Uitspraak 201109947/1/A1


Volledige tekst

201109947/1/A1.
Datum uitspraak: 18 april 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Desmepol B.V., gevestigd te Ambt Delden, gemeente Hof van Twente,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 7 september 2011 in zaak nr. 11/36 in het geding tussen:

Desmepol

En

het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2010 heeft het college, naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van [5 verzoekers], Desmepol onder oplegging van een dwangsom gelast om op het perceel aan de Langenhorsterweg 6 te Ambt Delden (hierna: het perceel) alle bedrijfsactiviteiten die niet gericht zijn op de fabricage van was-, zeep- en reinigingsproducten te beëindigen en beëindigd te houden. Volgens het besluit wordt daarbij in het bijzonder gedoeld op de op- en overslag en bewerking van het product "plastyn".

Bij besluit van 23 november 2010 heeft het college, voor zover thans van belang, het door Desmepol daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 september 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Desmepol daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Desmepol bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 september 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 oktober 2011.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2012, waar Desmepol, vertegenwoordigd door mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door M.G.B. Kamst, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn daar [2 verzoekers], bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Desmepol betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de opgelegde last onder dwangsom in bezwaar ten onrechte heeft gehandhaafd.

Hiertoe voert zij aan dat haar bedrijfsactiviteiten niet in strijd zijn met het bestemmingsplan.

2.1.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Ambt Delden" rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsbebouwing" met als doeleindenomschrijving "Ze".

Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangegeven gronden bestemd voor fabricage zeep/was/reinigingsproducten.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, is het verboden de onbebouwde grond en/of de daarop aanwezige bebouwing te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan het plan gegeven bestemming.

2.1.2. Niet in geschil is dat Desmepol zich op het perceel richt op het op- en overslaan en bewerken van gesulfoneerde melamine formaldehydepolymeren (hierna: SMF) met de merknaam "plastyn". Voorts is niet in geschil dat SMF op zichzelf niet als zeep-, was- of reinigingsproduct is aan te merken. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de enkele opslag, overslag en productie van bewerkt SMF in de hoedanigheid van grondstof of halffabricaat valt aan te merken als productie van zeep/was/reinigingsproducten, als bedoeld in het bestemmingsplan. Zij heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat Desmepol niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij met die stof daadwerkelijk zodanige producten maakt. De Afdeling volgt voorts het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat het productieproces van Desmepol ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar is gewijzigd ten opzichte van het productieproces zoals dat door de Afdeling is beoordeeld in de uitspraak van 9 maart 2011 (zaak nr. 201006694/1/H1). Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank deze bedrijfsactiviteiten van Desmepol terecht in strijd met het bestemmingsplan geacht.

Het betoog faalt.

2.2. Desmepol betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 9, eerste lid, onder a, en artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften buiten toepassing dienen te worden gelaten wegens strijd met de in de Dienstenwet geïmplementeerde Dienstenrichtlijn, onderscheidenlijk de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). Hiertoe voert zij aan dat geen ruimtelijk relevant onderscheid bestaat tussen een fabriek voor het fabriceren van zeep-, was- en reinigingsmiddelen en een fabriek voor halffabricaten. Zij stelt voorts dat deze bepalingen ten onrechte inbreuk maken op de vrijheid van vestiging, zonder dat dit uit een oogpunt van het belang van de goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

2.2.1. In deze procedure is geen plaats voor een indringende toetsing van de juistheid van de in artikel 9 van het bestemmingsplan "Buitengebied Ambt Delden" opgenomen bestemmingsregeling. De mogelijkheid om in het kader van een handhavingsprocedure de gelding van die regeling aan de orde te stellen, strekt niet zover dat dit onderdeel van het bestemmingsplan "Buitengebied Ambt Delden" aldus opnieuw kan worden onderworpen aan de bij de goedkeuring van dat plan geldende toetsingsmaatstaf. Mede gelet op de door het college gegeven toelichting op de destijds door de planwetgever bij de toekenning van de bestemming gemaakte keuze, is in het door Desmepol aangevoerde geen grond te vinden voor het oordeel dat de planvoorschriften een beperking behelzen die geen ruimtelijke relevantie heeft. Dat, naar gesteld, de fabriek van Desmepol geen grotere nadelige ruimtelijke uitstraling heeft dan een fabriek voor het fabriceren van zeep-, was- en reinigingsmiddelen zou hebben, maakt dit niet anders. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat artikel 9, eerste lid, onder a, en artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften wegens strijd met de WRO buiten toepassing dienen te worden gelaten.

2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 augustus 2011 in zaak nr. 201000203/1/M3) geldt dat ingevolge overweging 9 van richtlijn nr. 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt (PB 2006. L 376/36) deze richtlijn alleen van toepassing is op eisen met betrekking tot de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit. Deze richtlijn is derhalve niet van toepassing op - onder meer - voorschriften inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw en evenmin op administratieve sancties wegens het niet naleven van dergelijke voorschriften die de dienstenactiviteit niet specifiek regelen of daarop specifiek van invloed zijn, maar die de dienstverrichters bij de uitvoering van hun economische activiteit in acht dienen te nemen op dezelfde wijze als natuurlijke personen die als particulier handelen. Gelet op hetgeen hiervoor in 2.2.1. is overwogen, zijn de in geding zijnde planvoorschriften aan te merken als voorschriften inzake ruimtelijke ordening, die de dienstenactiviteit niet specifiek regelen of daarop specifiek van invloed zijn. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het beroep van Desmepol op de Dienstenrichtlijn faalt. Van tot het stellen van prejudiciële vragen nopende twijfel is in dit geval geen sprake.

Het betoog faalt.

2.3. Desmepol betoogt ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Buitengebied Ambt Delden" in de weg staat aan het handhavend optreden.

2.3.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat Desmepol niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan op het perceel feitelijk sprake was van een van het bestemmingsplan afwijkend gebruik, zodat het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan in de weg staat aan het handhavend optreden. Zij heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat de aan de rechtsvoorganger van Desmepol, KleenCare Hygiëne B.V., afgegeven milieuvergunning een ruimer gebruik mogelijk maakte, niet betekent dat ten tijde van voornoemde peildatum feitelijk in afwijking van het bestemmingsplan bedrijfsactiviteiten werden uitgevoerd en dat de statutenwijziging van KleenCare dit evenmin aantoont. Dat KleenCare, naar Desmepol in hoger beroep heeft gesteld, ruim voor het van kracht worden van het bestemmingsplan "Buitengebied Ambt Delden" bij het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden producten heeft geregistreerd als biociden toont evenmin aan dat KleenCare deze producten op de peildatum feitelijk fabriceerde.

Het betoog faalt.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.

w.g. Troostwijk w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2012

392.