Uitspraak 201201472/1/R4


Volledige tekst

201201472/1/R4.
Datum uitspraak:12 september 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Bennekom, gemeente Ede,

en

de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2011 heeft de minister krachtens artikel 15, eerste lid, van de Tracéwet, het tracébesluit "A12 Ede-Grijsoord" (hierna: het tracébesluit) vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 4 juli 2012 heeft de minister krachtens artikel 14, eerste lid, van de Tracéwet het tracébesluit gewijzigd (hierna: het wijzigingsbesluit).

[appellante] en de minister hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 augustus 2012, waar [appellante], bijgestaan door mr. A.A.S. Smulders, advocaat te Amersfoort, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A. Dane, E.L.B. van Berge Henegouwen MPA, ing. H. Kosterman en mr. F.J.G. van den Elsen, zijn verschenen.

Buiten bezwaren van partijen is ter zitting nog een stuk in het geding gebracht.

Overwegingen

Algemeen

1. Het tracébesluit voorziet in een verbreding van de A12 tussen Ede en Grijsoord naar in totaal drie rijstroken en één vluchtstrook in beide richtingen. De verbreding vindt plaats door de toevoeging van één rijstrook in beide rijrichtingen tussen de aansluiting Ede-Wageningen en het knooppunt Grijsoord. Vanwege deze verbreding wordt tevens aansluitend op de A50, van verzorgingsplaats De Slenk tot het knooppunt Grijsoord, op de oostbaan één rijstrook toegevoegd. Bij het besluit zijn daarnaast voor verscheidene woningen waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de A12 (hierna: hogere waarden) vastgesteld.

2. Het wijzigingsbesluit betreft een wijziging van het tracébesluit van ondergeschikte aard. Het heeft betrekking op het alsnog vaststellen van hogere waarden voor de woning aan de [locatie] te Bennekom, gemeente Ede.

Het wijzigingsbesluit is een besluit in de zin van artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, wordt het beroep tegen het tracébesluit geacht mede te zijn gericht tegen het wijzigingsbesluit, nu dat besluit niet geheel aan het beroep tegemoet komt.

3. De minister heeft in zijn wijzigingsbesluit erkend, dat het tracébesluit, voor zover daarin geen hogere waarden zijn vastgesteld voor de woning aan de [locatie] te Bennekom, gemeente Ede, in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig is voorbereid. Gelet daarop komt het tracébesluit voor zover de minister heeft nagelaten hogere waarden voor deze woning vast te stellen voor vernietiging in aanmerking.

Nu in het wijzigingsbesluit alsnog hogere waarden zijn vastgesteld voor de woning aan de [locatie] te Bennekom, gemeente Ede en het beroep van [appellante] over de geluidbelasting bij haar woning mede wordt geacht te zijn gericht tegen dit besluit zal de Afdeling in de hierna volgende overwegingen over het aspect geluid de rechtmatigheid van het wijzigingsbesluit beoordelen.

Formele gronden

4. [appellante] voert aan dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld door niet schriftelijk te reageren op de door haar naar voren gebrachte zienswijzen over het ontwerptracébesluit. Tevens voert zij aan dat de minister haar op het verkeerde been heeft gezet ten aanzien van de reeds verrichte werkzaamheden nabij haar woning. Volgens haar heeft de minister ten onrechte gesteld dat Rijkswaterstaat niet verantwoordelijk was voor het verbreden van het talud naast haar woning, het realiseren van het geluidscherm daarop en het herplanten van bomen. Uit een samenwerkingsovereenkomst die zij heeft opgevraagd, blijkt volgens [appellante] dat Rijkswaterstaat wel verantwoordelijk was voor deze werkzaamheden. Zij voert voorts aan dat de op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken verleende vergunning voor de aanleg van het geluidscherm ten onrechte niet aan haar is bekendgemaakt. Zij stelt hierdoor in haar rechtsbeschermingsmogelijkheden te zijn geschaad.

4.1. In de Nota van Antwoord van december 2011 heeft de minister een schriftelijke reactie gegeven op de door [appellante] over het ontwerptracébesluit naar voren gebrachte zienswijzen. In zoverre mist de beroepsgrond feitelijke grondslag.

4.2. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd over de verrichte werkzaamheden aan het talud naast haar woning, het plaatsen van een geluidscherm daarop en het planten van bomen heeft geen betrekking op het thans aan de orde zijnde tracébesluit. Deze werkzaamheden zijn volgens de minister in de periode 2008-2010 verricht ten behoeve van de ontwikkeling van het zogenoemde Opella-terrein, tegenover de woning van [appellante]. Deze gronden kunnen daarom in deze procedure niet aan de orde komen. Ook hetgeen [appellante] heeft aangevoerd over het niet aan haar bekend maken van de vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken valt buiten het bereik van deze procedure.

4.3. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de minister in zoverre onzorgvuldig heeft gehandeld.

Geluid

5. Het akoestisch onderzoek, dat aan het tracébesluit ten grondslag is gelegd, is vastgelegd in het door DHV opgestelde rapport "Tracébesluit A12 Ede-Grijsoord" van december 2011 met bijbehorende bijlagen.

In de toelichting bij het wijzigingsbesluit is vermeld dat in het aan het tracébesluit ten grondslag liggende akoestische rapport ervan is uitgegaan dat voor de woningen die door de gemeente Ede in het verleden op de zogenoemde A-lijst zijn geplaatst, ook daadwerkelijk hogere waarden zijn vastgesteld en dat ten aanzien van deze woningen sprake is van een afgehandelde saneringssituatie. Na de vaststelling van het tracébesluit bleek dat dit uitgangspunt onjuist is. De betrokken woningen zijn daarop gecontroleerd. Uit deze controle bleek dat alleen ten aanzien van de woning aan de [locatie] abusievelijk ervan is uitgegaan dat voor deze woning hogere waarden waren vastgesteld. De minister heeft daarom voor deze woning een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daarin is de toetsing, uitgaande van een saneringswoning, aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder voor deze woning opnieuw uitgevoerd en is de maatregelenafweging geactualiseerd. Naar aanleiding van de uitkomsten daarvan heeft de minister het wijzigingsbesluit genomen.

Het akoestisch onderzoek, dat aan het wijzigingsbesluit ten grondslag is gelegd, is vastgelegd in het door DHV opgestelde rapport "Akoestisch onderzoek ten behoeve van de wijziging van het Tracébesluit A12 Ede-Grijsoord van 5 december 2011" van juli 2012 (hierna: aanvullend akoestisch rapport).

6. Op 1 juli 2012 is de Wet van 24 november 2011 tot vaststelling van overgangsrecht en wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de wet van 24 november 2011 tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van de geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds) (Invoeringswet geluidproductieplafonds) in werking getreden. Daarbij is onder andere afdeling 2A van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder komen te vervallen.

Ingevolge artikel XI, eerste lid, aanhef en onder d, van deze wet blijft de Wet geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving, zoals deze gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, van toepassing op het vaststellen van een tracébesluit waarvan het ontwerp, bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Tracéwet, is vastgesteld voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, totdat dit besluit onherroepelijk is geworden.

6.1. Het wijzigingsbesluit is vastgesteld na inwerkingtreding van de Invoeringswet geluidproductieplafonds. Nu het ontwerptracébesluit echter is vastgesteld vóór inwerkingtreding van bovenvermelde wet is op grond van het overgangsrecht de Wet geluidhinder, zoals deze gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Invoeringswet geluidproductieplafonds, van toepassing. De hierna opgenomen artikelen uit de Wet geluidhinder zijn weergegeven, zoals deze luidden voor inwerkingtreding van de Invoeringswet geluidproductieplafonds.

Geluid: akoestisch rapport

7. [appellante] woont in de woning aan de [locatie] te Bennekom. Zij betoogt dat de minister in de akoestische rapporten ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het monumentale karakter van haar woning en de omstandigheid dat aan haar woning in het verleden geen geluidwerende voorzieningen zijn getroffen. Tevens heeft de minister onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat haar woning al dichtbij de A12 staat en dat door de verbreding deze weg nog dichter bij haar woning komt te liggen. Zij wijst er voorts op dat het geluidscherm, dat op het talud bij haar woning is aangelegd, volgens de daartoe verleende vergunning tot kilometerpaal 111.3 zou moeten worden aangelegd, maar feitelijk 100 meter korter is aangelegd.

7.1. Op de aanleg, wijziging of verbreding van een hoofdweg in de zin van artikel 2 van de Tracéwet is afdeling 2A van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder van toepassing.

Artikel 87d, eerste lid, van de Wet geluidhinder bepaalt waarnaar akoestisch onderzoek moet worden gedaan bij het voorbereiden van een wijziging of verbreding van een hoofdweg. Ingevolge sub a van dit artikellid moet - kort weergegeven en voor zover hier van belang - onderzoek worden ingesteld naar de voor de wijziging of verbreding ter plaatse heersende geluidsbelasting die door woningen binnen de zone van de weg vanwege de weg wordt ondervonden. Ingevolge sub b van het artikellid moet - kort weergegeven en voor zover hier van belang - onderzoek worden ingesteld naar de geluidsbelasting die door woningen binnen de zone van de weg werd ondervonden op 1 maart 1986. Ingevolge sub c van het artikellid moet - kort weergegeven en voor zover hier van belang - onderzoek worden ingesteld naar de geluidsbelasting die door woningen binnen de zone van de weg werd ondervonden op 1 juli 1987.

7.2. In het akoestisch rapport is de geluidbelasting op de gevel van de woning aan de [locatie] berekend. Daarbij is rekening gehouden met de afstand van deze woning tot de A12 en het reeds aanwezige geluidscherm. Ter zitting heeft de minister verklaard dat is uitgegaan van het geluidscherm, zoals dat daadwerkelijk is gerealiseerd. In tabel 3.3 van het akoestisch rapport is vermeld dat rekening is gehouden met een geluidscherm dat loopt van km 110.580 tot km 111.180 aan de zuidzijde van de weg. Dat het geluidscherm, zoals [appellante] stelt, niet volgens de daarvoor verleende vergunning is aangelegd, kan in deze procedure niet aan de orde komen. Voor zover [appellante] betoogt dat geen rekening is gehouden met het monumentale karakter van haar woning, overweegt de Afdeling dat dit aspect voor de berekening van de geluidbelasting op de gevel van de woning niet relevant is. Het monumentale karakter van de woning en de mate van de gevelisolatie zijn mogelijk wel van belang bij het waarborgen van de in de Wet geluidhinder gestelde binnenwaarde. De Afdeling verwijst daarvoor naar hetgeen hierna onder 9.4 wordt overwogen.

7.3. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij de toepassing van de bepalingen van de Wet geluidhinder niet van de berekende geluidbelasting op de gevel van de woning aan de [locatie] mocht worden uitgegaan.

Geluid: maatregelen

8. Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Tracéwet, zoals dat luidde ten tijde van de vaststelling van het tracébesluit, voor zover hier van belang, maakt een beslissing tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in zones ingevolge de artikelen 87e tot en met 87i van de Wet geluidhinder met betrekking tot het gebied dat is begrepen in een tracébesluit, deel uit van het tracébesluit.

De artikelen 87e tot en met 87i zijn opgenomen in afdeling 2A van hoofdstuk 5 van de Wet geluidhinder.

Ingevolge artikel 87g, eerste lid, is, behoudens het tweede tot en met vijfde lid, de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen, indien de geluidsbelasting vanwege deze hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen op 1 maart 1986, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van de hoofdweg of binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen hoger was dan 60 dB(A), de waarde 48 dB.

Ingevolge het derde lid kan de minister een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze de waarde 68 dB niet te boven mag gaan.

Ingevolge het zevende lid kan de minister slechts toepassing geven aan het derde tot en met het vijfde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen, tot de ingevolge het eerste lid of tweede lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

8.1. In artikel 4 van het tracébesluit is, voor zover hier van belang, weergegeven dat op de zuidbaan tussen km 110.150 en km 110.550 en tussen km 110.550 en km 111.950 de weg wordt uitgevoerd in tweelaags zeer open asfaltbeton (hierna: tweelaags ZOAB), dan wel in een materiaal dat tenminste dezelfde geluidreducerende eigenschappen heeft.

Bij het wijzigingsbesluit zijn geen extra geluidbeperkende maatregelen voorzien.

9. [appellante] voert aan dat het tracébesluit in onvoldoende maatregelen voorziet om de geluidhinder bij haar woning te beperken. Volgens haar had de minister vanwege het monumentale karakter van de woning ook moeten onderzoeken of maatregelen aan de gevel van haar woning getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren.

9.1. In het akoestisch rapport is berekend dat de geluidbelasting vanwege de A12 op de gevel van de woning van [appellante] op 1 maart 1986 meer dan 60 dB(A) bedroeg. In het aanvullend akoestisch rapport is geconstateerd dat het een saneringswoning is, als bedoeld in artikel 87g van de Wet geluidhinder. De waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting is ingevolge artikel 87g van de Wet geluidhinder 48 dB. De berekende geluidbelasting is 51 dB en 54 dB op onderscheidenlijk 1,5 m en 4,5 m hoogte. De minister heeft deze geluidbelasting in het wijzigingsbesluit als hogere waarde vastgesteld, waarbij is overwogen dat verdergaande geluidreducerende maatregelen niet doelmatig zijn.

9.2. Voor de ingevolge artikel 87g, tweede lid, van de Wet geluidhinder vereiste beoordeling heeft de minister voor saneringswoningen het zogenoemde schermencriterium gehanteerd. Dit criterium komt er - kort weergegeven - op neer dat wordt berekend hoeveel een geluidscherm maximaal mag kosten. Indien de werkelijke kosten van het vereiste scherm hoger zijn dan de berekende maximale schermkosten is het scherm niet doelmatig. De maximale schermkosten worden hierbij berekend aan de hand van de parameters in het formulier Wbb dat bij de vervallen Uitvoeringsregeling sanering verkeerslawaai hoort. In onder meer de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2007 in zaak nr. 200600229/1 is overwogen dat de hiervoor omschreven systematiek niet in strijd is met de Wet geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving.

9.3. In paragraaf 2.4 van het aanvullend akoestisch rapport is vermeld dat de kosten van een verhoging of verlenging van het bestaande geluidscherm hoger zijn dan het bedrag dat het geluidscherm op grond van de berekening op basis van het schermencriterium maximaal mag kosten. Er wordt daarom geconcludeerd dat een verhoging of verlenging van het bestaande geluidscherm niet doelmatig is. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de werkelijke en maximale kosten voor het plaatsen van een geluidscherm ter hoogte van de woning van [appellante] in het kader van de toepassing van het schermencriterium op onjuiste wijze zijn berekend. De minister heeft zich dan ook op basis van deze berekening op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat het verlengen of verhogen van het bestaande geluidscherm in de situatie van [appellante] niet doelmatig is en dat met het in het wijzigingsbesluit vaststellen van een hogere waarde voor de woning kon worden volstaan.

9.4. Ten aanzien van het betoog van [appellante] over de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen aan de gevel, overweegt de Afdeling dat artikel 111a van de Wet geluidhinder erin voorziet dat burgemeester en wethouders indien met betrekking tot de gevels van aanwezige woningen een hogere geluidwaarde is vastgesteld, maatregelen treffen met betrekking tot geluidwering van die gevels om te bevorderen dat binnen de woning aan de gestelde binnenwaarde van 33 dB kan worden voldaan.

In onderhavige procedure staan uitsluitend het tracébesluit en het wijzigingsbesluit en de daarbij vastgestelde hogere waarden ter beoordeling, De door [appellante] bedoelde gevelmaatregelen zijn in het kader van deze procedure niet aan de orde. Nadat het tracébesluit en het wijzigingsbesluit onherroepelijk zijn geworden, zullen voor woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld zo nodig gevelmaatregelen getroffen moeten worden om de ingevolge artikel 111a Wet geluidhinder geldende binnenwaarde te waarborgen. Het college van burgemeester en wethouders van Ede is daarvoor het bevoegde gezag.

Wateroverlast

10. Ingevolge artikel 5 van het tracébesluit, voor zover hier van belang, worden als gevolg van de wegverbreding op de in tabel 7 aangegeven plaatsen waterhuishoudingsmaatregelen gerealiseerd. Daarin is, voor zover hier van belang, opgenomen dat tussen km 110.600 en km 111.100 in de middenberm van de A12 een asfaltgoot met bijbehorende riolering wordt aangebracht waar de rijbaan afwatert op de middenberm. Uitgangspunt is dat waar in de huidige situatie een goot/riolering aanwezig is, deze door een nieuwe goot/riolering wordt vervangen. Op deze plaatsen wordt een "langsriolering" in de middenberm aangelegd die om de 100 meter onder de rijbaan door naar de zijberm afvoert middels een leiding met een diameter van 200 mm.

10.1. [appellante] vreest voor wateroverlast bij haar woning als gevolg van de afwatering van het talud en het kappen van een groot aantal bomen in de omgeving. Volgens haar blijkt niet uit het tracébesluit dat maatregelen worden getroffen om de wateroverlast bij haar woning te voorkomen. Zij stelt reeds wateroverlast te ondervinden.

10.2. De minister stelt zich op het standpunt dat het in het tracébesluit voorziene systeem van infiltratie in de bodem voldoet om wateroverlast te voorkomen. Dit systeem voorziet erin dat de afwatering van de weg ter plaatse van de woning van [appellante] plaatsvindt in de middenberm en vervolgens naar de zijberm aan de noordzijde van de weg. Dit is aan de andere kant van de weg dan waar de woning van [appellante] staat. Dit water wordt opgevangen in een zogenoemde opvangkom in de zijberm ter hoogte van km 111.200.

Ten aanzien van de huidig ondervonden wateroverlast brengt de minister naar voren dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat de wateroverlast die [appellante] ondervindt een relatie heeft met het tracébesluit. De bestaande wateroverlast wordt volgens de minister mogelijk veroorzaakt door oneigenlijk gebruik van het talud door crossende motoren. Hierdoor zijn volgens de minister geulen ontstaan in het talud waardoor de infiltratie van water in de bodem en de daarvoor bestemde opvangkom ter hoogte van km 111.200 mogelijk is verstoord. Deze geulen zijn volgens de minister in het kader van dagelijks beheer en onderhoud door Rijkswaterstaat gerepareerd. Verder brengt de minister naar voren dat hij met [appellante] in overleg is om de resterende bestaande wateroverlast zo goed mogelijk op te lossen. Maatregelen die daartoe worden getroffen zijn volgens de minister onder andere het aanleggen van een infiltratieput aan de overzijde van de weg bij de bocht, tegen het talud aan, het aanleggen van een betonnen goot inclusief opstaande hoge band, aan de onderkant van het talud langs de Oost Breukelderweg, het plaatsen van witte houten paaltjes rondom de bestaande grindkoffers en het aanvullen en afwerken van de bestaande grindkoffers en het terrein rondom de woning met wit grind.

10.3. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om de door de minister gegeven motivering over de treffen maatregelen onjuist te achten. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de minister over onvoldoende kennis over de relevante feiten beschikte, om te kunnen concluderen dat de aanleg van het tracé en het gekozen systeem van afwatering niet zodanige gevolgen heeft voor de afwatering van de weg dat de minister niet in redelijkheid het tracébesluit heeft kunnen vaststellen.
Bodem

11. [appellante] betoogt dat ten behoeve van de vaststelling van het tracébesluit ten onrechte geen vervolg bodemonderzoek is uitgevoerd. Daartoe voert zij aan dat uit een eerder verricht bodemonderzoek is gebleken dat ter plaatse van de A12 vervuilde grond is aangetroffen en overgebleven munitie uit de Tweede Wereldoorlog is teruggevonden. Zij vreest voor gevaren vanwege deze munitie.

11.1. In hoofdstuk 6 van de toelichting bij het tracébesluit is - kort weergegeven - vermeld dat in 2009 een historisch onderzoek is uitgevoerd naar mogelijke verdachte locaties met betrekking tot bodemverontreiniging in het gebied van de A12 tussen Ede en knooppunt Grijsoord en de A50 van knooppunt Grijsoord tot aan verzorgingsplaats De Slenk. Volgens de toelichting blijkt uit de resultaten van dit onderzoek onder andere dat de bermen in het onderzoeksgebied verdacht zijn met betrekking tot de aanwezigheid van licht tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen, minerale olie en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's). Voorts is vermeld dat in het kader van de vaststelling van het ontwerptracébesluit een probleeminventarisatie en - analyse is uitgevoerd. Daarnaast is in het gebied van het tracébesluit steekproefsgewijs onderzocht of er sprake is van mogelijke niet gesprongen explosieven. Volgens de toelichting bestaat er vanwege de historie van het gebied in de Tweede Wereldoorlog een kans op het aantreffen van conventionele explosieven. De aanwezigheid van ferro-houdende voorwerpen in het onderzochte gebied is volgens de toelichting laag.

11.2. Het betoog van [appellante] komt er in feite op neer dat ter voorkoming van negatieve gevolgen van de eventuele bodemverontreiniging of het springen van explosieven, met de werkzaamheden niet zou moeten worden begonnen dan nadat meer onderzoek is gedaan naar de bodem. In de huidige procedure staat echter slechts ter beoordeling of het tracébesluit mocht worden vastgesteld, en niet op welke wijze de bouwwerkzaamheden ten behoeve van het tracébesluit als zodanig worden uitgevoerd en welk onderzoek voor die specifieke werkzaamheden nodig is. In de toelichting is vermeld dat in het kader van de uitvoering van de werkzaamheden nader bodemonderzoek zal worden gedaan. Ter zitting heeft de minister in dat kader naar voren gebracht dat de werkzaamheden met betrekking tot het verbreden van het talud reeds hebben plaatsgevonden bij de realisering van het geluidscherm. De verbreding van de weg kan worden aangelegd op het reeds bestaande talud, zodat in zoverre werkzaamheden in de bodem ter plaatse van haar woning niet meer nodig zijn. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de minister in dit kader over onvoldoende kennis over de relevante feiten beschikte, zodat de minister bij het vaststellen van het tracébesluit in zoverre in redelijkheid had moeten inzien dat de mogelijke bodemverontreiniging en mogelijke kans op conventionele explosieven in de bodem aan de uitvoering van het tracébesluit in de weg staan.

Conclusie en proceskosten

12. Het beroep tegen het tracébesluit van 5 december 2011 is gedeeltelijk gegrond. Gelet op hetgeen is overwogen onder 3 dient het tracébesluit te worden vernietigd, voor zover daarbij is nagelaten voor de woning aan de [locatie] te Bennekom, gemeente Ede waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de A12 vast te stellen. Het beroep tegen het tracébesluit van 5 december 2011 is voor het overige ongegrond. Het beroep tegen het wijzigingsbesluit van 4 juli 2012 is ongegrond.

13. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep tegen het tracébesluit van de minister van Infrastructuur en Milieu van 5 december 2011 gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het tracébesluit van de minister van Infrastructuur en Milieu van 5 december 2011, voor zover daarbij is nagelaten voor de woning aan de [locatie] te Bennekom, gemeente Ede waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de A12 vast te stellen;

III. verklaart het beroep tegen het tracébesluit van de minister van Infrastructuur en Milieu van 5 december 2011 voor het overige ongegrond;

IV. verklaart het beroep tegen het wijzigingsbesluit van de minister van Infrastructuur en Milieu van 4 juli 2012 ongegrond;

V. veroordeelt de minister van Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat de minister van Infrastructuur en Milieu aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Alderlieste
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2012

590.