Uitspraak 201105012/1/A2


Volledige tekst

201105012/1/A2.
Datum uitspraak: 22 februari 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant A]) en [appellant C], allen wonend te Bergen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 17 maart 2011 in zaak nr. 10/1969 in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant C]

en

het college van burgemeester en wethouders van Bergen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2010 heeft het college aan de gemeente Bergen een monumentenvergunning verleend voor sloop- en bouwwerkzaamheden aan de achtergevel van het monument "Huize Kranenburgh" aan de Hoflaan 26 in Bergen (hierna ook: het monument).

Bij uitspraak van 17 maart 2011, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant C] tegen deze vergunning ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant C] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 28 april 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 30 mei 2011.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2011, waar [appellant A] en [appellant C], vertegenwoordigd door mr. drs. L.T. van Eyck van Heslinga, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.W. Kniestedt, advocaat te Amsterdam, en door mr. P.J.M. Hink, werkzaam bij de gemeente Bergen, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, geeft het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

Ingevolge het derde lid, voor zover hier van toepassing, wordt in de kennisgeving vermeld:

a. waar en wanneer de stukken ter inzage worden gelegd;

b. wie in de gelegenheid wordt gesteld om zienswijzen naar voren te brengen;

c. op welke wijze dit kan geschieden.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, sub 1, van de Monumentenwet 1988 (hierna: de Monumentenwet), zoals dit gold ten tijde hier van belang, wordt onder monumenten verstaan, alle vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.

Ingevolge die aanhef en onder d, wordt onder beschermde monumenten verstaan, onroerende monumenten die zijn ingeschreven in de ingevolge deze wet vastgestelde registers.

Ingevolge artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, zoals dit gold ten tijde hier van belang, is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning, een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, zoals dit gold ten tijde hier van belang en voor zover van belang, beslissen burgemeester en wethouders omtrent de aanvraag om een monumentenvergunning.

Ingevolge artikel 14a, eerste lid, aanhef en onder a, zoals dit gold ten tijde hier van belang en voor zover van belang, is op de voorbereiding van een besluit op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11, afdeling 3.4 van de Awb van toepassing, met dien verstande dat in de gevallen dat burgemeester en wethouders beslissen over de aanvraag, dezen het ontwerp ter inzage leggen na ontvangst van het advies, bedoeld in artikel 16, derde lid.

Ingevolge artikel 16, eerste lid, zoals dit gold ten tijde hier van belang, leggen burgemeester en wethouders in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11 voor advies voor aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister). In die gevallen zenden burgemeester en wethouders onmiddellijk afschrift van de aanvraag om vergunning aan de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten (thans: de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; hierna: de RACM). De gevallen, bedoeld in de eerste volzin, kunnen onder meer betreffen het afbreken van een beschermd monument, het reconstrueren van een beschermd monument en het geven van een nieuwe bestemming aan een beschermd monument.

Ingevolge artikel 2 van de Regeling ministeriële adviesplicht bij aanvragen om een monumentenvergunning (hierna: de Regeling), zoals dit gold ten tijde hier van belang, zijn de gevallen, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Monumentenwet:

a. het afbreken van een beschermd monument als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder d, van de Monumentenwet (hierna: beschermd monument) of een deel daarvan voor zover van ingrijpende aard,

b. het ingrijpend wijzigen van een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan, voor zover de gevolgen voor de waarde van het beschermd monument vergelijkbaar zijn met de gevolgen van het geval, bedoeld in onderdeel a,

c. het reconstrueren van een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan, waarbij de staat van het monument wordt teruggebracht naar een eerdere staat of een veronderstelde eerdere staat van dat monument, en

d. het geven van een nieuwe bestemming aan een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan.

2.2. Huize Kranenburgh is een beschermd monument als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder d, van de Monumentenwet en is eigendom van de gemeente Bergen. In het monument is het Museum Kranenburgh gevestigd. Bij besluit van 13 juli 2010 heeft het college de gemeente de monumentenvergunning verleend voor het slopen van de aanbouw aan de achtergevel van het monument, het realiseren van een glazen tussenlid op de plek van de voormalige aanbouw en het realiseren van een grote aanbouw tegen het tussenlid aan (hierna: de vergunde werkzaamheden). In de bestaande gevel wordt een symmetrisch geplaatste doorbraak gerealiseerd.

De rechtbank heeft dit besluit in stand gelaten.

2.3. Het college heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2009 in zaak nr. 200807466/1/H3, dat het belang bij het hoger beroep van [appellant A] en [appellant C] is komen te vervallen met het onherroepelijk worden van de bouwvergunning. Ter zitting heeft het college voorts aangevoerd dat het hoger beroep van [appellant A] en [appellant C] tevens niet-ontvankelijk is omdat zij geen belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

2.3.1. De vergunde werkzaamheden betreffen wijzigingen als bedoeld in artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van de Monumentenwet. De omstandigheid dat voor de vergunde werkzaamheden inmiddels ook een bouwvergunning is verleend die onherroepelijk is geworden, maakt niet dat niet langer een monumentenvergunning is vereist voor die werkzaamheden. Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat [appellant A] en [appellant C] de verlening van de monumentenvergunning als zodanig bestrijden, kan het college niet worden gevolgd in zijn standpunt dat [appellant A] en [appellant C] geen belang hebben bij de beoordeling van het hoger beroep. De uitspraak van 22 april 2009 kan niet leiden tot een ander oordeel, reeds omdat deze noch op een monumenten-, noch op een bouwvergunning betrekking heeft.

2.3.2. Onder verwijzing naar de uitspraak van 22 september 2004 in zaak nr. 200400511/1 overweegt de Afdeling dat bij het verlenen van een monumentenvergunning ten behoeve van werkzaamheden met een ruimtelijke uitstraling voor naastgelegen panden, het belang van de eigenaar van een naburig pand rechtstreeks is betrokken. Onder ruimtelijke uitstraling in het kader van een te verlenen monumentenvergunning moet in het algemeen worden verstaan, de waarneembare invloed die de te vergunnen werkzaamheden zullen hebben op de omgeving.

Nu het monument is gelegen op een aan de percelen van [appellant A] en [appellant C]e grenzend perceel en uit de stukken is gebleken dat de monumentenvergunning meer dan een verdrievoudiging van de bebouwde oppervlakte toestaat, is aannemelijk dat de vergunde werkzaamheden een waarneembare invloed zullen hebben op de omgeving. [appellant A] en [appellant C] zijn daarom aan te merken als belanghebbenden bij de monumentenvergunning in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

2.4. [appellant A] en [appellant C] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat de gelijktijdige bekendmaking van de aanvraag en het ontwerpbesluit van de monumentenvergunning niet in strijd is met de Awb en de Monumentenwet. Zij voeren aan dat de bekendmakingen naar inhoud en strekking tegenstrijdig zijn, nu in de bekendmaking van de aanvraag staat dat geen zienswijzen kunnen worden ingediend en dat het RACM om advies zal worden gevraagd, terwijl in de bekendmaking van het ontwerpbesluit staat dat zienswijzen kunnen worden ingediend en gebleken is dat met het ontwerpbesluit geen advies van het RACM ter inzage is gelegd.

2.4.1. Het besluit van 13 juli 2010 is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals geregeld in afdeling 3.4. van de Awb. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2008 in zaak nr. 200703114/1 overweegt de Afdeling dat het object van de voorbereidingsprocedure niet de aanvraag maar het ontwerpbesluit is, waaruit de inhoud van de voorgenomen beslissing van het bestuursorgaan blijkt. Het ontwerpbesluit is voorafgaand aan de terinzagelegging overeenkomstig artikel 3:12, eerste en derde lid, van de Awb bekend gemaakt, naar aanleiding waarvan het college tien zienswijzen, waaronder die van [appellant A] en [appellant C], binnen de gestelde termijn heeft ontvangen. Aangezien [appellant A] en [appellant C] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij of anderen door de gelijktijdige publicatie van de aanvraag en het ontwerpbesluit zijn benadeeld en uit de nota van beantwoording van zienswijzen blijkt dat het college tot het inzicht is gekomen dat geen advies bij het RACM behoefde te worden ingewonnen omdat geen van de gevallen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Monumentenwet zich voordoet, bestaat geen aanleiding te oordelen dat de rechtbank het besluit van 13 juli 2010 vanwege de gelijktijdige bekendmaking met de aanvraag had moeten vernietigen.

Het betoog faalt.

2.5. [appellant A] en [appellant C] betogen voorts dat de vergunde werkzaamheden, vanwege de omvang van de beoogde aanbouw en de volledig nieuwe verbinding tussen het monument en de aanbouw, moeten worden aangemerkt als een ingrijpende wijziging van het monument als bedoeld in artikel 2, onder a en b, van de Regeling en dat het monument een nieuwe bestemming heeft gekregen als bedoeld in artikel 2, onder d, van de Regeling, zodat het college het schriftelijke advies van de minister had moeten inwinnen als bepaald in artikel 16 van de Monumentenwet. De rechtbank heeft dit volgens [appellant A] en [appellant C] miskend.

2.5.1. In de redengevende omschrijving van 25 oktober 2010 staat dat de uit 1882 daterende villa ("Huize Kranenburgh") met bijbehorende erfscheiding van algemeen architectuur- en cultuurhistorisch belang is als representatief voorbeeld van een villa in eclectische trant en dat het pand beeldbepalend is gesitueerd langs de Hoflaan. Verder staat hierin dat de museumuitbreiding uit 1993 van ondergeschikt belang is. Nu de beoogde sloop ziet op deze eerdere museumuitbreiding, bestaat geen aanleiding aan te nemen dat de vergunde sloopwerkzaamheden van ingrijpende aard zijn als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a, van de Regeling.

2.5.2. Zoals onder 2.2. is overwogen staat de monumentenvergunning de realisering van een grote uitbouw toe. In de toelichting bij artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling (Stcrt. 2008, nr. 252, 30 december 2008) is het plaatsen van een grootschalige aan- of uitbouw als voorbeeld van een ingrijpende wijziging als bedoeld in dat artikel genoemd. Dit betekent evenwel niet dat iedere grootschalige aan- of uitbouw een dergelijke ingrijpende wijziging is. Uit het artikel en de toelichting hierop volgt dat dat slechts het geval is, indien de vergunde werkzaamheden leiden tot een substantiële aantasting of substantiële wijziging van het monument, waarvan de gevolgen voor de waarde van het monument vergelijkbaar zijn met een afbraak van het monument of een gedeeltelijke afbraak van het monument van ingrijpende aard.

In het advies van de Commissie Cultuurhistorische Kwaliteit van 17 mei 2010 is vermeld, dat de beeldkwaliteit van het monument is gewaarborgd met de vervanging van de vroegere aanbouw door een transparant tussenlid waartegen een, dwars op het rijksmonument geplaatste gesloten gevel wordt gerealiseerd, die vanwege zijn terughoudendheid en sobere kleurstelling een zeer neutrale uitstraling heeft en derhalve de beeldkwaliteit rond het museum niet negatief beïnvloedt. Voorts vermeldt het advies dat de achtergevel wordt ontdaan van de voorzetwand die zich aan de buitengevel bevindt en dat bij de geplande doorbraak in deze achtergevel de symmetrie weer in ere wordt hersteld. Aangezien [appellant A] en [appellant C] niet aannemelijk hebben gemaakt dat de vergunde werkzaamheden desalniettemin ernstig afbreuk zullen doen aan het monument als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling, treft hun betoog ter zake geen doel.

2.5.3. Het betoog van [appellant A] en [appellant C] dat het ingevolge het bestemmingsplan Bergen-Nieuw Kranenburg toegestane gebruik van het monument voor vergaderingen en trouwceremonies voorheen niet was toegestaan en dat dit niet kan worden gebracht onder de museale functie van het pand, kan voor de beoordeling of sprake is van een nieuwe bestemming als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder d, van de Regeling geen rol spelen. Voor die beoordeling is het al dan niet wijzigen van een bestemming van een object in het bestemmingsplan niet van belang. Volgens de toelichting bij de Regeling is van belang of wijzigingen aan het monument plaatsvinden en de monumentale waarden mogelijk worden aangetast ten gevolge van veranderend gebruik.

In de aanvraag om de monumentenvergunning staat bij de huidige bestemming van het object vermeld 'museum' en bij de bestemming na voltooiing 'centrum voor kunst, cultuur en natuurhistorie'. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het museum daarmee een culturele functie behoudt. Omdat het betoog van [appellant A] en [appellant C] geen aanknopingspunt geeft voor het oordeel dat de monumentale waarden mogelijk zullen worden aangetast ten gevolge van het beoogde gebruik, heeft de rechtbank ook terecht overwogen dat van een relevante functiewijziging niet is gebleken en is zij terecht tot de slotsom gekomen dat het monument geen nieuwe bestemming heeft gekregen als bedoeld in artikel 2, onder d, van de Regeling.

2.6. [appellant A] en [appellant C] hebben hun stelling dat het monument schade zal lijden of heeft geleden ten gevolge van de vergunde werkzaamheden niet aannemelijk gemaakt met documenten of andere bewijsmiddelen. Reeds daarom faalt hun betoog dat de rechtbank deze schade in haar beoordeling had moeten betrekken.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.

w.g. Wortmann w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012

362-615.