Uitspraak 201203018/3/A2


Volledige tekst

201203018/3/A2.
Datum beslissing: 29 juni 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te Arnhem,

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

1. Procesverloop

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2012, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van de staatsraad of staatsraden, die de zaak nr. 201203018/1/A2 (hierna: de zaak) behandelen.

2. Overwegingen

2.1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Ingevolge artikel 49, eerste lid, van de Wet op de Raad van State is dit artikel van overeenkomstige toepassing indien bij de Afdeling hoger beroep wordt ingesteld.

2.2. Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Wrakingsregeling van de Afdeling bestuursrechtspraak wordt een verzoek om wraking niet in behandeling genomen voor zover dit een of meer niet met de behandeling van de zaak belaste leden, dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak als zodanig betreft.

2.3. [verzoeker] voert aan dat de Afdeling advisering van de Raad van State in haar adviezen de strekking van het wetsvoorstel tot tijdelijke buitenwerkingstelling van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (hierna: de Wet dwangsom) bij beschikkingen ingevolge de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en beslissingen op bezwaar tegen zodanige beschikkingen heeft onderschreven. Deze buitenwerkingstelling heeft ertoe geleid dat de rechtbank zijn vordering tot betaling van verbeurde dwangsommen heeft afgewezen waardoor hij schade heeft geleden, aldus [verzoeker]. [verzoeker] acht het, mede omdat volgens hem tot op heden geen uitvoering is gegeven aan het Procola-arrest (EHRM, 28 september 1995, NJ 1995, 667), uitgesloten dat de staatsraad of staatsraden die de zaak behandelen onpartijdig en onbevooroordeeld uitspraak zullen doen.

2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer naar aanleiding van een eerder wrakingsverzoek van [verzoeker] in de zaak (uitspraak van 12 juni 2012 in zaak nr. 201203018/2/A2), dient een wrakingsgrond gelegen te zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de staatsraad die de zaak behandelt. Het verzoek kan niet het rechterlijk college als zodanig betreffen. Het thans voorliggende verzoek van [verzoeker] is niet uitdrukkelijk, maar wel naar zijn strekking gericht tegen de Afdeling bestuursrechtspraak als zodanig. Dit is af te leiden uit de ingenomen stelling dat de rechter of rechters in de Raad van State niet bevoegd is/zijn om zijn hoger beroep in behandeling te nemen en naar aanleiding daarvan uitspraak te doen. Voorts is dit af te leiden uit de opmerking dat, indien het verzoek wordt gehonoreerd en een andere rechter of rechters wordt/worden aangesteld, dit onvermijdelijk tot gevolg zal hebben dat wederom een wrakingsverzoek tegen hen zal moeten worden ingediend op dezelfde gronden.

Gelet op het vorenstaande kan het verzoek niet worden aangemerkt als een verzoek om wraking in de zin der wet en kan het om die reden niet in behandeling worden genomen.

2.5. De Afdeling zal voorts met toepassing van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb bepalen dat een volgend verzoek om wraking met dezelfde strekking als het onderhavige in de zaak niet in behandeling zal worden genomen.

2.6. 3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

1. neemt het verzoek niet in behandeling;

2. bepaalt dat een volgend verzoek om wraking met dezelfde strekking als het onderhavige in de zaak niet in behandeling zal worden genomen.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2012

392.