Uitspraak 201109858/1/R1


Volledige tekst

201109858/1/R1.
Datum uitspraak: 23 mei 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Wormer, gemeente Wormerland,

en

1. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wormerland;
2. de raad van de gemeente Wormerland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluiten van 21 juni 2011 heeft het college aan de besloten vennootschap Parteon Projectontwikkeling 22 B.V. (hierna: Parteon) bouwvergunning verleend voor het oprichten van 40 woningen (hierna: het project 'Buurtstraat') onderscheidenlijk het oprichten van 62 woningen (hierna: het project 'De Velden'), beide op het perceel kadastraal bekend WMR00, sectie F, nr. 4598, plaatselijk bekend als Poort van Wormer te Wormer (hierna: de bouwvergunningen).

Bij besluit van 21 juni 2011 heeft het college ten behoeve van geluidgevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan "Poort van Wormer 2010" voor een aantal contingenten hogere geluidwaarden vastgesteld vanwege industrielawaai en wegverkeerslawaai in stedelijk gebied (hierna: het besluit hogere waarden).

Bij besluit van 19 juli 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Poort van Wormer 2010" vastgesteld (hierna: het plan).

Tegen deze besluiten heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2011, beroep ingesteld.

De raad heeft mede namens het college een verweerschrift ingediend.

Parteon heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] en Parteon hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. I.E. Nauta, advocaat te Enschede, en [medewerker], werkzaam bij [appellante], het college, vertegenwoordigd door S. Bukman en J.A.M. Witteman, beiden werkzaam bij de gemeente, en de raad, vertegenwoordigd door mr. G. Kramer, advocaat te Alkmaar, en mr. Y.A. van Baak, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Parteon, vertegenwoordigd door mr. F. Spijker en mr. T.I. Leemans-van Koten, beiden advocaat te Amsterdam, mr. D.A. Cleton, werkzaam bij Cleton & Com, en M.J.C. Orij en M.P.G. Mooijman, beiden werkzaam bij Parteon, als partij gehoord.

2. Overwegingen

Coördinatieregeling

2.1. In artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang en voor zover relevant, is bepaald dat bij besluit van de raad gevallen of categorieën van gevallen kunnen worden aangewezen waarin de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid het wenselijk maakt dat de voorbereiding en bekendmaking van een bestemmingsplan wordt gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking van nader aan te duiden, op aanvraag of ambtshalve te nemen, besluiten.

2.1.1. Bij besluit van 8 maart 2011 heeft de raad de gemeentelijke coördinatieregeling, bedoeld in artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) van toepassing verklaard op het plan, het besluit hogere waarden en de bouwvergunningen (hierna: het coördinatiebesluit).

Het plan

2.2. Het plangebied is gelegen tussen de Veerdijk, de Noordweg en de Knollendammerstraat in Wormer en voorziet onder meer in de bouw van ongeveer 360 woningen. Ook is in beperkte mate kleinschalige bedrijvigheid toegestaan.

Crisis- en herstelwet

2.3. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van deze wet van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Ingevolge categorie 3, onder 3.1, van bijlage I van de Chw wordt de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 of afdeling 3.3 van de Wro ten behoeve van de bouw van meer dan 20 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden als categorie ruimtelijke en infrastructerele projecten, zoals bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw, aangewezen.

2.3.1. Nu het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid tot het bouwen van ongeveer 360 woningen is afdeling 2 van de Chw van toepassing op de bestreden besluiten. Gelet op artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw is afdeling 2 van deze wet van toepassing op alle besluiten die nodig zijn voor de ontwikkeling of verwezenlijking van het ruimtelijke project dat is opgenomen in bijlage I bij de wet. Hieruit volgt dat de Chw ook op de andere in het coördinatiebesluit opgenomen besluiten van toepassing is.

Het beroep

2.4. [appellante] exploiteert een drukkerij op het gezoneerde industrieterrein 'Nieuweweg Zuidwest en Croklaan' aan de Knollendammerstraat te Wormer. Zij kan zich niet verenigen met het bestemmingsplan, het besluit hogere waarden en de bouwvergunningen, voor zover deze het mogelijk maken dat nabij haar bedrijf woningen worden gerealiseerd.

Intrekking

2.5. Ter zitting heeft [appellante] haar beroepsgrond die ziet op de bekendmaking van de bestreden besluiten ingetrokken.

Het besluit hogere waarden

Bodemfactor

2.6. [appellante] stelt dat het rapport "Akoestisch onderzoek industrielawaai bestemmingsplan Poort van Wormer" van 1 maart 2011 (hierna: het akoestisch onderzoek), opgesteld door de Milieudienst Waterland (hierna: de milieudienst), gebreken vertoont, zodat aannemelijk is dat de berekening van de geluidbelasting tot een te laag resultaat heeft geleid. In strijd met artikel 1.5 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 en de "Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai 1999" is een bodemfactor van 0,5/0,6 gehanteerd bij de berekeningen van het equivalente geluidniveau, terwijl dit volgens [appellante] 0,0 had moeten zijn, aangezien sprake is van een bestrate, verharde bodem. De schaduwberekening waar het college naar verwijst doet in dit geval niet ter zake, aangezien deze niet aan de besluiten ten grondslag is gelegd en de hierin gehanteerde bodemfactor van 0,2 bovendien evenmin een reële praktijkwaarde is.

2.6.1. Het college stelt dat het uitgangspunt voor de bodemmodellering het zonerings- en saneringsonderzoek van het onderhavige industrieterrein is. De zone en de daartoe behorende zonegrens is eerder berekend met een akoestisch rekenmodel waarbij voor de bodemfactor een gemiddelde waarde voor het hele industrieterrein en omgeving van 0,5/0,6 is toegepast. Deze bodemfactor is in een later saneringsonderzoek opnieuw gebruikt. Bij een actualisatie van het zonebeheersmodel, zoals thans is gebruikt voor de berekening van de geluidbelasting van het industrieterrein, is de oorspronkelijke gemiddelde bodemfactor in stand gehouden om discussie over de vraag of de betrokken inrichtingen nog wel aan de milieuvergunning of aan het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Barim) voldoen, te voorkomen. Door het handhaven van de bodemfactor is derhalve in het belang van de inrichtingen gehandeld, zo stelt het college.

Het college merkt verder op dat de effecten van een aangepaste bodemfactor beperkt blijven tot ongeveer 5 m hoogte. Voorts verwijst het college naar berekeningen met een bodemfactor 0,0, waaruit volgt dat een aanpassing van de bodemfactor niet leidt tot een andersluidend besluit hogere waarden.

2.6.2. In het akoestisch onderzoek is met behulp van het actuele zonebeheersmodel industrielawaai van het industrieterrein 'Nieuweweg Zuidwest en Croklaan' de toekomstige geluidbelasting van de geprojecteerde woningen in de bestaande geluidzone berekend. Daarbij is nagegaan of de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) op grond van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) wordt overschreden, of dat een hogere waarde van ten hoogste 55 dB(A) moet worden vastgesteld. De conclusies van dit onderzoek, voor zover relevant, zijn dat de geluidbelasting op de geprojecteerde woningen in een flink deel van het bouwplan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) zal overschrijden, dat vaststelling van een hogere waarde tot 55 dB(A) binnen de grenzen van de wet mogelijk is (bij voorkeur in zogenoemde woningcontingenten) en dat op slechts een deel van het meest zuidelijk geprojecteerde hoge Zaanblokcontingent de maximale grenswaarde van 55 dB(A) wordt overschreden. Het nemen van bronmaatregelen in verband met het industrielawaai is mogelijk om deze waarde tot of onder de grenswaarde te brengen. Voorts kan overeenkomstig de Wgh een dove gevel worden gerealiseerd.

2.6.3. Artikel 1.5 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006, voor zover hier van belang, luidt als volgt:

"1. Bij de bepaling van het equivalente geluidsniveau vanwege een industrieterrein, een weg of een spoorweg, wordt rekening gehouden met:

(…)

c. de invloed van de bodem op de geluidsoverdracht;

(…).

2. Bij de bepaling van het equivalente geluidsniveau wordt, afhankelijk van de situatie, bovendien rekening gehouden met de effecten op de geluidsoverdracht, die het gevolg zijn van één of meer:

a. reflecties van het geluid;

b. afschermingen van het geluid.

3. Indien het equivalente geluidsniveau wordt bepaald ter plaatse van de gevel van een woning of ander geluidsgevoelig gebouw, wordt slechts rekening gehouden met het op de gevel invallende geluid".

2.6.4. De Afdeling stelt vast dat het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 en de "Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai 1999" niet bepalen welke bodemfactor gehanteerd dient te worden bij het bepalen van het equivalente geluidsniveau, maar slechts voorschrijven dat rekening dient te worden gehouden met de invloed van de bodem. Daaraan is naar het oordeel van de Afdeling voldaan, zodat geen sprake is van strijd met deze voorschriften of met deze handleiding.

Voorts overweegt de Afdeling dat uit de door het college overgelegde berekeningen volgt dat hantering van een bodemfactor van 0,0 in plaats van 0,5/0,6 niet leidt tot andere resultaten in die zin dat meer situaties ontstaan met waarden boven 55 dB(A). [appellante] heeft die berekeningen niet betwist. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk dat de berekening van de geluidbelasting die aan het besluit hogere waarden ten grondslag is gelegd tot een te laag resultaat heeft geleid. Het betoog faalt.

Cumulatie

2.7. [appellante] betoogt dat niet duidelijk is waarom de gecumuleerde geluidbelasting in dit geval aanvaardbaar is. Hij kan niet volgen waarom in dit geval wordt uitgegaan van het wegverkeerslawaai als bepalende bron en daarmee van een maximale wettelijke ontheffingswaarde van 63 dB. [appellante] wijst er in dit verband onder meer op dat de voorkeurswaarde van 48 dB langs wegen ruim wordt overschreden en dat voor de voorziene woningen volgens hem een maximale ontheffingswaarde van 58 dB geldt, welke als gevolg van cumulatie eveneens ruim wordt overschreden. Uit het besluit blijkt niet dat het college een belangenafweging op dit punt heeft gemaakt.

Verder betoogt hij dat uit het akoestische rapport volgt dat ten aanzien van een aantal woningen weliswaar geen sprake is van een toename van ten minste 2 dB, welke ten opzichte van ongecumuleerde geluidbelasting als significant wordt beschouwd, maar wel van een geluidwaarde hoger dan 63 dB. Niet duidelijk is hoe dit zich verdraagt met het bepaalde in artikel 110a, zesde lid, en artikel 110f van de Wgh.

2.7.1. Het college stelt dat zowel in het akoestisch onderzoek als in het (eveneens) door Goudappel Coffeng opgestelde rapport 'Actualisatie akoestisch onderzoek Poort van Wormer (wegverkeerslawaai)' van 21 februari 2011 (hierna: de actualisatie wegverkeerslawaai) is ingegaan op cumulatieve geluidbelasting. Op een aantal locaties binnen het plangebied is sprake van gecumuleerde geluidbelasting. Hoewel de voorkeursgrenswaarde voor geluid wordt overschreden is deze niet onaanvaardbaar volgens het college, zodat het besluit hogere waarden kon worden vastgesteld. Het wegverkeerslawaai is volgens het college het meest bepalend voor de hoogte van de cumulatiewaarde.

2.7.2. Ingevolge artikel 110a, zesde lid, van de Wgh, geeft het college van burgemeester en wethouders, voor zover van belang, indien artikel 110f van toepassing is, slechts toepassing aan het derde lid voor zover de gecumuleerde geluidsbelastingen na de correctie op grond van artikel 110f, derde lid, niet leiden tot een naar zijn oordeel onaanvaardbare geluidsbelasting.

Ingevolge artikel 110f, eerste lid, van deze wet dient degene, die bij of krachtens deze wet verplicht is tot het verrichten van een akoestisch onderzoek, indien een van de volgende onderdelen van deze wet of van het krachtens deze onderdelen bepaalde:

a. Afdeling 1 en afdeling 2 van hoofdstuk V,

b. Afdeling 2, 2a, 3 en 4 van hoofdstuk VI,

c. hoofdstuk VII, en

d. hoofdstuk VIII,

van toepassing is op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen gelegen in twee of meer aanwezige of toekomstige geluidszones als bedoeld in de artikelen 40, 52, 74, 106b en 108, of als vastgesteld krachtens artikel 107, dan wel in een of meer hiervoor genoemde geluidszones (…), ter plaatse van die woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, overeenkomstig de door de minister gestelde regels, tevens onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.

2.7.3. De conclusie van het akoestisch onderzoek, voor zover relevant, is dat daar waar sprake is van gecumuleerde geluidbelasting door industrielawaai en wegverkeerslawaai op de gevels van de geprojecteerde woningen, de gecumuleerde geluidbelasting de toetswaarde is voor de zwaarte van de gevelwering overeenkomstig het Bouwbesluit. De hoogte van de gecumuleerde geluidbelasting overschrijdt de maximale wettelijke ontheffingswaarde voor stedelijk wegverkeer niet, zodat deze niet als onaanvaardbaar te beschouwen is. Er is dan ook geen aanleiding om de benodigde hogere waarden industrie- en wegverkeerslawaai niet vast te stellen. Voorgesteld wordt om een cumulatie toenamedrempel van 2 dB(A) te hanteren, omdat een verhoging van het geluidniveau gemiddeld genomen met het menselijk gehoor pas waargenomen wordt vanaf 2 dB(A). Een verhoging van de geluidbelasting van 2 dB(A) of meer wordt dan als een significant hogere waarde beschouwd, maar niet per definitie ontoelaatbaar.

Uit de actualisatie wegverkeerslawaai volgt dat als gevolg van verkeer overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde voorkomen, maar dat geen overschrijdingen van de maximale ontheffingsgrenswaarde zijn geconstateerd. Vanwege deze overschrijdingen zijn wel geluidreducerende maatregelen nodig. Na overleg met Parteon en de milieudienst heeft het college besloten om geluidreducerend asfalt aan te brengen en een geluidscherm te plaatsen. Hoewel deze maatregelen een gunstig effect op de geluidbelasting hebben, zullen desondanks ook na toepassing hiervan overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde plaatsvinden. Het college dient daarom voor de desbetreffende woningen hogere grenswaarden vast te stellen.

2.7.4. In het akoestisch onderzoek is een toenamedrempel voor cumulatie van 2 dB (A) voorgesteld omdat gemiddeld genomen een verhoging van het geluidniveau pas wordt waargenomen door het menselijk oor vanaf 2 dB (A). [appellante] heeft dit niet betwist. Alleen indien de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 2 dB (A) hoger is dan de hoogste ongecumuleerde geluidbelasting (ofwel door industrielawaai, ofwel door verkeerslawaai) is de gecumuleerde geluidbelasting de bepalende waarde. Nu in de gevallen waar [appellante] naar verwijst geen sprake is van een toename van ten minste 2 dB (A) wordt deze toenamedrempel niet overschreden. Derhalve wordt in deze gevallen niet uitgegaan van de gecumuleerde geluidbelasting maar van de waarde van de hoogste ongecumuleerde geluidbelasting. De artikelen 110a, zesde lid, en artikel 110f van de Wgh zien op gecumuleerde geluidbelasting, zodat deze niet van toepassing zijn op de genoemde situaties.

2.7.5. Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat, nu in de wet geen vaste geluidwaarde is opgenomen voor cumulatie, hij is uitgegaan van de maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai, aangezien het wegverkeerslawaai de heersende waarde is. Overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB acht het college, gelet op de heersende waarde, derhalve aanvaardbaar. Gelet op de conclusie uit de actualisatie wegverkeerslawaai dat geen overschrijdingen van de maximale ontheffingsgrenswaarde plaatsvinden, is dit standpunt naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk te achten. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de actualisatie zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat het college bij het vaststellen van het plan niet in redelijkheid van de resultaten van dit onderzoek heeft mogen uitgaan.

2.7.6. Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gecumuleerde geluidbelasting in dit geval aanvaardbaar is.

Contingenten

2.8. [appellante] voert aan dat ten onrechte hogere waarden zijn vastgesteld voor contingenten en niet voor woningen. Daarmee is volgens haar niet duidelijk voor welke woningen een hogere waarde wordt vastgesteld en voor welke woningen dove gevels nodig zijn. Door pas na voltooiing van een bouwplan een hogere waarde aan een kadastraal perceel te koppelen, zoals in de nota zienswijzen is gesteld, wordt volgens haar een situatie gecreëerd die niet voldoet aan artikel 110i, eerste lid, van de Wgh. Ten onrechte stelt het college dat toetsing aan het besluit hogere waarden pas bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het Zuidelijke Zaanblok aan de orde komt.

2.8.1. Volgens het college is in het akoestisch onderzoek aangesloten bij de rooilijnen van de desbetreffende bouwvlakken aangezien nog geen definitieve indeling van de te realiseren woningen is gemaakt. Gekozen is voor een indeling in contingenten om te voorkomen dat na concretisering van de invulling het besluit hogere waarden aangepast zou moeten worden. Bij deze indeling is uitgegaan van een worst case-scenario. Voor alle woningen gelegen binnen de contingenten is derhalve een hogere waarde van 55 dB(A) vastgesteld.

2.8.2. Ingevolge artikel 110i, eerste lid, van de Wgh, doet een bestuursorgaan een door hem genomen onherroepelijk geworden besluit, houdende een beslissing tot het vaststellen van een hogere waarde dan de bij of krachtens deze wet genoemde waarden, zo spoedig mogelijk inschrijven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van dat wetboek is niet van toepassing.

2.8.3. Het standpunt van het college om in onderhavige situatie bij het besluit hogere waarden uit te gaan van een indeling in contingenten omdat de concrete invulling van het plangebied nog niet voldoende vaststaat en nog niet voor alle deelgebieden een omgevingsvergunning voor bouwen is aangevraagd, is niet onredelijk te achten. Niet valt in te zien dat daarmee niet aan het gestelde in artikel 110i, eerste lid, van de Wgh kan worden voldaan.

Voor zover [appellante] stelt dat de toets of een woning aan de vastgestelde hogere waarde kan voldoen en/of een dove gevel is voorgeschreven ten onrechte wordt doorgeschoven naar de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning, wordt overwogen dat voor alle woningen geprojecteerd binnen een contingent dat gelegen is in een bouwvlak waarvoor de geluidwaarde ligt tussen 50 en 55 dB(A) een hogere waarde wordt vastgesteld van 55 dB(A), zodat voor alle binnen een contingent te realiseren woningen kenbaar is aan welke geluideis moet worden voldaan. Het betoog faalt.

Gedifferentieerde hogere waarde

2.9. [appellante] stelt dat het industrieterrein op slot wordt gezet en de geluidruimte ingeperkt wordt, nu, anders dan het uitgangspunt van het besluit hogere waarden lijkt te zijn, geen gedifferentieerde hogere waarde is vastgesteld, zoals het akoestisch onderzoek adviseert, maar een hogere waarde van 55 dB(A) in combinatie met dove gevels.

2.9.1. De raad stelt dat de voorgenomen ontwikkelingen er niet toe leiden dat het industrieterrein op slot wordt gezet. Voor vrijwel alle contingenten waarvoor een hogere waarde van 55 dB(A) is vastgesteld, behoudens het Zuidelijke Zaanblok, is sprake van enige resterende geluidruimte voor de inrichtingen op het industrieterrein.

2.9.2. Het standpunt van het college om juist vanwege het niet op slot willen zetten van het industrieterrein - anders dan het akoestisch onderzoek voorstelt - geen gedifferentieerde waarde vast te stellen teneinde geluidsruimte te behouden, is niet onredelijk te achten. In dit verband overweegt de Afdeling dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de toegestane geluidruimte op grond van de vastgestelde contingenten beperkend is.

2.10. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd met betrekking tot het besluit hogere waarden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid hogere waarden heeft kunnen vaststellen.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep is in zoverre ongegrond.

Het bestemmingsplan

Dove gevels

2.11. [appellante] betoogt dat onvoldoende is gewaarborgd in de planregels dat de relevante gevels uitgevoerd worden als dove gevel in het geval dat niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde of hogere waarde. Zij betoogt hiertoe dat de planregels volgens haar slechts op het oprichten van woningen zien en niet ook op het vernieuwen, veranderen en vergroten van woningen, zodat deze er niet aan in de weg staan dat woningen op een later tijdstip worden gewijzigd en de dove gevel teniet wordt gedaan. Bovendien kan al een omgevingsvergunning worden verleend indien in één dove gevel is voorzien, ook indien dit niet de relevante gevel betreft.

2.11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voor de beide Zaanblokken nog geen aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend, maar dat deze te zijner tijd zal worden getoetst aan het besluit hogere waarden, zodat dan bepaald kan worden waar dove gevels zich moeten bevinden. Bovendien worden de aanvragen getoetst aan het bestemmingsplan en de daarin opgenomen waarborgen, zodat naleving van het besluit hogere waarden volgens de raad gewaarborgd is.

2.11.2. Artikel 3.2, lid 3.2.1, van de planregels, voor zover relevant, luidt als volgt:

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

c. het oprichten van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen is slechts toegestaan indien de woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen voorzien zijn van een dove gevel tenzij:

1. de woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen voldoen aan de door het bevoegd gezag vastgestelde hogere grenswaarde en niet meer dan 55 dB(A) aan industrielawaai op de gevel van het hoofdgebouw hebben;

2. of de woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.

Artikel 7.2, lid 7.2.1, van de planregels, voor zover relevant, luidt als volgt:

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

d. het oprichten van woningen is slechts toegestaan indien de woningen voorzien zijn van een dove gevel tenzij:

1. de woningen voldoen aan de door het bevoegd gezag vastgestelde hogere grenswaarde en niet meer dan 55 dB(A) aan industrielawaai op de gevel van het hoofdgebouw hebben;

2. of de woningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.

Artikel 8.2, lid 8.2.1, van de planregels, voor zover relevant, luidt als volgt:

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

c. het oprichten van woningen is slechts toegestaan indien de woningen voorzien zijn van een dove gevel tenzij:

1. de woningen voldoen aan de door het bevoegd gezag vastgestelde hogere grenswaarde en niet meer dan 55 dB(A) aan industrielawaai op de gevel van het hoofdgebouw hebben;

2. of de woningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.

Ingevolge artikel 1.24 wordt onder bouwen verstaan het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
Ingevolge artikel 1.34 betreft een dove gevel een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 - zoals die geldt op het moment van vaststelling van het plan - bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (ingeval van wegverkeerslawaai) onderscheidenlijk 35 dB(A) (ingeval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

2.11.3. De Afdeling stelt voorop dat, anders dan de raad betoogt, een aanvraag voor een omgevingsvergunning getoetst wordt aan het bestemmingsplan en niet tevens aan het besluit hogere waarden. De Afdeling heeft dit eerder overwogen in de uitspraak van 11 augustus 2010 in zaak nr. 200905674/1/R3.

Voorts overweegt de Afdeling dat, anders dan de raad heeft beoogd, gezien de samenhang tussen de planregels, onvoldoende is gewaarborgd dat binnen de bestemmingen "Gemengd (GD)", "Wonen-1 (W-1)" en Wonen-2 (W-2)" ter plaatse van iedere woning aan de geldende geluidnormen kan worden voldaan. De Afdeling overweegt daartoe dat, hoewel het begrip 'bouwen' blijkens de doeleindenomschrijving meer omvat dan alleen oprichten en bijvoorbeeld ook ziet op het vernieuwen en veranderen, dit begrip alleen is opgenomen in de aanhef van de hierboven genoemde bepalingen en niet in het artikelonderdeel waarin de regel is neergelegd. Deze bepalingen zien daarmee naar het oordeel van de Afdeling alleen op het oprichten van woningen, zoals [appellante] heeft betoogd. [appellante] heeft eveneens terecht gesteld dat de planregels er niet aan in de weg staan dat woningen binnen de plandelen met de bestemmingen "Gemengd (GD)", "Wonen-1 (W-1)" en Wonen-2 (W-2)" op een later tijdstip zodanig worden gewijzigd dat de dove gevel teniet wordt gedaan. Daarmee is niet afdoende gegarandeerd dat indien niet aan de voorkeursgrenswaarde dan wel de vastgestelde hogere waarde kan worden voldaan, de woning van een dove gevel blijft voorzien na de oprichting daarvan. Het betoog slaagt.

2.11.4. Voor de vrees van [appellante] dat een omgevingsvergunning kan worden verleend wanneer niet de gevel waar de vastgestelde hogere waarde wordt overschreden als dove gevel is uitgevoerd, bestaat gelet op artikel 1.34 van de planregels geen grond. Ingevolge dit artikel is een gevel alleen aan te merken als dove gevel indien deze voldoet aan de in deze bepaling opgenomen eisen. Een gevel die zich niet op de relevante locatie bevindt, kan niet aan de eis die aan geluidwering gesteld is voldoen en betreft daarmee geen bouwkundige constructie als bedoeld in artikel 1.34 van de planregels, zodat deze niet als dove gevel kan worden aangemerkt. Op basis van een bouwplan met een dergelijke gevel kan geen omgevingsvergunning worden verleend. Dit betoog faalt.
2.12. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

Het beroep is in zoverre gegrond.

Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.

2.12.1. De Afdeling ziet evenwel aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat de belangen van derden hierdoor worden geschaad.

Milieuzonering

2.13. [appellante] betoogt dat de woningen die zijn voorzien binnen de bestemmingen "Wonen-1 (W-1)" en "Gemengd (GD)", op zodanig korte afstand van haar bedrijf zijn geprojecteerd dat geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse. De afwijking van de voorgeschreven richtafstand uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG-brochure) is aanzienlijk en niet gerechtvaardigd. [appellante] wijst erop dat financiële belangen in dit kader geen rol kunnen spelen en dat de piekniveaus ten onrechte niet in de belangenafweging zijn betrokken.

2.13.1. De raad stelt zich op het standpunt dat van de voorgeschreven richtafstanden mocht worden afgeweken omdat zowel de belangen van [appellante] als van toekomstige bewoners zijn gewaarborgd. De woningen in het Zuidelijke Zaanblok, waar de geluidwaarde van 55 dB(A) volgens het akoestisch onderzoek zal worden overschreden, zullen worden voorzien van dove gevels. Ook is in de planregels als aanvullende waarborg een maximaal toegestane etmaalwaarde gesteld om te bewerkstelligen dat de geluidbelasting niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.

2.13.2. Op de gronden met de bestemming "Gemengd (GD)" is het appartementengebouw Zuidelijke Zaanblok voorzien. Dit plandeel bevindt zich op een afstand van 18 m van het bedrijf van [appellante].

Op de meest noordelijk gelegen gronden met de bestemming "Wonen-1 (W-1)" is het project 'De Velden' voorzien. Deze plandelen bevinden zich op een afstand van ten minste 80 m van het bedrijf van [appellante]. Op de ten zuiden daarvan gelegen gronden met de bestemming "Wonen-1 (W-1)" is het project 'Buurtstraat' voorzien. Deze plandelen bevinden zich op ten minste 16 m van het bedrijf van [appellante].

2.13.3. De aanbevolen afstand tussen een drukkerij en woningen bedraagt volgens de VNG-brochure 100 m. In gemengd gebied kan, indien de aard van de omgeving dit verdraagt, de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd. Volgens de VNG-brochure is een gemengd gebied een gebied met een matige tot sterke functiemenging; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. In de nabijheid van het plangebied komen onder meer woningen en bedrijven voor, zodat naar het oordeel van de Afdeling sprake is van een gemengd gebied en dientengevolge de richtafstand met één afstandsstap kan worden verlaagd naar 50 m. Nu de bedoelde woningen, behoudens het project 'De Velden', op kortere afstand zijn voorzien wordt ten aanzien van deze woningen niet voldaan aan deze richtafstand.

2.13.4. De raad stelt dat in de artikel 3.2, lid 3.2.1, onder c, artikel 7.2, lid 7.2.1, onder d, en artikel 8.2, lid 8.2.1, onder c, van de planregels waarborgen zijn neergelegd ten aanzien van de geluidbelasting op de gevels van woningen, teneinde te bewerkstelligen dat de geluidbelasting niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad hiermee voldoende gemotiveerd waarom in het onderhavige geval van de voorgeschreven richtafstand kon worden afgeweken. De enkele stelling van [appellante] dat piekgeluidniveaus niet in de belangenafweging zijn betrokken geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Voorts is niet gebleken dat financiële belangen bij deze motivering een rol hebben gespeeld.

In 2.11.3 is echter overwogen dat de genoemde planregels niet afdoende garanderen dat, indien niet aan de voorkeursgrenswaarde dan wel de vastgestelde hogere waarde kan worden voldaan, woningen ook na de oprichting daarvan van een dove gevel blijven voorzien. Derhalve bevat het plan, anders dan waar de raad bij zijn motivering vanuit is gegaan, onvoldoende waarborgen dat ter plaatse van de woningen in het Zuidelijke Zaanblok waar de geluidwaarde van 55 dB(A) wordt overschreden op ieder moment in een dove gevel is voorzien. Het betoog slaagt.

2.13.5. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep is in zoverre gegrond.

Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan dient voor zover dit betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd (GD)" waarop het Zuidelijk Zaanblok is voorzien en het plandeel met de bestemming "Wonen-1 (W-1)" waarop het project 'Buurtstraat' is voorzien wegens strijd met artikel 3.1 van de Wro te worden vernietigd.

Beperking bedrijfsmogelijkheden

2.14. [appellante] vreest als gevolg van de voorziene woningen niet meer te kunnen voldoen aan de voor haar geldende geluidsvoorschriften en betoogt dat uit het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan niet van een belangenafweging hieromtrent blijkt. Zij vreest tevens te worden beperkt in haar uitbreidingsmogelijkheden. Weliswaar vermeldt het besluit hogere waarden dat haar vergunningvoorschriften zullen worden aangepast in zoverre dat geen beperking van haar rechten zal plaatsvinden, maar zolang over deze invulling nog geen duidelijkheid en overeenstemming bestaat, is het plan volgens [appellante] prematuur vastgesteld.

2.14.1. De raad stelt dat [appellante] niet verplicht wordt om haar activiteiten te reduceren, aangezien de woningen in het Zuidelijke Zaanblok waar nodig worden voorzien van dove gevels. Deze en de aanvullende waarborgen in de planregels zullen leiden tot een aanvaardbare geluidsbelasting. Met behulp van maatwerkvoorschriften zal de vergunde geluidruimte van [appellante] intact worden gehouden en zal geen sprake zijn van een inperking van de geluidvoorschriften. Hoewel de maatwerkvoorschriften pas kunnen gelden wanneer de woningen zijn gerealiseerd, heeft het college de procedure hiertoe al opgestart teneinde de rechtszekerheid van [appellante] te bevorderen.

2.14.2. Nu niet is gebleken van concrete uitbreidingsplannen heeft de raad terecht alleen rekening gehouden met de bestaande rechten van [appellante]. De bestaande geluidruimte voor [appellante] wordt thans bepaald door het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Op grond hiervan zullen maatwerkvoorschriften voor haar inrichting worden opgesteld, zo heeft de raad te kennen gegeven, waarbij is toegezegd dat de bestaande geluidruimte voor [appellante] niet ingeperkt zal worden. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet mogelijk is. Haar enkele stelling dat het plan prematuur is vastgesteld nu deze voorschriften er nog niet zijn, maakt dit niet anders, nu deze maatwerkvoorschriften pas kunnen gelden wanneer de woningen waar het plan in voorziet gerealiseerd zijn.

Uitvoerbaarheid

2.15. [appellante] betwist de economische en financiële uitvoerbaarheid van het plan. Dat het plan voor rekening en risico van de ontwikkelaar is, sluit volgens haar niet uit dat voor leegstand wordt gebouwd. Niet is gebleken dat het plan in zoverre voorziet in een behoefte, en als deze er al is, waarop deze gebaseerd is. Voorts is de ontwikkelaar niet gehouden om het gewenste woningbouwprogramma binnen de planperiode te realiseren, aangezien de beoogde invulling en de door de raad gestelde fasering ten onrechte niet in het plan zijn vastgelegd. Evenmin is gebleken dat hierover in de anterieure overeenkomst iets is opgenomen.

Tevens merkt zij op dat in het geval dat het Zuidelijke Zaanblok onmisbaar is voor de uitvoerbaarheid van het plan, niet is aangetoond dat het plan zonder dit plandeel nog economisch uitvoerbaar is.

2.15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan ook in de huidige economische tijden uitvoerbaar moet worden geacht. Volgens de raad is er voldoende vraag naar nieuwe woningen in de gemeente Wormerland en zal dit zeker zo zijn voor woningen aan de entree van Wormer. Voorts zijn de voorziene woningen zodanig geclusterd dat de mogelijkheid bestaat om de woningen gefaseerd te ontwikkelen, waardoor de risico's van het plan verkleind worden. Gelet hierop is volgens de raad de economische en financiële uitvoerbaarheid voldoende gewaarborgd.

De raad merkt voorts op dat [appellante] geen belang heeft bij de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangezien haar belang slechts ziet op continuïteit van haar bedrijf, zodat ingevolge artikel 1.9 van de Chw het slagen van deze beroepsgrond niet zal kunnen leiden tot vernietiging van het besluit.

2.15.2. Blijkens het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is op 13 maart 2006 een anterieure overeenkomst gesloten tussen ontwikkelaar Parteon en de gemeente ten behoeve van de uitvoering van het plan. Uit de schriftelijke uiteenzetting van Parteon volgt dat in deze overeenkomst is afgesproken dat de financiële risico's van de uitvoering van het plan bij Parteon liggen. [appellante] heeft dit niet betwist. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd is. Dit betoog faalt.

2.15.3. Zowel de raad als Parteon stellen dat in het plangebied een gedifferentieerd woningprogramma in fases gerealiseerd zal worden, met als doel om het bestaande woningaanbod op peil te houden. Gelet hierop is niet aannemelijk dat de invulling door Parteon niet overeen zal komen met het door de raad gewenste programma. De Afdeling wijst er in dit verband tevens op dat de raad ter zitting te kennen heeft gegeven dat de voorgenomen invulling van het plangebied in overleg met Parteon is opgesteld. Evenmin bestaat aanleiding om aan te nemen dat voor leegstand gebouwd zal worden. De raad heeft in dit kader verwezen naar de Woonvisie 2007-2020 voor de gemeente Wormerland en naar de bestaande wachtlijsten voor sociale woningbouw, waaruit een behoefte aan betaalbare woningen volgt. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is, zodat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er behoefte aan woningen bestaat. Door geen nadere invulling of fasering in de planregels op te nemen bestaat naar het oordeel van de Afdeling de flexibiliteit om indien nodig in te kunnen spelen op een mogelijk veranderende behoefte. De enkele stelling van [appellante] dat fasering niet is opgenomen in de planregels biedt geen aanleiding om aan te nemen dat het plan niet binnen de planperiode gerealiseerd kan worden.

In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd bestaat voorts evenmin aanleiding om aan te nemen dat het plan zonder het Zuidelijke Zaanblok economisch niet uitvoerbaar zou zijn. Ook dit betoog faalt.

2.15.4. Nu het betoog van [appellante] omtrent de financiële en economische uitvoerbaarheid van het plan niet tot een gegrond beroep leidt, behoeft het betoog van de raad dat artikel 1.9 van de Chw aan de vernietiging van dat besluit in de weg staat geen bespreking.

Conclusie

2.16. In hetgeen [appellante] voor het overige met betrekking tot het bestemmingsplan heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor het overige strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het overig aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep met betrekking tot het bestemmingsplan is voor het overige ongegrond.

2.17. Gelet op het voorgaande en gelet op hetgeen is overwogen in 2.12.1 ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, behoudens met betrekking tot artikel 3.2, lid 3.2.1, onder c, artikel 7.2, lid 7.2.1, onder d, en artikel 8.2, lid 8.2.1, onder c, van de planregels, in stand te laten.

De bouwvergunningen

2.18. [appellante] betoogt dat, aangezien het plan volgens haar in strijd met een goede ruimtelijke ordening is vastgesteld, de bouwvergunningen voor de bouw van 40 onderscheidenlijk 62 woningen eveneens voor vernietiging in aanmerking komen.

Voorts voert [appellante] aan dat de bouwvergunningen in strijd met artikel 7, lid 7.2.1, onder d, van de planregels zijn verleend. Zij betoogt dat geen zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden, zodat niet zeker is dat de vergunde woningen zullen kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde dan wel de vastgestelde hogere waarde. De verwijzing van de raad naar de bij de aanvraag om bouwvergunning gevoegde tekeningen kan niet volstaan omdat de gehanteerde uitgangspunten onjuist zijn. In deze berekeningen zijn zolders niet meegenomen als geluidgevoelige ruimten terwijl deze wel als zodanig gebruikt mogen worden volgens de planregels. Ook wordt ten onrechte gesteld dat woningen niet geluidbelast zijn door industrielawaai.

2.18.1. De raad wijst op het gebonden karakter van de beschikkingen op de bouwaanvragen. Er is geen sprake van strijd met het plan. Volgens de raad zijn ten behoeve van beide aanvragen gevelberekeningen uitgevoerd, waaruit volgt dat het wettelijk binnenniveau van de ter plaatse te realiseren woningen niet zal worden overschreden.

2.18.2. Ingevolge artikel 3.30, vierde lid, in samenhang gelezen met het eerste lid, van de Wro, zoals deze luidden ten tijde van belang en voor zover hier van belang, mag een bouwvergunning, die gecoördineerd wordt voorbereid en bekendgemaakt, slechts en moet deze worden geweigerd, in afwijking van artikel 44, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet, indien het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan dat wordt gecoördineerd met die bouwvergunning.

2.18.3. De bouwvergunningen zijn verleend op 21 juni 2011 en het plan is vastgesteld op 19 juli 2011. Uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2007/08, 31 295, nr. 7, blz. 25) blijkt dat een bestemmingsplan dat ingevolge artikel 3.30, eerste lid, onder b, van de Wro gelijktijdig wordt voorbereid met de bouwaanvraag, toetsingskader wordt voor die aanvraag. In tegenstelling tot hetgeen de raad veronderstelt, konden de aanvragen om bouwvergunningen niet zonder meer aan het in voorbereiding zijnde plan worden getoetst. Naar het oordeel van de Afdeling dient artikel 3.30, vierde lid, van de Wro aldus te worden uitgelegd dat de aanvragen om bouwvergunningen dienden te worden getoetst aan het vastgestelde plan. Het college heeft het vorenstaande miskend.

2.18.4. Het beroep is in zoverre gegrond. De besluiten van 21 juni 2011 dienen wegens strijd met artikel 3.30, vierde lid, in samenhang gelezen met het eerste lid, van de Wro te worden vernietigd.

2.18.5. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten.

Hiertoe overweegt de Afdeling dat, nu het plan op 19 juli 2011 is vastgesteld, gelet op artikel 3.30, vierde lid, van de Wro, het plan thans wel het toetsingskader kan vormen voor de aanvragen om de hiervoor bedoelde bouwvergunningen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de rechtsgevolgen van het besluit tot vaststelling van het plan voor zover dit betreft het plandeel met de bestemming "Wonen-1 (W-1)" waarop het project 'Buurtstraat' is voorzien in stand kunnen worden gelaten en ten aanzien van het in artikel 7, lid 7.2.1, onder d, van de planregels geconstateerde gebrek zelf in de zaak wordt voorzien. Niet is aannemelijk gemaakt dat de bouwplannen waar de aanvragen betrekking op hebben in strijd zijn met die bepaling. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat voor de woningen waar de bouwaanvragen betrekking op hebben geen overschrijding van de vastgestelde hogere waarde te verwachten is. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.

Proceskostenveroordeling

2.19. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Wormerland van 19 juli 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover dit betreft:

a. artikel 3.2, lid 3.2.1, onder c, artikel 7.2, lid 7.2.1, onder d, en artikel 8.2, lid 8.2.1, onder c, van de planregels;

b. het plandeel met de bestemming "Gemengd (GD)" waarop het Zuidelijk Zaanblok is voorzien en het plandeel met de bestemming "Wonen-1 (W-1)" waarop het project 'Buurtstraat' is voorzien;

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven, behoudens ten aanzien van het bepaalde onder II.a;

IV. bepaalt dat

a. artikel 3.2, lid 3.2.1, onder c, van de planregels als volgt komt te luiden: "De woningen en andere geluidgevoelige gebouwen dienen te zijn voorzien van een dove gevel tenzij

1. de woningen en andere geluidgevoelige gebouwen voldoen aan de door het bevoegd gezag vastgestelde hogere grenswaarde en niet meer dan 55 dB(A) aan industrielawaai op de gevel van het hoofdgebouw hebben;

2. of de woningen en andere geluidgevoelige gebouwen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.";

b. artikel 7.2, lid 7.2.1, onder d, van de planregels als volgt komt te luiden: "De woningen dienen te zijn voorzien van een dove gevel tenzij:

1. de woningen voldoen aan de door het bevoegd gezag vastgestelde hogere grenswaarde en niet meer dan 55 dB(A) aan industrielawaai op de gevel van het hoofdgebouw hebben;

2. of de woningen en andere geluidgevoelige gebouwen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.";

c. artikel 8.2, lid 8.2.1, onder c, van de planregels als volgt komt te luiden: "De woningen dienen te zijn voorzien van een dove gevel tenzij:

1. de woningen voldoen aan de door het bevoegd gezag vastgestelde hogere grenswaarde en niet meer dan 55 dB(A) aan industrielawaai op de gevel van het hoofdgebouw hebben;

2. of de woningen en andere geluidgevoelige gebouwen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.";

V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VI. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Wormerland van 21 juni 2011, waarbij voor het oprichten van 40 woningen (het project 'Buurtstraat') onderscheidenlijk het oprichten van 62 woningen (het project 'De Velden'), beide op het perceel kadastraal bekend WMR00, sectie F, nr. 4598, plaatselijk bekend als Poort van Wormer te Wormer, bouwvergunning is verleend;

VII. bepaalt dat de rechtsgevolgen van die besluiten in stand blijven;

VIII. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

IX. veroordeelt de raad van de gemeente Wormerland tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

X. gelast dat de raad van de gemeente Wormerland aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Zwemstra
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2012

91-667.