.

Het betoog faalt.

11. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij door het bouwplan in ernstige mate in zijn belangen wordt geschaad. Daartoe voert hij aan dat de lichtinval in zijn woning vermindert door het bouwplan en dat zijn woning in waarde vermindert.

11.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de belangen van [appellant] door het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning niet zijn geschaad. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de verminderde lichtinval en de waardevermindering van de woning van [appellant], wat daar verder van zij, zodanig zijn dat het dagelijks bestuur om die reden in redelijkheid geen omgevingsvergunning voor het bouwplan kon verlenen. Daarbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat de dakopbouw vanuit de woning van [appellant] vanuit de eerste drie bouwlagen niet zichtbaar is en vanuit de vierde verdieping beperkt zichtbaar is.

Het betoog faalt.

12. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.

De voorzitter w.g. Van Dorst
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van staat
te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012

357-651.