Uitspraak 201108262/1/R2


Volledige tekst

201108262/1/R2.
Datum uitspraak: 23 mei 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1], beiden wonend te Epe,
2. Conferentiehotel Villa Heidebad, gevestigd te Epe, en [appellant sub 2B], wonend te Epe,
3. [appellant sub 3], wonend te Kamperveen, gemeente Kampen,
4. [appellanten sub 4], beiden wonend te Epe,
5. [appellant sub 5], wonend te Epe,
6. [appellant sub 6], wonend te Epe,
7. [appellant sub 7], wonend te Epe,
8. [appellanten sub 8], beiden wonend te Epe,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Epe,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2011, kenmerk 2011-05916, heeft de raad het bestemmingsplan "Wissel en Schaveren" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2011, Villa Heidebad en [appellant sub 2B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2011, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2011, [appellanten sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2011, [appellant sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2011, [appellant sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2011, [appellant sub 7] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2011, en [appellanten sub 8] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2011, beroep ingesteld. [appellant sub 7] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 8 september 2011.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Villa Heidebad en [appellant sub 2B], [appellanten sub 4], [appellant sub 7] en [appellanten sub 8] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2012, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door mr. H.J.F. Dullemond, advocaat te Zwolle, Villa Heidebad, vertegenwoordigd door [appellant sub 2B], bijgestaan door mr. S.H.J. Buitenkamp, advocaat te Epe, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. H.J.F. Dullemond, advocaat te Zwolle, [appellanten sub 4], vertegenwoordigd door mr. H.J.F. Dullemond, advocaat te Zwolle, [appellant sub 5], bijgestaan door mr. M. Kuiper, advocaat te Harderwijk, [appellant sub 6], bijgestaan door mr. M. Kuiper, advocaat te Harderwijk, [appellanten sub 8], bijgestaan door mr. M.P. de Koning, advocaat te Deventer, en de raad, vertegenwoordigd door drs. M. Geerts en ir. H. Posthuma, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding
gebracht.

Het onderzoek is, wat betreft het geschil met betrekking tot het plandeel dat ziet op de bestemming die is toegekend aan het perceel Molenweg 15, heropend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [partijen] een nader stuk ingediend.

Hierop hebben Villa Heidebad en [appellant sub 2B] bij brief van 21 maart 2012 gereageerd.

Dit stuk is aan [partijen] en aan de raad toegezonden.

Met toestemming van Villa Heidebad en [appellant sub 2B], [partijen] en de raad is afgezien van een nadere zitting wat betreft het geschil met betrekking tot het plandeel dat ziet op de bestemming die is toegekend aan het perceel Molenweg 15. Op 29 maart 2012 heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Het plan behelst een actualisering van de planologische regelingen die gelden voor de kernen Wissel en Schaveren. De kernen liggen in een bosrijk gebied met ruimte voor horeca en recreatie, waaronder veel recreatiewoningen. Het plan is gericht op conservering van de bestaande woningvoorraad, zowel van burgerwoningen als van recreatiewoningen.

Intrekking

2.2. Ter zitting hebben [appellanten sub 8] het beroep ingetrokken, voor zover dat erop ziet dat de besluitvorming in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft plaatsgevonden.

Dienstwoning

2.3. Villa Heidebad en [appellant sub 2B] stellen dat aan het perceel Molenweg 15 ten onrechte de bestemming "Wonen" is toegekend, in plaats van een bestemming als bedrijfswoning, behorende bij Villa Heidebad, gelegen aan de Molenweg 17. Hiertoe voeren zij aan dat door deze bestemming de bedrijfsvoering van het hotel wordt geschaad, omdat deze niet meer over een bedrijfswoning in de nabijheid kan beschikken en de bewoner van de burgerwoning het hotel als overlastgevend beschouwt. Hierdoor gaat de bestemming tevens ten koste van de waarde van het hotel. De woning wordt verder in strijd met de bestemming bewoond door een derde die niet in dienst is van het hotel. Voorts is volgens hen deze bestemming in strijd met het beleid van de raad om verstening van het buitengebied tegen te gaan, omdat hierdoor nieuwe woonruimte wordt gecreëerd die permanent mag worden bewoond.

2.3.1. De raad stelt dat het hotel en de voormalige dienstwoning door de toenmalige eigenaar zijn gesplitst en separaat zijn verkocht. De huidige eigenaar van het hotel heeft deze zonder dienstwoning gekocht, zodat het ontbreken van een dienstwoning bij het hotel de eigen verantwoordelijkheid is van Villa Heidebad en [appellant sub 2B], aldus de raad. Volgens de raad vormt de bestemming verder geen belemmering voor het hotel, nu het de eigenaar van het hotel vrij staat om de woning te kopen en te bewonen. Voorts stelt de raad dat vanuit het oogpunt van de Wet milieubeheer rekening moet worden gehouden met een bedrijfswoning welke niet wordt bewoond door een bij het bedrijf betrokken persoon, hetgeen onder het vorige plan reeds het geval was, evenals bij een burgerwoning, zodat de bestemmingswijziging geen invloed heeft op de bedrijfsmogelijkheden.

2.3.2. De Afdeling stelt vast dat in het vorige bestemmingsplan de woning op het perceel Molenweg 15 als bedrijfswoning ten behoeve van het hotel op het perceel Molenweg 17 was bestemd. Met hetgeen Villa Heidebad en [appellant sub 2B] hebben aangevoerd, acht de Afdeling aannemelijk gemaakt dat de bestemming "Wonen" de bedrijfsvoering van het hotel schaadt. Dat is aangevoerd dat de splitsing van dienstwoning en hotel de eigen verantwoordelijkheid van de eigenaar van het hotel is, wat hier verder van zij, doet hier niet aan af nu de eigenaar bij het gebruik van zijn hotel in beginsel uit mocht gaan van een bestemming als dienstwoning voor de naastgelegen woning. De raad heeft dit belang bij de vaststelling van het plan niet onderkend.

Voorts overweegt de Afdeling dat de woning op ongeveer 16 meter van de huidige plaats van het hotel is gelegen. Het hotel kan op grond van het plan worden uitgebreid tot ongeveer 6 meter van de woning, waarbij het hotel een goothoogte van maximaal 6 meter en een nokhoogte van 9 meter kan hebben. Gelet op de vorm van de percelen met daarop het hotel en de woning, waarbij het perceel Molenweg 15 is vormgegeven als een scherpe punt die uit een groter rechthoekig perceel, Molenweg 17, is genomen, kan het hotel op grond van het plan het naastgelegen perceel gedeeltelijk als een muur omsluiten. De raad heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is dat een dergelijke nabije en met het hotel verbonden situering van een burgerwoning in overeenstemming zou zijn met een goede ruimtelijke ordening.

2.3.3. In hetgeen Villa Heidebad en [appellant sub 2B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening te worden vernietigd.

Recreatiewoningen

2.4. [appellanten sub 1], [appellant sub 3], [appellanten sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7] en [appellanten sub 8] richten zich tegen de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" voor zover die ziet op de door hen permanent bewoonde woningen in het plangebied. Zij wensen dat de door hen bestreden bestemming wordt gewijzigd in de bestemming "Wonen".

2.5. [appellant sub 3], [appellanten sub 4] en [appellanten sub 8] stellen dat er geen ruimtelijke overwegingen ten grondslag liggen aan de bestemming van de woningen als recreatiewoning.

Voorts voeren [appellanten sub 1], [appellant sub 3] en [appellanten sub 4] aan dat de bestemming in strijd is met het gemeentelijk beleid dat is gericht op bedrijfsmatig geëxploiteerde recreatie en solitaire recreatiewoningen tegengaat.

[appellanten sub 1], [appellant sub 5], [appellant sub 6] en [appellanten sub 8] voeren verder aan dat de bestemming in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu de omliggende woningen de bestemming "Wonen" hebben gekregen.

[appellanten sub 1], [appellant sub 3] en [appellanten sub 4] betogen voorts dat de raad rekening dient te houden met de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG) opgestelde voorbeeldbeleidsregels voor de aanpak van onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen, welke zijn opgesteld in verband met het intrekken van het wetsvoorstel Vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen.

2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het omzetten van de recreatiewoningen in reguliere woningen in strijd is met zijn beleid en met het provinciale beleid, om verstening van het buitengebied tegen te gaan en de landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten te bewaren. Hierbij is volgens de raad van belang dat de woningen zijn gelegen in gebieden die onderdeel vormen van de verwevingszone en de verbindingszone van de Ecologische Hoofdstructuur. Verder bestrijdt de raad dat het beleid voor recreatiewoningen niet is gericht op solitaire recreatiewoningen. Het beleid voor nieuwe recreatiewoningen is weliswaar gericht op bedrijfsmatig geëxploiteerde recreatie, maar het beleid en de uitgangspunten van het bestemmingsplan zien tevens op het behoud van bestaande recreatiewoningen, waaronder solitaire recreatiewoningen.

Voorts komen volgens de raad op grond van de provinciale ruimtelijke verordening de woningen niet in aanmerking voor een bestemmingswijziging tot reguliere woning.

De raad stelt verder dat aan de bestemmingen ruimtelijke overwegingen ten grondslag liggen. De kern waar de woningen zijn gelegen is een gemengd gebied met zowel reguliere woningen als recreatiewoningen en heeft de sfeer van een recreatiegebied. De raad acht het ongewenst om de bestemming van recreatiewoningen om te zetten tot reguliere woningen, omdat hierdoor de sfeer van een recreatiegebied verloren zou gaan.

2.5.2. Ingevolge artikel 10 van de planregels kunnen woningen gelegen op de voor "Recreatie - Recreatiewoning" aangewezen gronden, voor zover van belang, alleen worden gebruikt voor recreatief verblijf en als tweede woning.

Ingevolge artikel 26, lid 26.4, van de planregels mag, voor zover van belang, het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.

Ingevolge artikel 26, lid 26.5, onder a, van de planregels is het verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 26.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

Ingevolge artikel 26, lid 26.5, onder b, van de planregels is het verboden het gebruik, bedoeld in 26.4, indien dit na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, daarna te hervatten of te laten hervatten.

Ingevolge artikel 26, lid 26.6, van de planregels is het bepaalde in 26.4 niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

2.5.3. Niet in geschil is dat de woningen van [appellanten sub 1], [appellanten sub 4], en [appellanten sub 8] in het vorige bestemmingsplan als recreatiewoning waren bestemd en niet onder het overgangsrecht van dit plan zijn gebracht.

2.5.4. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Ruimtelijke Verordening Gelderland van 15 december 2010 (hierna: de Verordening) wordt in een bestemmingsplan permanente bewoning van recreatiewoningen uitgesloten.

Ingevolge artikel 7, tweede lid, van deze verordening kan omzetting van permanent bewoonde recreatiewoningen naar een woonbestemming worden toegestaan, indien de permanente bewoning van recreatiewoningen reeds dateert van op of vóór 31 oktober 2003 en deze recreatiewoningen niet gelegen zijn binnen het groen blauwe raamwerk, de weidevogel- en ganzengebieden en concentratiegebieden voor intensieve teelten. De geometrische plaatsbepaling […] is verbeeld op de bij de Verordening behorende kaart Recreatie.

2.5.5. Blijkens de bij de Verordening behorende kaart bevindt het plangebied, in zoverre dit ziet op de woningen thans in geding, zich binnen het groen blauwe raamwerk voor welke de Verordening niet bepaalt dat deze zich lenen voor omzetting van permanent bewoonde recreatiewoningen naar een woonbestemming.

2.5.6. Volgens de plantoelichting heeft de raad het beleid om de verblijfsrecreatie in Epe te behouden en te versterken. Het in stand laten van een bestemming als recreatiewoning maakt dit mede mogelijk. Voorts blijkt uit de plantoelichting dat de raad, in aansluiting op provinciaal en landelijk beleid, voor het plangebied een restrictief beleid voert ten aanzien van nieuwe woningen om verstening van het buitengebied tegen te gaan en natuur en landschappelijke waarden te behouden. Verder heeft de raad gewezen op hetgeen in de Verordening is geregeld omtrent permanente bewoning van recreatiewoningen.

Gelet hierop en, gezien het conserverende karakter van het plan, op de omstandigheid dat de desbetreffende woningen op grond van het vorige plan eveneens als recreatiewoning waren bestemd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet of onvoldoende zou hebben gemotiveerd waarom de bestreden bestemmingen ruimtelijk passend zijn op de desbetreffende locaties. Voorts kan niet worden geoordeeld dat de recreatiebestemmingen in strijd met het beleid zijn toegekend.

Ten aanzien van de door [appellanten sub 1], [appellant sub 6], [appellant sub 5] en [appellanten sub 8] gemaakte vergelijking met nabije woningen die de bestemming "Wonen" toegekend hebben gekregen, wordt overwogen dat de raad terecht het standpunt heeft kunnen innemen dat de omstandigheid dat in de kern Wissel zowel woningen staan met een woonbestemming als woningen met een recreatiebestemming, niet met zich meebrengt dat er strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad aannemelijk heeft gemaakt dat het karakter van de kern mede wordt bepaald door het gemengd voorkomen van recreatiewoningen en reguliere woningen.

2.5.7. Ten aanzien van het betoog dat de raad had moeten anticiperen op de door de VNG opgestelde voorbeeldbeleidsregels voor de aanpak van onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen overweegt de Afdeling dat de raad niet gebonden is aan voorbeeldbeleidsregels van de VNG en dat ten tijde van het vaststellen van het plan nog geen duidelijkheid bestond omtrent deze beleidsregels, zodat een eventuele anticipatie op deze regels prematuur zou zijn geweest.

2.6. [appellanten sub 1] betogen verder ten aanzien van de bestemming die ziet op het perceel [locatie A] dat zij reeds gedurende lange tijd de woning op het perceel permanent bewonen, zodat de bestemming "Wonen" had moeten worden toegekend. Voorts heeft de raad voor 1 januari 2010 geen juist besluit tot handhaving genomen. Zij wijzen verder op hun bijzondere persoonlijke situatie. Hun gezondheidstoestand, leeftijd en gebondenheid aan de gemeente Epe hadden in de belangenafweging betrokken dienen te worden.

2.6.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de woning vanaf 1995 permanent wordt bewoond door [appellanten sub 1]. De Afdeling overweegt dat aan het langdurig tijdsverloop van het met de bestemming strijdige gebruik op zich zelf geen zwaarwegende betekenis toekomt. Gebruik in strijd met de bestemming doet immers in beginsel geen gerechtvaardigde rechten en verwachtingen ontstaan. Voorts wordt ten aanzien van de permanente bewoning reeds handhavend opgetreden. Niet is gebleken dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht had moeten toekennen aan het belang van [appellanten sub 1] bij de door hen gewenste bestemming. Hierbij neemt de Afdeling mede in aanmerking het door de raad gevoerde beleid tot behoud en versterking van de recreatie en het restrictieve beleid voor nieuwe woningen in het plangebied. Voorts heeft de raad terecht gewezen op de omstandigheid dat de woning zich niet op grond van de Verordening leent voor omzetting naar een woonbestemming.

2.6.2. [appellanten sub 1] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellanten sub 1] hebben geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

2.6.3. In hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

2.7. [appellant sub 3] stelt voorts ten aanzien van de bestemming die ziet op het perceel [locatie B] dat een recreatiebestemming niet overeenstemt met het langdurig gebruik van de woning als permanente woning. Verder stelt hij dat op de woning een objectgebonden overgangsrecht rust voor permanente bewoning. Ook de rechtsopvolger van [appellant sub 3] heeft het recht om de woning permanent te bewonen. Volgens [appellant sub 3] kan de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" derhalve niet worden gerealiseerd gedurende de planperiode. Gelet hierop heeft de raad dan ook geen belang bij de toegekende bestemming, aldus [appellant sub 3].

2.7.1. In het vorige bestemmingsplan "Wissel" van 27 januari 1994 is het perceel [locatie B] bestemd als "Bos, logiesverblijven toegestaan". Op grond van de voorschriften van deze bestemming was het permanent bewonen van een woning niet toegestaan. Het permanent bewonen van de woning van [appellant sub 3] werd in dat plan evenwel door het overgangsrecht beschermd. In de toelichting bij dat plan is hierover nadrukkelijk gesteld dat voor de woning [locatie B] een aparte categorie "status BOV" is onderscheiden, namelijk permanent bewoonde logiesverblijven, waarvoor geldt dat de bewoning op grond van het overgangsrecht via het bestemmingsplan moet worden gedoogd, ongeacht de persoon van de gebruiker.

Op grond van de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" die in het thans voorliggende plan is toegekend aan het plandeel dat ziet op het perceel [locatie B] mag de woning alleen worden gebruikt voor recreatief verblijf en als tweede woning. Gelet op de omstandigheid dat de permanente bewoning onder het overgangsrecht van het vorige bestemmingsplan was gebracht, wordt het huidige gebruik wederom beschermd door de overgangsregels van het plan, zoals hiervoor weergegeven onder 2.5.2.

2.7.2. Hoewel gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting niet aannemelijk is geworden dat het gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd, volgt daaruit niet dat de raad aan het desbetreffende plandeel de bestemming "Wonen" had dienen toe te kennen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 november 2010 in zaak nr. 201002321/1/R1) is in dit verband van belang dat gebruik dat onder het overgangsrecht valt in beginsel geen gerechtvaardigde rechten en verwachtingen doet ontstaan. Voorts is van belang dat, zoals hiervoor onder 2.5.6. is overwogen, de raad een beleid voert ter versterking van de verblijfsrecreatie en het tegengaan van nieuwe woningen in het plangebied om verdere verstening van het buitengebied te voorkomen. Verder leent de woning zich niet op grond van de Verordening voor omzetting van een permanent bewoonde recreatiewoning naar een woonbestemming.

2.7.3. [appellant sub 3] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 3] heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

2.7.4. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

2.8. [appellanten sub 4] stellen voorts ten aanzien van de bestemming die ziet op het perceel [locatie C] dat gelet op het langdurige gebruik van de woning als hoofdverblijf de raad de bestemming "Wonen" had dienen toe te kennen. Zij stellen dat zij een persoonsgebonden recht hebben om de woning op het perceel [locatie C] permanent te bewonen. Dit geldt mogelijk ook voor de volgende eigenaren, hun kinderen, die ook dit persoonsgebonden recht hebben. Door dit persoonsgebonden recht dient volgens hen de bestemming als recreatiewoning geen belang en wordt de bestemming in de komende planperiode niet gerealiseerd. Voorts stellen [appellanten sub 4] dat de bestemming als recreatiewoning hen ten onrechte in langdurige onzekerheid houdt.

2.8.1. Zoals hiervoor onder 2.5.6. is overwogen hanteert de raad een beleid ter versterking van de verblijfsrecreatie en het tegengaan van nieuwe woningen in het plangebied om verdere verstening van het buitengebied te voorkomen. Voorts leent de woning zich niet op grond van de Verordening voor omzetting van een permanent bewoonde recreatiewoning naar een woonbestemming. Verder overweegt de Afdeling dat, anders dan [appellanten sub 4] kennelijk veronderstellen, de omstandigheid dat een gedoogbeschikking is verleend, niet met zich brengt dat de permanente bewoning in planologische zin dient te worden toegelaten. Dat de door de raad gekozen uitsterfconstructie niet met zich meebrengt dat het strijdige gebruik noodzakelijk binnen de planperiode wordt beëindigd, maakt dit niet anders. Het betoog van [appellanten sub 4] dat een woonbestemming moet worden toegekend faalt.

Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de bestemming als recreatiewoning in combinatie met een beschikking tot gedogen onvoldoende rechtszekerheid zou bieden.

2.8.2. [appellanten sub 4] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellanten sub 4] hebben geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

2.8.3. In hetgeen [appellanten sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

2.9. [appellant sub 5] en [appellant sub 6] stellen voorts ten aanzien van de bestemming die ziet op respectievelijk de percelen [locatie D] en [locatie E] dat, nu de woningen permanent worden bewoond en op de woningen een objectgebonden overgangsrecht rust voor permanente bewoning, een bestemming als recreatiewoning voor hun woningen in de planperiode niet zal worden gerealiseerd.

[appellant sub 5] en [appellant sub 6] wijzen er voorts op dat het college van burgemeester en wethouders hun bij brief van 1 augustus 1996 heeft toegezegd dat het perceel bij de eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan een woonbestemming zal krijgen.

2.9.1. Over het betoog van [appellant sub 5] en [appellant sub 6] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij het college van burgemeester en wethouders, maar bij de raad. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.

2.9.2. In het vorige bestemmingsplan "Wissel" van 27 januari 1994 zijn de percelen [locatie D] en [locatie E] bestemd als "Bos, logiesverblijven toegestaan". Op grond van de voorschriften van deze bestemming was het permanent bewonen van een woning niet toegestaan. Het permanent bewonen van de woningen van [appellant sub 5] en [appellant sub 6] werd in dat plan evenwel door het overgangsrecht beschermd. In de toelichting bij dat plan is hierover nadrukkelijk gesteld dat voor de woningen [locatie D] en [locatie E] een aparte categorie "status BOV" is onderscheiden, namelijk permanent bewoonde logiesverblijven, waarvoor geldt dat de bewoning op grond van het overgangsrecht via het bestemmingsplan moet worden gedoogd, ongeacht de persoon van de gebruiker.

Op grond van de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" die is toegekend aan de plandelen die zien op de percelen [locatie D] en [locatie E] mogen de woningen alleen worden gebruikt voor recreatief verblijf en als tweede woning. Gelet op de omstandigheid dat de permanente bewoning onder het overgangsrecht van het vorige bestemmingsplan was gebracht, wordt het huidige gebruik wederom beschermd door de overgangsregels van het plan, zoals hiervoor weergegeven onder 2.5.2.

2.9.3. Hoewel gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting niet aannemelijk is geworden dat het gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd, volgt daaruit niet dat de raad aan de desbetreffende plandelen de bestemming "Wonen" had dienen toe te kennen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 november 2010 in zaak nr. 201002321/1/R1) is in dit verband van belang dat gebruik dat onder het overgangsrecht valt in beginsel geen gerechtvaardigde rechten en verwachtingen doet ontstaan. Voorts is van belang dat, zoals hiervoor onder 2.5.6. is overwogen, de raad een beleid voert ter versterking van de verblijfsrecreatie en het tegengaan van nieuwe woningen in het plangebied om verdere verstening van het buitengebied te voorkomen. Verder leent de woning zich niet op grond van de Verordening voor omzetting van een permanent bewoonde recreatiewoning naar een woonbestemming.

2.9.4. [appellant sub 5] en [appellant sub 6] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van hun zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 5] en [appellant sub 6] hebben geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

2.9.5. In hetgeen [appellant sub 5] en [appellant sub 6] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.

2.10. [appellant sub 7] stelt ten aanzien van de bestemming die ziet op het perceel [locatie F] dat zij reeds gedurende 13 jaar permanent de woning op het perceel bewoont en tegen die bewoning nimmer handhavend is opgetreden. De raad heeft voorts niet overwogen of de permanente bewoning werd beschermd door het overgangsrecht van de voorgaande plannen, zodat het huidige gebruik mogelijk eveneens wordt beschermd door het overgangsrecht van het voorliggende plan.

2.10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bebouwing en de permanente bewoning niet waren toegestaan op grond van het voorgaande bestemmingsplan. Permanente bewoning is eveneens niet toegestaan op grond van het thans geldende bestemmingsplan. Dat in het verleden ten onrechte niet handhavend is opgetreden laat onverlet dat permanente bewoning niet onder het overgangsrecht valt van het voorgaande en van het huidige plan, aldus de raad.

2.10.2. De Afdeling overweegt dat aan het langdurig tijdsverloop van het met de bestemming strijdige gebruik op zich zelf geen zwaarwegende betekenis toekomt. Gebruik in strijd met de bestemming doet immers in beginsel geen gerechtvaardigde rechten en verwachtingen ontstaan, ook als niet handhavend is opgetreden. Van bescherming van het huidige gebruik onder het overgangsrecht is niet gebleken. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat volgens bijlage 5, "Juridische status logiesverblijven", behorende bij het plan "Wissel 1994" de woning reeds expliciet is aangemerkt als een logiesverblijf die op 4 maart 1981 feitelijk als logiesverblijf in gebruik was en daarmee niet onder het overgangsrecht van dat plan, of een later plan is komen te vallen. Uit het door [appellant sub 7] aangevoerde is niet gebleken dat dit onjuist is, of dat er een andere reden zou zijn dat het overgangsrecht op het desbetreffende perceel van toepassing is.

Voorts is niet gebleken dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht had moeten toekennen aan het belang van [appellant sub 7] bij de door haar gewenste bestemming. Hierbij neemt de Afdeling mede in aanmerking het door de raad gevoerde beleid tot behoud en versterking van de recreatie en het restrictieve beleid voor nieuwe woningen in het plangebied. Voorts heeft de raad terecht gewezen op de omstandigheid dat de woning zich niet op grond van de Verordening leent voor omzetting naar een woonbestemming.

2.10.3. In hetgeen [appellant sub 7] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

2.11. [appellanten sub 8] stellen voorts ten aanzien van de bestemming die ziet op het perceel [locatie G] sinds 2000 permanent in de woning te wonen. Hiertegen is volgens hen nooit handhavend opgetreden.

[appellanten sub 8] stellen verder dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met hun bijzondere persoonlijke, medische, omstandigheden, alsmede de gebondenheid die zij hebben met deze woning en omgeving. De raad had daarbij gebruik kunnen en moeten maken van zijn bevoegdheid om uitzonderingen te maken. De raad heeft voorts gehandeld in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel door aan vrijwel alle door hen genoemde belangen voorbij te gaan.

2.11.1. De Afdeling overweegt dat aan het langdurig tijdsverloop van het met de bestemming strijdige gebruik op zich zelf geen zwaarwegende betekenis toekomt. Gebruik in strijd met de bestemming doet immers in beginsel geen gerechtvaardigde rechten en verwachtingen ontstaan. Dat door de raad niet meer tegen de permanente bewoning door [appellanten sub 8] zal worden opgetreden maakt dit niet anders. Niet is gebleken dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht had moeten toekennen aan het belang van [appellanten sub 8] bij de door hen gewenste bestemming. Hierbij neemt de Afdeling mede in aanmerking het door de raad gevoerde beleid tot behoud en versterking van de recreatie en het restrictieve beleid voor nieuwe woningen in het plangebied. Voorts heeft de raad terecht gewezen op de omstandigheid dat de woning zich niet op grond van de Verordening leent voor omzetting naar een woonbestemming.

2.11.2. In hetgeen [appellanten sub 8] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

2.12. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van Villa Heidebad en [appellant sub 2B] te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding ten aanzien van [appellanten sub 1], [appellant sub 3], [appellanten sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7] en [appellanten sub 8].

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van Conferentiehotel Villa Heidebad en [appellant sub 2B] gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Epe van 12 mei 2011, kenmerk 2011-05916, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Wissel en Schaveren" voor zover dat betrekking heeft op het plandeel dat ziet op het perceel Molenweg 15;

III. verklaart de beroepen van [appellanten sub 1], [appellant sub 3], [appellanten sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7] en [appellanten sub 8] ongegrond;

IV. veroordeelt de raad van de Gemeente Epe tot vergoeding van bij Conferentiehotel Villa Heidebad en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

V. gelast dat de raad van de Gemeente Epe aan Conferentiehotel Villa Heidebad en [appellant sub 2B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2012

159-723.