Uitspraak 200905674/1/R3


Volledige tekst

200905674/1/R3.
Datum uitspraak: 11 augustus 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Oisterwijk,
2. [appellant sub 2], wonend te Oisterwijk,

en

de raad van de gemeente Oisterwijk,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Woongebied West, eerste herziening" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 augustus 2009, beroep ingesteld.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[belanghebbenden] zijn als partij tot het geding toegelaten en hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2010, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door drs. G.E. La Rose en mr. M.A.F. Beukema-Veldkamp, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden], vertegenwoordigd door [gemachtigde], verschenen.

Buiten bezwaren van partijen is ter zitting nog een stuk in het geding gebracht.

2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet onder meer in de bouw van 22 woningen langs de Pastoor van de Meijdenstraat te Oisterwijk.

2.2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat geen deugdelijke inspraak met betrekking tot dit plan heeft plaatsgevonden en zij hun standpunt onvoldoende hebben kunnen bepleiten. Omdat de procedure is gestart voor de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) per 1 juli 2008 moet het plan volgens hen worden afgerond volgens de procedures uit de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), omdat deze procedures meer inspraakmogelijkheden bieden.

2.2.1. Ingevolge artikel 9.1.4. van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Invoeringswet), voor zover hier van belang, blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een bestemmingsplan, waarvan het ontwerp vóór dat tijdstip ter inzage is gelegd.

2.2.2. De voorbereiding van het plan is gestart vóór 1 juli 2008 volgens de procedures uit de WRO. In 2007 heeft een voorontwerp ter inzage gelegen en is een inspraakavond gehouden over dit voorontwerp. Het ontwerpplan is echter niet vóór 1 juli 2008 ter inzage gelegd, maar voor de eerste keer vanaf 4 december 2008 en voor de tweede keer, in verband met een rectificatie, vanaf 2 april 2009. Uit artikel 9.1.4. van de Invoeringswet volgt dat voor de vaststelling van het plan niet meer de procedures uit de WRO konden worden gevolgd, maar dat de procedure uit de Wro moest worden toegepast. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.

2.3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld, omdat de ontsluiting van deze woningen via de Tilburgseweg een verkeersonveilige situatie oplevert. Verder is in het verkeersonderzoek niet meegenomen dat op 150 meter afstand van de kruising van de ontsluitingsweg met de Tilburgseweg nieuwe appartementen worden ontwikkeld die ook voor extra verkeersbewegingen zorgen. Door de gekozen verkeersontsluiting wordt de geïsoleerde ligging van het gebied niet opgeheven, hetgeen bij de oorspronkelijke plannen wel was beoogd, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Zij betogen voorts dat een onveilige situatie ontstaat doordat de woningen te dicht bij de spoorlijn worden gebouwd en over deze spoorlijn gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De spoorlijn en de omliggende wegen zorgen bovendien voor te veel geluidhinder en trillingen in de nieuwe woningen, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Voorts leidt het plan tot een onevenredige aantasting van de privacy en het woon- en leefgenot bij de bestaande woningen en zal daardoor een waardedaling van deze woningen ontstaan. Tot slot is het plan volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet uitvoerbaar, omdat het verliesgevend is. Ten onrechte staat in de toelichting dat 60% van de gronden al meer dan 30 jaar in eigendom is van de gemeente.

2.3.1. Volgens de toelichting bij het plan is de aanleiding voor de herziening de geïsoleerde ligging van de Pastoor van de Meijdenstraat. Met het plan werd beoogd deze straat door te trekken richting de Moergestelseweg en te voorzien van een tweede aansluiting op de Tilburgseweg. Daarmee zou de Pastoor van de Meijdenstraat beter aansluiten op de omliggende woonwijk West. Daarnaast wordt met het plan beoogd een achteraf gelegen en vervuild terrein op te knappen en geschikt te maken voor woningbouw om ook op die manier bij te dragen aan een ruimtelijke kwaliteitsverbetering in dit gebied.

Doordat geen overeenstemming is bereikt met één van de grondeigenaren wordt het nieuwe stuk van de Pastoor van de Meijdenstraat echter niet aangesloten op het bestaande stuk en wordt de tweede aansluiting op de Tilburgseweg geen tweede aansluiting, maar de enige aansluiting voor het te ontwikkelen gedeelte. In zoverre draagt het plan derhalve niet bij aan een opheffing van de geïsoleerde ligging van het bestaande stuk van de Pastoor van de Meijdenstraat. Anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kennelijk menen, betekent dit niet dat het plan niet meer ruimtelijk aanvaardbaar zou zijn. Het standpunt van de raad dat de woningen eraan bijdragen dat het gebied beter past bij de omgeving, is niet onredelijk.

In verband met de ontsluiting van de woningen op de Tilburgseweg heeft de raad met behulp van de richtlijnen van het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte CROW berekend dat de woningen 182 bewegingen van motorvoertuigen per etmaal veroorzaken, terwijl de huidige verkeersintensiteit op de Tilburgseweg ongeveer 3500 motorvoertuigen per etmaal bedraagt. Volgens het uitgebrachte deskundigenverslag is de Tilburgseweg ingericht volgens het type erftoegangsweg met éénrichtingsverkeer en geschikt voor de verwerking van het berekende aantal bewegingen van motorvoertuigen. De Afdeling ziet geen aanleiding hierover anders te oordelen. Het standpunt van de raad dat de toename van het verkeer niet onaanvaardbaar is, is niet onredelijk. Het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" is meer dan 8 meter breed en biedt daarmee volgens het deskundigenbericht voldoende ruimte om een veilige aansluiting op de Tilburgseweg te creëren. De vraag in hoeverre hiervoor aanpassing van de huidige situatie nodig is, heeft betrekking op de uitvoering van het plan, die in deze procedure niet ter beoordeling staat.

De nieuwe appartementencomplexen waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op wijzen, liggen weliswaar in de omgeving van het plangebied, doch aan de andere zijde van de Moergestelseweg. De ontsluiting van deze woningen vindt derhalve plaats via de Moergestelseweg. Niet aannemelijk is dat deze woningen een relevante invloed zullen hebben op de verkeerssituatie op de Tilburgseweg.

2.3.2. Voor het aspect externe veiligheid heeft de raad onderzoek laten doen door Arcadis. De resultaten hiervan zijn uiteengezet in het rapport "Externe veiligheid bestemmingsplan Woongebied West, eerste herziening" van 4 juni 2009 en de plantoelichting. Het plan is getoetst aan de richtlijnen die zijn vastgelegd in de ministeriële Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. De zogeheten 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico ligt op 12 meter vanaf de as van het spoor en naar verwachting in 2020 op 13 meter vanaf de as van het spoor. Omdat het plan geen woningbouw mogelijk maakt op een afstand van minder dan ongeveer 30 meter van de as van het spoor, wordt voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Met betrekking tot het groepsrisico is berekend dat de zogeheten oriënterende waarde voor het groepsrisico in de huidige situatie met een factor 2 tot 5 wordt overschreden. Deze overschrijding neemt door de nieuwe woningen iets toe. Hieromtrent heeft de raad verantwoording afgelegd volgens de ministeriële Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico. In overeenstemming met deze handreiking heeft de regionale brandweer een advies uitgebracht over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen. De brandweer heeft te kennen gegeven dat de voorziene verkeersstructuur voldoende is voor een goede bereikbaarheid van de woningen in geval van een calamiteit. Voorts is geadviseerd over de bouwtechnische maatregelen die kunnen worden getroffen om de omvang van een ramp te beperken. Verder wordt in het advies ingegaan op een aantal aspecten waarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de zelfredzaamheid van personen. Dienaangaande is van belang dat het plan geen mogelijkheden biedt voor de bouw van voorzieningen voor mensen met een lage zelfredzaamheid, zoals een zorgcomplex of een school. Verder staat het plan niet in de weg aan voldoende vluchtmogelijkheden. Op grond hiervan heeft de raad in redelijkheid kunnen concluderen dat de lichte toename van het groepsrisico aanvaardbaar is en het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de bouw van de nieuwe woningen.

2.3.3. Uit de regels die horen bij de bestemming "Woondoeleinden" volgt dat de nieuwe woningen kunnen worden gebouwd tot op een afstand van ongeveer 50 meter van de woning van [appellant sub 1] en meer dan 50 meter van de woning van [appellant sub 2]. In de nieuwe situatie zullen de tuinen van de bestaande en de nieuwe woningen aan elkaar grenzen. Gelet hierop heeft de raad zich bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de privacy en het woon- en leefgenot van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet onevenredig worden aangetast.

Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de bestaande woningen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dat aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.

2.3.4. Over de uitvoerbaarheid van het plan staat in de toelichting dat het plan onderdeel is van de pilot "Bouwen binnen strakke contouren". In totaal omvat deze pilot ongeveer 25 locaties. Een aantal daarvan levert een fors positief saldo op, terwijl bij andere locaties de kosten hoger zijn dan de opbrengsten. De locatie aan de Pastoor van de Meijdenstraat hoort bij laatstgenoemde groep. Het tekort zal worden gedekt uit de opbrengsten van andere locaties. Hiermee is de uitvoerbaarheid van het plan voldoende verzekerd.

In de toelichting staat verder dat van de onbebouwde grond ongeveer 60% in eigendom is bij de gemeente. De enkele stelling dat dit niet zo is, is onvoldoende om hier niet vanuit te gaan. Of de gemeente deze grond reeds 30 jaar in eigendom heeft of korter, is niet van belang.

2.3.5. Ingevolge artikel 1, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh), voor zover thans van belang, wordt onder gevel verstaan: bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.

Ingevolge artikel 1b, vijfde lid, wordt in afwijking van artikel 1 onder een gevel in de zin van de Wgh en de daarop berustende bepalingen niet verstaan:

a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A),

b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Ingevolge artikel 76, eerste lid, zoals dit destijds luidde en voor zover thans van belang, worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 82 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en sub a, zoals dit destijds luidde en voor zover thans van belang, worden in afwijking van het eerste lid bij de vaststelling van een bestemmingsplan als in dat lid bedoeld hogere waarden in acht genomen, voor zover met toepassing van artikel 83 voor de vaststelling van het bestemmingplan zodanige waarden zijn vastgesteld.

Ingevolge artikel 82, eerste lid, zoals dit destijds luidde en voor zover thans van belang, is de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB.

Ingevolge artikel 4.1, eerste lid, van het Besluit geluidhinder (hierna: Bgh), voor zover thans van belang, worden bij de vaststelling of herziening van een bestemmingplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 1.4, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de spoorweg waarlangs de zone ligt, van de gevel van woningen de waarden in acht genomen die ingevolge artikel 4.9 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en sub a, voor zover thans van belang, worden in afwijking van het eerste lid bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan hogere waarden in acht genomen, voor zover met toepassing van de artikelen 4.10 tot en met 4.12 voor de vaststelling of herziening van het bestemmingsplan zodanige waarden zijn vastgesteld.

Ingevolge artikel 4.9, eerste lid, is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een spoorweg, in geval van nog niet geprojecteerde woningen, van de gevel van woningen binnen de zone van die spoorweg 55 dB.

Ingevolge artikel 3.2, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003 heeft een uitwendige scheidingsconstructie van een gebruiksfunctie die gevoelig is voor industrie-, weg- of spoorweglawaai, die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en de buitenlucht, een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering, die niet kleiner is dan het verschil tussen de volgens de Wgh geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van die scheidingsconstructie en de grenswaarde voor de geluidsbelasting in het verblijfsgebied als aangegeven in tabel 3.1, met een minimum van 20 dB(A).

Ingevolge tabel 3.1 is de grenswaarde bij een woonfunctie 33 dB bij weg- of spoorweglawaai en 35 dB(A) bij industrielawaai.

2.3.5.1. In verband met de ligging van de woningen in de nabijheid van de spoorlijn Tilburg-Eindhoven, de Moergestelseweg en de Tilburgseweg is bij de voorbereiding van het plan door bureau Oranjewoud akoestisch onderzoek gedaan. De resultaten van dit onderzoek zijn uiteengezet in het rapport "Akoestisch onderzoek Bouwplan aan Pastoor van de Meijdenstraat te Oisterwijk" met projectnummer 176860 van 11 september 2007. Uit dit rapport volgt dat de spoorlijn en de Moergestelseweg op de gevels van de nieuwe woningen een hogere geluidsbelasting zullen veroorzaken dan de zogeheten voorkeursgrenswaarden uit de Wet geluidhinder. Het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk heeft bij besluit van 11 augustus 2009 hogere waarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de zuidgevel van de woningen, onder de voorwaarden dat de overige gevels worden uitgevoerd als een zogenoemde dove gevel en dat gevelmaatregelen worden getroffen die het maximaal toelaatbare binnenniveau waarborgen.

2.3.5.2. Voor de zuidgevel zijn hogere waarden vastgesteld. Omdat dit besluit omtrent de hogere waarden pas is genomen na de vaststelling van het bestemmingsplan, volgt uit artikel 76, eerste lid, van de Wgh en artikel 4.1, eerste lid van het Bgh, dat bij de vaststelling van het plan ten aanzien van de zuidgevel de voorkeursgrenswaarden van 48 dB respectievelijk 55 dB in acht moesten worden genomen. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat hieraan niet kan worden voldaan.

Voor de overige gevels zijn geen hogere waarden vastgesteld, omdat uit het akoestisch onderzoek volgt dat de geluidsbelasting van deze gevels hoger is dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting waarvoor bij besluit een hogere waarde kan worden vastgesteld. In verband hiermee heeft de raad aan het besluit omtrent hogere waarden voor de zuidgevel de voorwaarde verbonden dat de overige gevels worden uitgevoerd als een zogenoemde dove gevel, zodat ingevolge artikel 1b, vijfde lid, van de Wgh, de normen uit de Wgh op deze gevels niet van toepassing zijn. Het feit dat deze wijze van uitvoering als voorwaarde in het besluit omtrent de hogere waarden is opgenomen, garandeert echter niet dat een bouwvergunning enkel kan worden verleend indien het bouwplan voorziet in deze wijze van uitvoering. Een aanvraag om bouwvergunning wordt immers niet getoetst aan dit besluit omtrent de hogere waarden. Om artikel 1b, vijfde lid, van de Wgh van toepassing te laten zijn, dient de uitvoering als dove gevel te zijn gewaarborgd door vastlegging hiervan in het bestemmingsplan. Nu in dit bestemmingsplan deze wijze van uitvoering niet is vastgelegd, staat dit plan niet in de weg aan een uitvoering zonder dove gevel. Dit betekent dat ingevolge artikel 76, eerste lid, van de Wgh en artikel 4.1, eerste lid van het Bgh bij de vaststelling van het plan ook ten aanzien van deze gevels de voorkeursgrenswaarden van 48 dB respectievelijk 55 dB in acht moesten worden genomen. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat hieraan niet kan worden voldaan.

Voor zover de raad en [belanghebbenden] betogen dat toetsing van een bouwplan aan het Bouwbesluit 2003 garandeert dat wordt voorzien in dove gevels en dat wordt voldaan aan de wettelijke geluidsnormen inzake het binnenniveau wordt overwogen dat ook het Bouwbesluit 2003 niet aan een uitvoering zonder dove gevel in de weg staat. Artikel 3.2, waarnaar de raad en [belanghebbenden] hebben verwezen, heeft betrekking op de isolerende werking van een gevel, waarvan de geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde blijft of waarvoor een hogere waarde is vastgesteld. Voor een dove gevel wordt juist geen hogere waarde vastgesteld, omdat de normen van de Wgh op dergelijke gevels niet van toepassing zijn, mits wordt voldaan aan de criteria uit artikel 1b, vijfde lid, van de Wgh en deze uitvoering is gewaarborgd.

Het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] inzake de geluidhinder slaagt.

Ten aanzien van de cumulatie van het geluid vanwege de spoorweg en de Moergestelseweg, heeft de raad erkend dat dit aspect in het akoestisch onderzoek niet is onderzocht. Ook dit betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] slaagt.

2.3.6. Met betrekking tot de stelling van [belanghebbenden] dat de beroepsgrond inzake het aspect trillingshinder niet ontvankelijk is, omdat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hierop in hun zienswijzen niet zijn ingegaan, overweegt de Afdeling dat binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden geen rechtsregel eraan in de weg staat dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.

Ter zitting is door de raad erkend dat niet is onderzocht of de woningen vanwege de spoorweg onaanvaardbare trillingshinder zullen ondervinden. Het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] slaagt.

2.3.7. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover dit betreft de plandelen voor de nieuwe woningen, is vastgesteld in strijd met de artikelen 76, eerste lid, van de Wgh en 4.1, eerste lid van het Bgh en het bestreden besluit in zoverre ook is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

2.4. Ter zitting heeft de raad verzocht bij een eventuele vernietiging de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, omdat het besluit omtrent de hogere waarden inmiddels onherroepelijk is, de cumulatie van het geluid alsnog is onderzocht en met eventuele trillingen rekening kan worden gehouden in de fundering en constructie van de woningen.

Uit hetgeen is overwogen onder 2.3.5.2. volgt dat niet aan de normen van de Wgh kan worden voldaan indien de uitvoering van de dove gevels niet is gewaarborgd en dat deze waarborg niet in het plan is vastgelegd. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.

2.5. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Oisterwijk van 2 juli 2009, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden", op de verbeelding aangeduid als 'W7,3/10(a)(pd)(3)', 'W7,3/10(a)(pd)(13)' en 'W7,3/10(a)(pd)(6)';

III. veroordeelt de raad van de gemeente Oisterwijk tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 352,08 (zegge: driehonderdtweeënvijftig euro en acht cent);

veroordeelt de raad van de gemeente Oisterwijk tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 33,45 (zegge: drieëndertig euro en vijfenveertig cent);

IV. gelast dat de raad van de gemeente Oisterwijk aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1] en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 2] vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Pikart-van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2010

350.