Uitspraak 200803966/1


Volledige tekst

200803966/1.
Datum uitspraak: 17 december 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. het dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander van de gemeente Rotterdam,
2. de stichting Stichting Bouman Geestelijke Gezondheidszorg, gevestigd te Capelle aan den IJssel,
appellanten,

tegen de uitspraak in zaken nrs. 07/2094 en 07/2153 van de rechtbank Rotterdam van 21 april 2008 in het geding tussen:

1. [wederpartij sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de stichting Stichting voor Interconfessioneel en Algemeen Bijzonder Voortgezet Onderwijs te Rotterdam e.o. (Roncalli Mavo) en de Thorbecke VO Scholengemeenschap, beide gevestigd te Rotterdam

en

appellant sub 1

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2006 heeft appellant sub 1 (hierna: het dagelijks bestuur) aan appellante sub 2 (hierna: GGZ) bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woonzorgcentrum aan het Romanohof, voorlopig genummerd 8, te Rotterdam.

Bij besluiten van 1 mei 2007 heeft het dagelijks bestuur de onder meer door [wederpartij sub 1], de stichting Stichting voor Interconfessioneel en Algemeen Bijzonder Voortgezet Onderwijs te Rotterdam e.o. (Roncalli Mavo) (hierna: Roncalli) en de Thorbecke VO Scholengemeenschap (hierna: de Scholengemeenschap) daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 april 2008, verzonden op 22 april 2008, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, de daartegen door [wederpartij sub 1], Roncalli en de Scholengemeenschap ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en het door de Scholengemeenschap gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het dagelijks bestuur bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2008, en GGZ bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2008, hoger beroep ingesteld. GGZ heeft de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 1 juli 2008.

GGZ, het dagelijks bestuur, [wederpartij sub 1] en Roncalli hebben een verweerschrift ingediend.

Het dagelijks bestuur heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2008, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, ambtenaar in dienst van de gemeente, GGZ, vertegenwoordigd door mr. Y.M. van Boxel, advocaat te Rotterdam, en E.C.J.E. Czyzewski, en Roncalli, vertegenwoordigd door mr. A. Hendriks, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een woonzorgcentrum van drie lagen, met op de begane grond algemene ruimten, drie logeerkamers en ruimten voor ondersteunend personeel. Op de eerste en tweede verdieping zijn elk vijf woningen voorzien met ieder vier kamers (totaal 40 kamers).

2.2. Ingevolge het als bestemmingsplan geldende uitbreidingsplan "Uitbreidingsplan in hoofdzaak Prins Alexander Polder, voor de gronden gelegen ten zuiden van de Hoofdweg" (hierna: het uitbreidingsplan) rust ter plaatse de bestemming "Woongebied met daarbij behorende voorzieningen en wegen" met de nadere aanduiding "(dichtheid woongebied 75 woningen per ha)".

2.3. Het dagelijks bestuur en GGZ betogen met succes dat de rechtbank, door te overwegen dat het bouwplan niet binnen de bestemming past, een onjuiste uitleg aan het uitbreidingsplan heeft gegeven.

2.3.1. Uit de doelstelling en de werkwijze van GGZ kan worden afgeleid dat oprichting van een centrum voor intensief begeleid wonen is beoogd, dat voorziet in de opvang en begeleiding van dak- en thuislozen en verslaafden en voormalig verslaafden die een medische behandeling achter de rug hebben of nog worden behandeld. De bewoners worden begeleid bij het structureren van hun dagelijks leven. Waar deze bewoners andere behandeling behoeven, bijvoorbeeld vanwege psychische of somatische problemen, zullen zij die in het algemeen elders ontvangen. De bewoners werken overdag elders of hebben een dagbesteding. Er is een gemeenschappelijke keuken en eetruimte, de bewoners beschikken in hun appartement over een kookgelegenheid, een douche, slaapvertrek en woonkamer. De begeleiding van de bewoners op de locatie betreft specifiek de ondersteuning voor de algemene dagelijkse levensbehoeften. De bewoners hebben geen voortdurende zorg nodig.

2.3.2. De betekenis van de bestemming Woongebied is in het uitbreidingsplan niet nader omschreven - behoudens de in het plan opgenomen nadere aanduiding - dan wel anderszins beperkt. Die aanduiding "(dichtheid woongebied 75 woningen per ha)" noopt niet tot het oordeel dat uitsluitend eengezinswoningen mogen worden gerealiseerd. Derhalve volgt uit het uitwerkingsplan slechts dat het gebied is aangewezen als woonwijk, onder de daarbij gegeven beperking wat de dichtheid van de bebouwing betreft. De bestemming hoeft niet volgens de veronderstelde in de gemeente ten tijde van de totstandkoming van het uitbreidingsplan heersende opvattingen te worden uitgelegd. Nu niet nader is omschreven, wat onder "woongebied" moet worden verstaan, kunnen daaronder, behalve zelfstandige bewoning door een gezin, ook minder traditionele woonvormen worden begrepen.

Hoewel enige mate van begeleiding noodzakelijk is, ligt de nadruk in het woonzorgcentrum zozeer op wonen, dat het beoogde gebruik door het dagelijks bestuur terecht niet in strijd met de bestemming "Woongebied met daarbij behorende voorzieningen en wegen" is geacht.

2.4. Het dagelijks bestuur betoogt voorts dat de rechtbank het door de Scholengemeenschap ingestelde beroep ten onrechte gegrond heeft verklaard en het door deze gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk. Volgens hem heeft de rechtbank het door de Scholengemeenschap ingestelde beroep ten onrechte niet niet-ontvankelijk verklaard. Voorts betoogt het dagelijks bestuur dat, nu de Scholengemeenschap onderdeel uitmaakt van de gemeente Rotterdam, de rechtbank het dagelijks bestuur ten onrechte in de bij de Scholengemeenschap opgekomen proceskosten heeft verwezen.

2.4.1. Nu het dagelijks bestuur bij het in beroep bestreden besluit ten onrechte op het door de Scholengemeenschap gemaakte bezwaar heeft beslist, heeft de rechtbank het beroep van de Scholengemeenschap terecht gegrond verklaard. In zoverre faalt het betoog.

Nu de Scholengemeenschap geen andere partij is, als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, heeft de rechtbank het dagelijks bestuur echter ten onrechte veroordeeld tot vergoeding van de bij de Scholengemeenschap opgekomen proceskosten. In zoverre slaagt het betoog.

2.5. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, behoudens voor zover het beroep van de Scholengemeenschap tegen het besluit van 1 mei 2007 daarbij gegrond is verklaard en het door haar daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de bij de rechtbank bestreden besluiten van 1 mei 2007 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.

2.6. Het uitbreidingsplan bevat geen voorschriften van stedenbouwkundige aard, als bedoeld in de Bouwverordening Rotterdam 1993 (hierna: de bouwverordening), zodat de voorschriften van de bouwverordening ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Woningwet, van toepassing zijn.

Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de bepalingen van de bouwverordening wat betreft het bouwen in de rooilijnen, de hoogte van het gebouw en het voorzien in parkeergelegenheid op het eigen terrein. Om uitvoering ervan niettemin mogelijk te maken, heeft het dagelijks bestuur toepassing gegeven aan de hem bij de desbetreffende bepalingen van de bouwverordening verleende ontheffings- en vrijstellingsbevoegdheden.

2.7. Roncalli betoogt dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid ontheffing en vrijstelling heeft kunnen verlenen van de voorschriften van de bouwverordening en het bij de voorbereiding van het besluit niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen en daaraan geen juiste belangenafweging ten grondslag heeft gelegd, nu in redelijkheid niet tot de gekozen locatie voor het woonzorgcentrum in de nabijheid van scholen en woonflats had kunnen worden besloten. Volgens haar is onvoldoende aandacht besteed aan alternatieve locaties.

2.7.1. Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat er reden was om van de desbetreffende bepalingen van de bouwverordening ontheffing te verlenen, omdat het bouwplan is voorzien op een restlocatie, voldoende open ruimte resteert en goede architectonische samenhang met de omliggende bebouwing wordt bereikt, waarbij rekening is gehouden met de bezonning en de aansluiting op de omgeving.

2.7.2. Het dagelijks bestuur diende te beslissen over het verlenen van bouwvergunning en ontheffing aan het project, zoals het is aangevraagd. Indien het een project op zichzelf aanvaardbaar acht, kan het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarvan is in dit geval niet gebleken, waarbij het dagelijks bestuur van belang heeft kunnen achten dat het bouwplan in overeenstemming is met de ter plaatse rustende bestemming.

Het aangevoerde geeft geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur onder die omstandigheden niet in redelijkheid tot het verlenen van ontheffing en vrijstelling ingevolge de bouwverordening heeft kunnen besluiten.

2.8. Het betoog van Roncalli dat het bouwplan in strijd is met het Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 slaagt evenmin, reeds omdat het niet is toegelicht.

2.9. Het betoog van [wederpartij sub 1] dat in het bouwplan onvoldoende parkeerplaatsen zijn voorzien, omdat ten onrechte niet is uitgegaan van 40 zelfstandige appartementen, faalt ook, nu geen grond bestaat voor het oordeel dat het dagelijks bestuur bij de berekening van de benodigde hoeveelheid parkeerplaatsen geen rekening mocht houden met de bijzondere woonvorm die is voorzien.

2.10. De door Roncalli en [wederpartij sub 1] tegen de besluiten van 1 mei 2007 ingediende beroepen zijn ongegrond.

2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het door GGZ betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan deze wordt terugbetaald.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de hoger beroepen gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 april 2008 in zaak nrs. 07/2094 en 07/2153, behoudens voor zover het beroep van de Scholengemeenschap tegen het besluit van 1 mei 2007 daarbij gegrond is verklaard en het door haar daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;

III. verklaart de door [wederpartij sub 1] en Roncalli bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroepen ongegrond;

IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan GGZ het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. H. Troostwijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008

444