Uitspraak 201200544/1/R4


Volledige tekst

201200544/1/R4.
Datum uitspraak: 5 september 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Westerveld,

en

de raad van de gemeente Westerveld,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Facetbestemmingsplan Westerveld 2011" vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2012, waar [appellant], bijgestaan door F.J. van der Woude, en de raad, vertegenwoordigd door J.G. Boer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Met het bestemmingsplan is beoogd om enkele omissies in een aantal bestemmingsplannen weg te nemen. Aanleiding voor het plan vormen onder meer uitspraken van de Afdeling.

2. [appellant] richt zich in beroep tegen de planbegrenzing. Hij stelt dat de gronden waarop zijn snackkraam staat, op de hoek Ten Darperweg-Kasteel, ten onrechte niet in het bestemmingsplan zijn opgenomen en dat hij daardoor planschade zal lijden. In de eerste plaats betoogt hij dat de uitspraak van de Afdeling van 24 november 2010, zaaknr. 200905515/1/R1 aanleiding had moeten geven om de gronden wel in het bestemmingsplan op te nemen. Hij voert in dat kader verder aan dat de raad ten onrechte als rechtvaardiging voor zijn keuze aandraagt dat [appellant] geen eigenaar is van bedoelde gronden. Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan "Diever 2006" was [appellant] ook geen eigenaar van deze gronden en stond dit er niet aan in de weg om aan deze gronden de bestemming "Verkeer" met de nadere aanduiding "horeca" toe te kennen, aldus [appellant]. Voorts voert hij aan dat aan hem al een omgevingsvergunning eerste fase voor de activiteit bouwen is verleend.

2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat op het desbetreffende perceel naast de mobiele snackkiosk van [appellant] ook een mobiele viskiosk staat, die eigendom is van een andere exploitant. De raad wenst, gelet op het kwetsbare, op een prominente plaats gelegen, perceel, waarop de beide kiosken staan, een duurzame oplossing in de vorm van een vaste kiosk waarin beide exploitanten zich vestigen. Volgens de raad hebben de beide exploitanten hierover nog geen overeenstemming kunnen bereiken. Deze situatie was ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan niet gewijzigd. Voorts komt het volgens de raad de ruimtelijke uitstraling van het perceel niet ten goede wanneer daarop een mobiel verkooppunt en een gebouw zijn gelegen. Daarom is de desbetreffende locatie niet in het bestemmingsplan opgenomen. Daarbij komt, aldus de raad, dat de grond waarop de mobiele kiosk van [appellant] staat eigendom is van de gemeente Westerveld (hierna: de gemeente), terwijl [appellant] en de gemeente nog geen overeenstemming hebben bereikt over de privaatrechtelijke aspecten met betrekking tot de grond.

2.2. In overweging 2.6 van voornoemde uitspraak van 24 november 2010 staat:

"De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat is beoogd in artikel 19, tweede lid, onder 1, van de planvoorschriften op te nemen dat mobiele verkooppunten op gronden met de bestemming "Verkeer (V)" met de nadere aanduiding 'horeca' een maximaal oppervlak van 25 m² mogen beslaan. Het planvoorschrift zoals dat is vastgesteld, biedt evenwel de mogelijkheid op die gronden een permanent bouwwerk met een maximaal oppervlak van 25 m² op te richten, waardoor op het perceel zowel een mobiel verkooppunt als een permanent bouwwerk kan worden gevestigd.

Nu het planvoorschrift voorziet in de mogelijkheid op het perceel zowel een mobiel verkooppunt als een gebouw op te richten, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich reeds om die reden niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking het standpunt van de raad dat een mobiel verkooppunt én een gebouw op het perceel de ruimtelijke uitstraling van het perceel niet ten goede komt. Het college heeft dit niet onderkend."

2.3. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.

Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan was het niet aannemelijk dat een duurzame oplossing in de vorm van één kiosk voor [appellant] en de exploitant van de viskiosk te realiseren was nu zij daarover nog geen overeenstemming hadden bereikt. Indien de raad niettemin tegemoet zou zijn gekomen aan de wens van [appellant] om zijn bedrijf in een permanent gebouw te vestigen, zou ter plaatse een permanent gebouw en een mobiel verkooppunt mogelijk zijn. Deze situatie is dan ook niet veranderd ten opzichte van de situatie die in voornoemde uitspraak van 24 november 2010 aan de orde was, terwijl die mogelijkheid de Afdeling aanleiding heeft gegeven om bij die uitspraak zelfvoorziend goedkeuring te onthouden aan het plandeel met de bestemming "Verkeer (V)" met de nadere aanduiding "horeca" dat ziet op het perceel op de hoek van de Ten Darperweg en Kasteel te Diever.

In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

3. [appellant] voert aan dat sprake is van ongelijke behandeling, omdat het bestemmingsplan wel voorziet in bouwmogelijkheden voor een eendenverblijf, terwijl een motivering daarvoor ontbreekt.

Voorts betwist [appellant] de financiële uitvoerbaarheid van het plan omdat hij stelt planschade te zullen lijden.

3.1. Met betrekking tot de beroepsgronden over ongelijke behandeling en het ontbreken van een motivering voor de bouwmogelijkheid van een eendenverblijf, ziet de Afdeling geen aanleiding om daarover in andere zin te oordelen dan de voorzitter heeft gedaan in zijn uitspraak van 2 april 2012, nr. 201200544/2/R4, waarbij het verzoek om voorlopige voorziening van [appellant] tegen het bestreden besluit is afgewezen en waarbij is ingegaan op deze beroepsgronden.

3.2. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat eventuele planschade zodanig zal zijn dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat dit aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan, voor zover door hem bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant] is in zoverre ongegrond.

Besluit om geen exploitatieplan vast te stellen

5. [appellant] stelt dat ten onrechte geen exploitatieplan is vastgesteld. Daartoe voert hij aan dat de raad hiertoe verplicht was met het oog op het verhaal van de kosten van planschade.

5.1. Ingevolge artikel 6.12, tweede lid, onder a, van de Wro, kan de gemeenteraad, in afwijking van artikel 6.12, eerste lid, van de Wro, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wro, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen het besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan. Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, tweede lid, van de Wro, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

5.2. Het beroep van [appellant] is in zoverre gericht tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18, van de Wro. Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, zou [appellant] niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt bij de desbetreffende onderdelen van het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat hij geen grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro heeft gesloten met betrekking tot gronden in het plangebied, hij geen eigenaar is van gronden in dat gebied en ook anderszins niet is gebleken van belangen van [appellant] die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van de genoemde onderdelen van een exploitatieplan. Het al dan niet vaststellen van een exploitatieplan doet immers niet af aan het recht van [appellant] om, indien hij meent planschade te hebben geleden, een verzoek in te dienen om tegemoetkoming daarin.

Gelet hierop kan [appellant] evenmin worden aangemerkt als belanghebbende bij het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Het beroep van [appellant] is in zoverre niet-ontvankelijk.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan;

II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.

w.g. Mondt-Schouten w.g. Van Steenbergen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012

528-632.