Uitspraak 201104586/1/A4


Volledige tekst

201104586/1/A4.
Datum uitspraak: 2 mei 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante] en anderen, wonend te Boxmeer,

en

het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2008 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Intervet International BV (thans: MSD Animal Health) een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor het ontwikkelen, produceren en verkopen van diergeneesmiddelen en humane geneesmiddelen.

Bij uitspraak van 9 juni 2010 in zaak nr. 200900705/1/M2 heeft de Afdeling het door [appellante] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 december 2008 vernietigd en het college opgedragen om binnen 36 weken na verzending van de uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen.

Bij brief van 17 februari 2011 hebben [appellante] en anderen het college in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig nemen van een nieuw besluit.

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2011, hebben [appellante] en anderen beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op de aanvraag van Intervet en de Afdeling verzocht de verschuldigdheid van de door het college aan hen verbeurde dwangsommen vast te stellen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J. van der Velden, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Bij invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om een revisievergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.

2.2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, wordt het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld.

Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen bij de Afdeling.

2.3. Het college heeft ter verweer gesteld dat het door [appellante] en anderen ingestelde beroep niet-ontvankelijk is, nu zij niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij het niet tijdig nemen van een besluit.

2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 november 2010 in zaak nr. 201000372/1/H1) is de ratio van artikel 6:2 van de Awb in verbinding met artikel 1:2, eerste lid, dat degene die bij een besluit belang heeft, kan afdwingen dat een bestuursorgaan daadwerkelijk een besluit neemt. Daarbij moet gedacht worden aan degene die een wijziging van de juridische situatie nastreeft en niet aan degene die gebaat is bij een afwijzing van de aanvraag en de bestaande situatie wil handhaven. Voor deze laatste verandert de bestaande situatie immers niet zolang niet op de aanvraag is beslist.

2.3.2. Mede naar aanleiding van het beroep van [appellante] en anderen heeft de Afdeling bij de uitspraak van 9 juni 2010 in zaak nr. 200900705/1/M2 het besluit van 2 december 2008 vernietigd en het college opgedragen binnen 36 weken een nieuw besluit te nemen. Niet in geschil is dat het college niet tijdig aan die opdracht heeft voldaan. [appellante] en anderen streven met hun beroep geen afwijzing van de aanvraag en daarmee handhaving van de bestaande situatie na, maar juist een zo spoedig mogelijke verlening van een vergunning die strekt tot normering van de zonder vergunning door Intervet ontplooide activiteiten. Zij wensen aldus een wijziging van de juridische situatie. Onder die omstandigheden is het belang van [appellante] en anderen, als omwonenden, rechtstreeks betrokken bij het uitblijven van een nieuw besluit op de aanvraag. Zij zijn derhalve aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb.

2.4. Bij besluit van 7 juni 2011 heeft het college Intervet alsnog een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend. Gelet hierop, hebben [appellante] en anderen geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Hun stelling dat dat belang niet is komen te vervallen, nu zij tevens hebben verzocht de verschuldigdheid van de door het college aan hen verbeurde dwangsommen vast te stellen, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat een dwangsom in dit geval ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb slechts aan de aanvrager kan worden verbeurd.

Desgevraagd hebben [appellante] en anderen bij brief van 28 december 2011 te kennen gegeven dat het besluit van 7 juni 2011 aan hun beroep tegemoet komt, zodat het beroep ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb niet mede betrekking heeft op dat besluit.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep van [appellante] en anderen niet-ontvankelijk.

2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

II. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer aan [appellante] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012

457-693.