Uitspraak 201102635/1/R1


Volledige tekst

201102635/1/R1.
Datum uitspraak: 15 februari 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Zwartsluis, gemeente Zwartewaterland,

en

de raad van de gemeente Zwartewaterland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Woonwijken Zwartewaterland" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2011, beroep ingesteld. Hij heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 29 maart 2011.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door A.J. Boers en M. Pot, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellant] richt zich tegen het plan, voor zover op het perceel Cingellanden 1 te Zwartsluis een UMTS-antennemast ten behoeve van mobiele telefonie mogelijk wordt gemaakt die reeds is opgericht met vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bouwvergunning.

2.2. [appellant] voert aan dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan ten onrechte geen informatieavonden zijn gehouden. Hij betoogt verder dat hij ten onrechte niet persoonlijk op de hoogte is gehouden. In dit verband wijst hij erop dat in de notitie "Notitie toetsingskader zendmasten", vastgesteld door de raad op 25 juni 2009, staat dat een transparante communicatie nodig is.

2.2.1. Zoals de Afdeling bij uitspraak van 24 februari 2010 in zaaknr. 200905722/1/R3 heeft overwogen, maakt het bieden van inspraak voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Zo uit de notitie "Notitie toetsingskader zendmasten" al een verplichting tot inspraak volgt, heeft het schenden van die verplichting - wat daarvan ook zij - geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Voor zover het betoog ziet op de periode na de terinzageligging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt overwogen dat de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de Wro noch enig ander wettelijk voorschrift ertoe verplicht dat de raad de indieners van zienswijzen tegen het ontwerpplan moet horen, voordat hij beslist over de vaststelling van het plan. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die uit het oogpunt van zorgvuldigheid tot een dergelijke hoorplicht zouden nopen. Voorts wordt overwogen dat in aanvulling op de verplichtingen in artikel 3.8, eerste lid, van de Wro, gelezen in samenhang met de artikelen 3:43 en 3:44 van de Awb, geen wettelijke verplichting bestaat indieners van zienswijzen anderszins persoonlijk op de hoogte te houden.

2.3. [appellant] betoogt dat de periode van terinzageligging van het ontwerpplan had moeten worden verlengd, omdat het ontwerpplan in een vakantieperiode ter inzage is gelegd.

2.3.1. Vaststaat dat het plan overeenkomstig artikel 3:16, eerste lid, van de Awb voor de duur van zes weken ter inzage is gelegd. De Wro, de Awb noch enig ander wettelijk voorschrift verplicht ertoe dat deze termijn vanwege een vakantieperiode wordt verlengd.

2.4. [appellant] acht het in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dat de UMTS-antennemast in het onderhavige plan als zodanig is bestemd nog voordat de rechtbank heeft beslist op zijn beroep inzake de verlening van vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bouwvergunning voor het oprichten van de desbetreffende mast. Hiertoe stelt hij dat hij aldus gedwongen wordt zich in twee procedures te richten tegen dezelfde ruimtelijke ontwikkeling.

2.4.1. De Wro noch enig ander wettelijk voorschrift verzet zich ertegen dat de raad ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling een bestemmingsplan vaststelt voordat een verleende vrijstelling en bouwvergunning voor die ontwikkeling onherroepelijk zijn geworden. Niet valt in te zien dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

2.5. [appellant] betoogt verder dat aan het bestemmingsplan geen onderzoeken ten grondslag liggen waaruit volgt dat het oprichten van een UMTS-antennemast ten behoeve van mobiele telefonie op het perceel Cingellanden 1 noodzakelijk is voor een verbetering van de dekking van het mobiele netwerk. Hij voert aan dat slechts gewicht is toegekend aan het financiële belang van KPN, nu KPN de mast zal verhuren aan andere aanbieders van mobiele telefonie. Hij voert verder aan dat niet is aangetoond dat een betere dekking van het mobiele netwerk niet kan worden bereikt door middel van site-sharing - dat wil zeggen het delen van antenne-opstelpunten - of het plaatsen van extra antennes aan bestaande masten. In dit verband wijst hij erop dat mogelijk extra antennes kunnen worden geplaatst aan de mast op het terrein van T&T aan de Grote Kranerweerd of de mast aan het Westeinde in Zwartsluis. Voorts betoogt [appellant] dat ten onrechte geen alternatieve locaties in de besluitvorming zijn betrokken. Ook voert hij aan dat de kabel en glasvezel ten onrechte niet als alternatieven voor de realisering van een antennemast in de besluitvorming zijn betrokken. [appellant] betoogt voorts dat is gehandeld in strijd met het antenneconvenant dat is gesloten tussen aanbieders van mobiele telefonie, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de rijksoverheid, waarin de volgorde voor de plaatsing van antennemasten is vastgelegd.

2.5.1. De raad stelt met verwijzing naar de notitie "UMTS-masten KPN in de gemeente Zwartewaterland" van 2006, die is opgesteld in het kader van de procedure die heeft geleid tot verlening van vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bouwvergunning voor de onderhavige mast, dat de locatie waarop de antennemast in het plan is voorzien, valt binnen een zoekgebied waar verbetering van de dekking dan wel capaciteit van het UMTS-netwerk noodzakelijk is. In de notitie "Onderbouwing KPN vakwerkmastlocatie Site 8693 aan de Clingellanden 1 te Zwartsluis" staat dat de antennelocatie nodig is om met name de N334, de omliggende woningen en bedrijven ten noorden en noord-oosten van Zwartsluis van een goede dekking te voorzien. Verder staat in de notitie dat is gebleken dat binnen het zoekgebied geen bestaande hoge verticale elementen aanwezig zijn waar het antennesysteem van KPN bijgeplaatst kan worden. Daarnaast is vermeld dat site-sharing niet mogelijk is, omdat geen masten van andere aanbieders van mobiele telefonie in het zoekgebied aanwezig zijn. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Het voorgaande in aanmerking genomen bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de noodzaak van het oprichten van een mast ten behoeve van mobiele telefonie in het zoekgebied niet is aangetoond.

Met betrekking tot het betoog dat de UMTS-antennemast beter kan worden gesitueerd op een andere locatie, wordt overwogen dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van die alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. In dit geval bestaat in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op basis van de redenen dat andere locaties zijn gelegen buiten het zoekgebied of de eigendomssituatie daarvan zodanig is dat daarover niet kan worden beschikt, niet in redelijkheid alternatieven heeft kunnen afwijzen.

Wat betreft het betoog dat de kabel en glasvezel ten onrechte niet als alternatieven voor de realisering van een UMTS-antennemast in de besluitvorming zijn betrokken, wordt overwogen dat niet valt in te zien dat de kabel en glasvezel daadwerkelijk alternatieven zijn voor een UMTS-antennemast.

Ten aanzien van het antenneconvenant wordt overwogen dat dit convenant invulling geeft aan het beleid van de rijksoverheid dat erop is gericht een groot aantal van de antenne-installaties vergunningvrij te kunnen bouwen ten behoeve van een snelle realisering van netwerken voor mobiele communicatie. De hier aan de orde zijnde mast is niet vergunningvrij gebouwd, zodat het antenneconvenant daarop niet van toepassing is.

Verder is gelet op de hiervoor aangegeven noodzaak, niet gebleken dat de raad slechts gewicht heeft toegekend aan de financiële belangen van KPN. De omstandigheid dat de mogelijkheid voor het oprichten van een UMTS-antennemast in het bestemmingsplan is voortgekomen uit een initiatief van KPN en dat KPN daarvan financieel voordeel heeft, brengt niet met zich dat daarom sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening.

2.6. [appellant] betoogt voorts dat de realisering van de antennemast leidt tot een aantasting van het uitzicht vanuit zijn woning.

2.6.1. Niet in geschil is dat de antennemast met een maximale bouwhoogte van 40 m gevolgen heeft voor het uitzicht aan de voorzijde van de woning van [appellant]. De raad heeft echter in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het belang bij de realisering van de UMTS-antennemast. Daarbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat de mast is gebouwd op ongeveer 200 m afstand van de woning en dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. Voorts wordt in aanmerking genomen dat de mast is gesitueerd achter een bestaand clubgebouw van de plaatselijke voetbalvereniging en dat is voorzien in enige visuele afscherming met beplanting.

2.7. [appellant] betoogt dat de locatiekeuze voor het oprichten van de mast in strijd is met de notitie "Notitie toetsingskader zendmasten", omdat het plaatsen van UMTS-masten in principe alleen mogelijk is op bedrijventerreinen, kantoorlocaties en sportcomplexen én op minimaal 100 m afstand van woongebieden. Hiertoe stelt hij dat de afstand van de mast tot de woningen aan de Roobol en de Dikkerstraat ongeveer 55 m onderscheidenlijk 65 m bedraagt. Voorts stelt hij dat op ongeveer 60 m afstand een speelveld is gelegen en dat zich op ongeveer 90 m afstand een locatie bevindt waar onderwijs wordt gegeven.

2.7.1. In de notitie "Notitie toetsingskader zendmasten" staat dat deze ziet op ontwikkelingen met betrekking tot de plaatsing van zendmasten die ten tijde van de vaststelling van de notitie op 25 juni 2009 onbekend waren. Nu het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland bij besluit van 7 januari 2008 aan KPN reeds vrijstelling van het vorige bestemmingsplan alsmede bouwvergunning heeft verleend voor het oprichten van een antennemast ten behoeve van mobiele telefonie op het perceel Cingellanden 1 te Zwartsluis, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval geen sprake is van een toekomstige onbekende ontwikkeling. Reeds hierom hoefde de raad de beleidsuitgangspunten in de notitie niet in acht te nemen.

2.8. [appellant] betoogt voorts dat de realisering van de antennemast niet mag worden toegestaan zolang niet is aangetoond dat de elektromagnetische straling van de antennemast geen gevaar oplevert voor de gezondheid van de mens.

2.8.1. De raad stelt dat de straling die van de antennemast uitgaat geen gevaar voor de gezondheid van omwonenden zal opleveren, omdat wordt voldaan aan de ter zake door de rijksoverheid gehanteerde blootstellingslimieten.

2.8.2. Vaststaat dat ten behoeve van het plan is uitgegaan van de door de International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection - een commissie bestaande uit een groep onafhankelijke wetenschappers - vastgestelde limieten die de rijksoverheid hanteert voor de blootstelling van straling. De limiten waaraan burgers 24 uur per dag mogen worden blootgesteld zijn voor GSM 900 MHz 41 V/m, voor GSM 1800 MHz 58 V/m en voor UMTS 61 V/m. De raad heeft verklaard dat een overschrijding van de vastgestelde limieten zich niet voordoet. [appellant] heeft dit niet bestreden. Met betrekking tot het betoog dat niet is uitgesloten dat een antennemast, indien wordt uitgegaan van voornoemde limieten, ertoe leidt dat schadelijke effecten voor de gezondheid van de mens optreden, wordt als volgt overwogen. Nu geen sprake is van sterke wetenschappelijke aanwijzingen dat de elektromagnetische velden van antenne-installaties ernstige effecten op de gezondheid hebben, zolang voornoemde blootstellingslimieten niet worden overschreden, is het aan [appellant] om het tegendeel aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] dit evenwel niet aannemelijk gemaakt. De niet nader gespecificeerde stelling dat een onderzoeker van de Katholieke Universiteit van Leuven heeft geconcludeerd dat schadelijke effecten kunnen optreden, is hiervoor onvoldoende.

2.9. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant] is ongegrond.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.

w.g. Troostwijk w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2012

466-646.