Uitspraak 201108180/1/A1


Volledige tekst

201108180/1/A1.
Datum uitspraak: 4 april 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Kamperveen, gemeente Kampen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 15 juni 2011 in zaak nr. 10/2146 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Kampen.

1. Procesverloop

Bij brief van 25 mei 2010 heeft het college [appellant] onder voorwaarden een persoonlijke gedoogbeschikking verleend voor het gebruik van de schuur op het perceel aan de [locatie] te Kamperveen (hierna: het perceel) als woning.

Bij besluit van 2 november 2010 heeft het college, voor zover hier van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 november 2010 vernietigd en bepaald dat de uitspraak in de plaatst treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2011, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. W.H. Pommerel Brouwer, en het college, vertegenwoordigd door M.C. van der Weerd-Klein, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt. De in de brief van 25 mei 2010 vervatte persoonsgebonden gedoogbeschikking heeft betrekking op de schuur waar [appellant] tezamen met zijn ouders woonachtig is. Met hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, beoogt hij te bereiken dat het gebruik daarvan in ruimere mate of voor een langere periode wordt gedoogd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 september 2004 in zaak nr. 200402518/1), wordt een weigering om te gedogen, behoudens bijzondere omstandigheden, niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht aangemerkt. Dat is niet anders wanneer het gaat om de weigering om in ruimere mate of voor een langere periode te gedogen dan in de gedoogverklaring is opgenomen, en die weigering is vervat in hetzelfde stuk als een met het oog op de rechtsbescherming van derden als een besluit aan te merken gedoogverklaring. Van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld is niet gebleken. Dit leidt ertoe dat de rechtbank heeft miskend dat het college [appellant] ten onrechte in zijn bezwaar betreffende de aan de gedoogverklaring verbonden voorwaarden heeft ontvangen.

2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij is bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De Afdeling ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van [appellant] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.

2.3. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld waarbij de verletkosten, nu deze niet nader zijn onderbouwd, worden vastgesteld op een bedrag van € 27,24, uitgaande van het forfaitair vastgestelde aantal van zes uur en het minimaal te hanteren uurtarief van € 4,54. Van verblijfskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 15 juni 2011, voor zover daarbij is bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van het college van burgermeester en wethouders van Kampen van 2 november 2010;

III. verklaart het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk;

IV. bepaalt dat de uitspraak in de plaatst treedt van het vernietigde besluit;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Kampen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 68,36 (zegge: zeventig euro en zesendertig cent);

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Kampen aan W.P. [appellant] de door hem betaalde griffierechten ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2012

531-712.