Uitspraak 201104398/1/H1


Volledige tekst

201104398/1/H1.
Datum uitspraak: 21 december 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de stichting Stichting Beschermers Amstelland, gevestigd te Ouder-Amstel,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2011 in zaken nrs. 09/4245, 09/4260, 09/4266 en 09/4277 in het geding tussen:

de stichting

en

het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen.

1. Procesverloop

Bij besluiten van 1, 2 en 6 april 2009 heeft het college aan [vergunninghoudster] vijf reguliere bouwvergunningen verleend ten behoeve van het realiseren van een golfbaan in de [locatie] te Amstelveen.

Bij besluit van 4 augustus 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door de stichting en anderen daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2011, hoger beroep ingesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [vergunninghoudster] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2011, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. L.D. Hamer, advocaat te Amsterdam, en C. van Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. van Oosten, advocaat te Amsterdam, en mr. A.J. Tielbeke en
mr. J. van der Kroft, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. R. Ridder, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde].

2. Overwegingen

2.1. Ten behoeve van het realiseren van een golfbaan voorziet het bouwplan in het plaatsen van drie verdekte schuilhutten, het oprichten van afslaghutten met ecodaken, het plaatsen van verlichting ten behoeve van de driving range, het plaatsen van straatverlichting en het gedeeltelijk verbouwen van een boerderij tot ontvangstruimte.

2.2. Op grond van de ter plaatse als bestemmingsplan geldende "Herziening van het uitbreidingsplan in hoofdzaak gemeente Nieuwer-Amstel 1958" (hierna: het herzieningsplan) rust op de gronden de bestemming "Recreatiedoeleinden". In het herzieningsplan zijn voor deze bestemming geen doeleindenomschrijving en evenmin gebruiks- en bebouwingsvoorschriften opgenomen.

2.3. Er bestaat geen grond voor het oordeel, zoals [vergunninghoudster] aanvoert, dat het procesbelang aan het hoger beroep van de stichting is komen te ontvallen. Dat de golfbaan reeds voor het overgrote deel bespeelbaar is en, zoals [vergunninghoudster] aanvoert, in rechte vast staat dat voor de aanleg van de golfbaan geen aanlegvergunning nodig is en die aanleg ook overigens met geen wettelijke bepaling in strijd is, is daarvoor onvoldoende. Het aangevoerde neemt niet weg dat de stichting nog steeds belang heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van de bij besluit van 4 augustus 2009 gehandhaafde bouwvergunningen ten behoeve van de golfbaan.

2.4. De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een golfbaan in overeenstemming is met de ter plaatse geldende bestemming "Recreatiedoeleinden". Volgens de stichting is de interpretatieruimte met betrekking tot de bestemming zeer gering, gezien de ouderdom van het herzieningsplan alsmede de planologische ontwikkelingen en inzichten sindsdien. De stichting stelt zich op het standpunt dat de bestemming dient te worden uitgelegd volgens de heersende opvattingen van de planwetgever ten tijde van de totstandkoming van het uitbreidingsplan en het herzieningsplan en dat de planwetgever bij de bestemming "Recreatiedoeleinden" niet een golfbaan voor ogen kan hebben gehad. Volgens de stichting heeft het college voorts ten onrechte de huidige inzichten over de wenselijkheid van golfbanen in een landschap als het onderhavige en de planologische ontwikkelingen ter zake niet in beschouwing genomen. Daarbij is volgens de stichting van belang dat het landschap van kwetsbaar cultuurhistorisch belang is.

2.4.1. Nu in het uitbreidingsplan een doeleindenomschrijving van de bestemming "Recreatiedoeleinden" ontbreekt en dat begrip ook niet nader is omschreven, dient voor de uitleg daarvan aansluiting te worden gezocht bij het normale spraakgebruik. Anders dan de stichting betoogt, heeft de rechtbank terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2008 in zaak nr. 200803966/1, overwogen dat de bestemming "Recreatiedoeleinden" niet hoeft te worden uitgelegd volgens de veronderstelde opvatting van de planwetgever ten tijde van de totstandkoming van het uitbreidingsplan en herzieningsplan. De enkele omstandigheid dat het herzieningsplan op 28 maart 1961 is vastgesteld biedt geen grond voor het tegendeel. Daar komt nog bij dat niet valt uit te sluiten dat de planwetgever, anders dan de stichting betoogt, met de recreatiebestemming ook het oog heeft gehad op golfbanen, nu uit de toelichtingen op het uitbreidingsplan en herzieningsplan valt af te leiden dat de planwetgever heeft beoogd de aanleg van grote recreatiegebieden met daarin onder meer sportterreinen mogelijk te maken en ten tijde van de totstandkoming van het uitbreidingsplan en het herzieningsplan reeds golfbanen in gebruik waren in Nederland. De rechtbank heeft, gelet op het voorgaande, met juistheid geoordeeld dat golfbanen onder het begrip "Recreatiedoeleinden" kunnen worden begrepen.

2.4.2. Er bestaat evenmin in het licht van de thans bestaande inzichten met betrekking tot de wenselijke invulling van het onderhavige landschap grond voor de door de stichting gewenste beperkte uitleg van de bestemming, nu een dergelijke uitleg niet in herzieningsplan besloten ligt. De door de stichting aangevoerde planologische ontwikkelingen na de vaststelling van het herzieningsplan doen daaraan niet af. Dat het college zich eerder met betrekking tot een ander plan voor een golfbaan op het standpunt heeft gesteld dat een golfbaan niet in overeenstemming zou zijn met de bestemming "Recreatiedoeleinden" is in dit kader niet relevant, nu het college van dit standpunt is teruggekomen. Ook de omstandigheid dat in de provinciale verordening Noord-Holland 2009 de verplichting is neergelegd om binnen 18 maanden na inwerkingtreding van die verordening het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen met de ruimtelijke eisen van de provincie, ingevolge welke een golfbaan ter plaatse niet is toegestaan, leidt niet tot het oordeel dat het college de bestemming niet juist heeft uitgelegd. Deze verplichting betreft de implementatie van provinciaal beleid en niet de uitleg van het herzieningsplan. Bovendien was de periode van 18 maanden ten tijde van belang nog niet verstreken, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Dat de directeur-inspecteur Regio Noord-West van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: het ministerie van Infrastructuur en Milieu) in bezwaar en beroep tegen de besluiten van 1, 2 en 6 april 2009 is opgekomen vanuit het gezichtspunt van handhaving van het planologische rijksbeleid inzake de bescherming van Het Groene Hart, is evenmin relevant voor de uitleg van het herzieningsplan.

Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de toetsing aan het herzieningsplan dan wel de door het college gegeven interpretatie van het herzieningsplan, gelet op de ouderdom van het herzieningsplan, het provinciale beleid of het eerdere standpunt van het college, als onbehoorlijk bestuur moet worden aangemerkt zoals de stichting betoogt.

2.4.3. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat uit de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 1985 in zaak nr. R03.83.6973 (AB 1985/508) niet valt af te leiden dat de voorziene golfbaan, anders dan de stichting betoogt, in strijd is met de bestemming "Recreatiedoeleinden" moet worden geacht. In die zaak ging het om een tennishal. In het daar aan de orde zijnde uitbreidingsplan waren gronden bedoeld voor tennishallen expliciet aangewezen, waaruit de Afdeling heeft afgeleid dat het niet de bedoeling is geweest om de bouw van een tennishal mogelijk te maken op de bestemming "Recreatie" op een locatie waar een expliciete aanwijzing ontbrak. Hieruit kan niet worden afgeleid dat het ontbreken van een expliciete aanwijzing in het onderhavige geval dat een golfbaan mogelijk is, betekent dat een golfbaan in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming. Immers in het onderhavige herzieningsplan zijn in het geheel geen gronden expliciet aangewezen voor een golfbaan. Voor zover in de uitspraak van 19 februari 1985 is overwogen dat de bouw van een tennishal met enige omvang zich niet verdraagt met het open karakter van de recreatieve voorzieningen, zoals vermeld in de toelichting bij het uitbreidingsplan, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de ruimtelijke uitstraling van een tennishal van enige omvang niet vergelijkbaar is met ruimtelijke uitstraling van een golfbaan met bijbehorende bebouwing, zodat ook daarin geen grond is gelegen voor het oordeel dat de golfbaan in strijd met de bestemming "Recreatiedoeleinden" is. Voor zover de stichting betoogt dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de door haar aangevoerde meer recente voorbeelden van een expliciete formulering van de bestemming "golfterrein" wordt overwogen dat, wat verder van deze voorbeelden zij, hieruit niet volgt dat, zoals de stichting betoogt, een golfbaan in strijd met de bestemming "Recreatiedoeleinden" is op de enkele grond dat een golfbaan niet expliciet in het herzieningsplan is genoemd.

2.4.4. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de golfbaan en daarmee de voorziene bebouwing ten behoeve daarvan, in overeenstemming zijn met de ter plaatse geldende bestemming "Recreatiedoeleinden.

Het betoog faalt.

2.5. De stichting heeft haar betoog dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan de zelfstandige betekenis van de bouwverordening van de gemeente Amstelveen, niet onderbouwd. Reeds om die reden kan het betoog niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Kos
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2011

580.