Uitspraak 200909566/1/R3


Volledige tekst

200909566/1/R3.
Datum uitspraak: 7 december 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Hooge Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,
2. [appellant sub 2], wonend te Lage Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,
3. [appellant sub 3], wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,
4. [appellant sub 4], wonend te Hooge Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,
5. [appellant sub 5], wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,
6. [appellant sub 6], wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,
7. [appellanten sub 7], beide gevestigd te Budel,
8. [appellant sub 8], wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,
9. [appellant sub 9], wonend te Lage Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,
10. [appellant sub 10], wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,
11. [appellant sub 11], wonend te Hooge Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,
12. [appellant sub 12], wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden, en anderen
13. [appellant sub 13A] en [appellante sub 13B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 13]), beiden wonend te Lage Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,
14. [appellant sub 14], wonend te Hooge Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,
15. [appellant sub 15], wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,
16. [appellante sub 16], gevestigd te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,
17. [appellant sub 17A] en [appellant sub 17B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 17]), beiden wonend te Lage Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,
18. [appellant sub 18], wonend te Lage Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,
19. [appellant sub 19A] en [appellante sub 19B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 19]), wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,
20. de stichting Stichting Megastallen Nee Lage Mierde, gevestigd te Lage Mierde, gemeente Reusel-De Mierden, en anderen,
21. [appellante sub 21], van wie de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden, en anderen,
22. de vereniging Afdeling Reusel-de Mierden van de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (hierna: de ZLTO - afdeling Reusel-De Mierden), gevestigd te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,

en

de raad van de gemeente Reusel-De Mierden,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellanten sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12] en anderen, [appellant sub 13], [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellante sub 16], [appellant sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], de stichting Megastallen Nee en anderen, [appellante sub 21] en anderen en de ZLTO - afdeling Reusel-De Mierden tijdig beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbende A] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wagricom B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 19], [appellant sub 4], [appellant sub 18], [appellant sub 2], [appellant sub 12] en anderen, [appellant sub 15] en [appellanten sub 7], hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de ontvankelijkheid van de stichting Megastallen Nee en anderen ter zitting behandeld op 29 september 2010, waar de stichting Megastallen Nee en anderen, vertegenwoordigd door ing. P.J.M. van Leest, L. Schellekens en J. van der Heijden, en de raad, vertegenwoordigd door G. Linden, zijn verschenen.

De Afdeling heeft de volledige zaak ter zitting behandeld op 3 en 4 oktober 2011, waar een aantal partijen is verschenen of zich heeft doen vertegenwoordigen. Ook de raad heeft zich doen vertegenwoordigen. Voorts zijn [belanghebbende A] en Wagricom B.V., belanghebbenden, verschenen.

2. Overwegingen

Het beroep van de stichting Megastallen Nee en anderen

2.1. Het beroep van de stichting Megastallen Nee en anderen is onder meer ingesteld door de stichting Stichting Megastallen Nee Lage Mierde.

2.1.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

2.1.2. Blijkens artikel 2, eerste lid, van haar statuten stelt de stichting zich ten doel: "Het beschermen van de leefbaarheid, de gezondheid van mensen, de kwaliteit van het milieu, waaronder de lucht, bodem en het water, de natuur en het agrarisch landschap binnen het landbouwontwikkelingsgebied Hulsel-Bladel in de meest ruime zin alsmede het voorkomen van verrommeling van het landschap en voorts al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn in de ruimste zin van het woord, dit mede door diegene die verantwoordelijk is voor die schade zo nodig te bewegen tot adequate herstel- of reparatiemogelijkheden."

2.1.3. Blijkens de akte van oprichting is de stichting opgericht op 18 december 2009. De beroepstermijn liep van 9 november 2009 tot 22 december 2009.

De Afdeling overweegt dat de hoedanigheid van belanghebbende in beginsel uiterlijk kan worden verkregen op de dag waarop de beroepstermijn eindigt, hetgeen voor een rechtspersoon die opkomt voor een algemeen belang onder meer betekent dat zij op dat moment tevens feitelijke werkzaamheden verricht ter behartiging van haar belangen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is evenwel gebleken dat de feitelijke werkzaamheden die aan de stichting kunnen worden toegerekend, waaronder het informeren van haar leden door middel van een website, het verzenden van een nieuwsbrief en het bijwonen van informatieavonden, pas een aanvang hebben genomen na het verstrijken van de beroepstermijn.

Verder is gebleken dat de stichting door het optreden in rechte in dit geval geen bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand brengt waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn, in vergelijking met het afzonderlijke optreden van een groot aantal individuele natuurlijke personen die door het bestreden besluit rechtstreeks in hun belangen worden getroffen.

Gelet hierop kan de stichting ten tijde van het einde van de beroepstermijn niet als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt.

2.1.4. Het beroep van de stichting Megastallen Nee en anderen is niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door de stichting Stichting Megastallen Nee Lage Mierde.

2.2. Het beroep van de stichting Megastallen Nee en anderen is voorts mede ingesteld door [appellant sub 20A]. Ter zitting op 29 september 2010 heeft de gemachtigde te kennen gegeven dat [appellant sub 20A] zijn beroep heeft ingetrokken.

2.3. Het beroep van de Stichting Megastallen Nee en anderen is voorts mede ingesteld door [appellant sub 20B].

2.3.1. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 20B] woont in de kern Lage Mierde op grote afstand van het plangebied. Vanuit haar woning heeft zij geen zicht op het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die in het plangebied mogelijk worden gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts heeft [appellant sub 20B] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.
De conclusie is dat [appellant sub 20B] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, geen beroep kan instellen.

2.3.2. Het beroep van de stichting Megastallen Nee en anderen is niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door J. Meijers.

2.4. Het beroep van de Stichting Megastallen Nee en anderen is voorts mede ingesteld door [19 appellanten sub 20] (hierna: [appellant sub 20] en anderen). Zij hebben geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.

2.4.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro en artikel 6:13 van de Awb kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.

Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.

Deze omstandigheid doet zich niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door [appellant sub 20] en anderen gestelde omstandigheid dat zij door de raad onjuist waren ingelicht over het plan en ervan uit zijn gegaan dat het plan geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderij mogelijk maakt. Uit de stukken noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken van misleidende informatie, al dan niet van gemeentezijde verstrekt, op basis waarvan [appellant sub 20] en anderen ervan uit mochten gaan dat het plan niet in deze nieuwe ontwikkelingen zou voorzien. Het niet indienen van een zienswijze kan derhalve niet verschoonbaar worden geacht.

2.4.1.1. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 20C] dat hem in het kader van het voorontwerp van het plan van gemeentezijde is medegedeeld dat er ten gevolge van het plan geen veranderingen zouden plaatsvinden in zijn woonklimaat, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 20C] niet aannemelijk heeft gemaakt dat een dergelijke toezegging, nog daargelaten de vraag of deze zou zijn gedaan door ter zake beslissingsbevoegden, is gedaan. Voorts behoort het tot de eigen verantwoordelijkheid van [appellant sub 20C] om kennis te nemen van de inhoud van het besluit. Het niet indienen van een zienswijze kan derhalve niet verschoonbaar worden geacht.

2.4.1.2. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 20D] dat zij na de terinzagelegging van het ontwerpplan de koopovereenkomst voor de woning aan de Neterselsedijk 36 heeft gesloten, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 20D] weliswaar ten tijde van de terinzagelegging de woning aan de Neterselsedijk 36 niet in eigendom had, maar sinds 19 december 2008 woonde op dat adres. Gelet hierop is de datum van aankoop van de woning in dit geval niet relevant. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van [appellant sub 20D] om kennis te nemen van de inhoud van het besluit. Het niet indienen van een zienswijze kan derhalve niet verschoonbaar worden geacht.

2.4.1.3. Het beroep van de stichting Megastallen Nee en anderen is niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [appellant sub 20] en anderen en is gericht tegen onderdelen van het plan die niet zijn gewijzigd in vergelijking met het ontwerp van het plan. Dit betreft de bouwblokken op de percelen Laarakkerdijk 1, Laarakkerdijk 7, 't Holland 13, Twisseltsebaan 8, Hamelendijk 5, Lange Dijk ongenummerd en Hamelendijk 5, het perceel Neterselsedijk 21, artikel 10.6.8, het in het plan toestaan van vormverandering van agrarische bouwblokken in extensiveringsgebieden, het ontbreken van een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van nieuwvestiging in het landbouwontwikkelingsgebied in artikel 4 van de planregels en artikel 34.2 van de planregels. Voorts wordt in het beroepschrift gewezen op de nummers 11, 39, 40, 41, 48, 49, 50, 51, 52, 61, 63, 66, 72, 73, 80, 91, 94, 101, 105, 112, 113 en 121 van de particuliere zienswijzen in de nota van zienswijzen. Deze onderdelen uit de nota van zienswijzen hebben niet geleid tot een wijziging in het plan.

2.4.2. Voor zover het beroep is ingesteld door [appellant sub 20] en anderen en is gericht tegen de artikelen 4.6.3, onder b, 5.7.3, onder b, onder 2, en 6.7.3, onder b, de artikelen 4.6.3, onder d, 5.7.3, onder d, en 6.7.3, onder d, artikel 10.6.4, onder a, artikel 10.6.10, onder a, de vergroting van het bouwblok op het perceel Hamelendijk 5, het plandeel met de bestemming "Bedrijf-Agrarisch (B-A)" op het perceel Neterselsedijk 41, het bouwbok op het perceel Voort 23, het plandeel met de bestemming "Bedrijf-Agrarisch (B-A)" en het bouwblok op het perceel Kattendijk 11, het bouwblok op het perceel Lensheuvel 76/78, het bouwblok op het perceel De Gagel 16 en het bouwblok op het perceel De Luther 8, wordt overwogen dat deze onderdelen van het plan weliswaar gewijzigd zijn vastgesteld, maar niet aannemelijk is dat [appellant sub 20] en anderen door deze wijzigingen in hun belangen zijn geraakt.

2.4.2.1. Het beroep van de stichting Megastallen Nee en anderen is niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [appellant sub 20] en anderen en is gericht tegen genoemde gewijzigd vastgestelde plandelen.

2.4.3. Voor zover het beroep is ingesteld door [appellant sub 20] en anderen en is gericht tegen het gewijzigd vastgestelde artikel 10.4.1, onder b, van de planregels, wordt als volgt overwogen.

2.4.3.1. Ingevolge artikel 10.2.2 van de planregels, voor zover hier van belang, gelden voor het bouwen van bedrijfsgebouwen de volgende bepalingen:

a De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

b De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

Ingevolge artikel 10.4.1, aanhef en onder b, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 10.2.2, aanhef en onder a en b, voor het bouwen met een hogere goot- en bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen tot maximaal 7 m onderscheidenlijk 13 m.

2.4.3.2. Blijkens de nota van zienswijzen heeft de raad middels deze wijziging tegemoet willen komen aan het verzoek van ZLTO om via een ontheffing in de planregels in plaats van een goot- en nokhoogte van 6,5 m onderscheidenlijk 12 m een goot- en nokhoogte van 7 m onderscheidenlijk 13 m toe te staan. Mede gelet op de relatief kleine wijziging die dit inhoudt ten opzichte van het ontwerpplan komt dit de Afdeling niet onredelijk voor. [appellant sub 20] en anderen hebben voorts niet onderbouwd waarom de via vrijstelling mogelijk gemaakte goot- en nokhoogte uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbaar zou zijn.

Het betoog faalt.

2.4.3.3. In hetgeen [appellant sub 20] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de stichting Megastallen Nee en anderen is ongegrond voor zover het is ingesteld door [appellant sub 20] en anderen en is gericht tegen artikel 10.4.1, onder b, van de planregels.

De beroepen van [appellante sub 21] en anderen en de ZLTO - afdeling Reusel-De Mierden, geheel, en [appellant sub 19] en [appellant sub 1], gedeeltelijk

2.5. [appellante sub 21] en anderen, de ZLTO - afdeling Reusel-De Mierden, [appellant sub 19] en [appellant sub 1] voeren aan dat de raad ten onrechte het woord "perceelsgrens" in artikel 10, lid 10.2.1, aanhef en onder c, van de planregels bij de vaststelling van het plan heeft gewijzigd, waardoor het bouwvlak niet volledig benut kan worden.

2.5.1. Ingevolge artikel 10, lid 10.2.1., aanhef en onder c, van de planregels geldt voor het bouwen van bouwwerken in het algemeen dat de afstand tot de bestemmingsgrens niet minder mag bedragen dan 5 m.

2.5.2. Het plan is in zoverre gewijzigd vastgesteld dat het woord "perceelsgrens" in het ontwerp van artikel 10, lid 10.2.1, onder c, van de planregels bij de vaststelling is veranderd in "bestemmingsgrens".

2.5.3. De raad erkent in zijn verweerschrift dat bij de vaststelling van het plan in artikel 10, lid 10.2.1, onder c, van de planregels ten onrechte "perceelsgrens" is gewijzigd in "bestemmingsgrens". Gelet hierop komt de Afdeling tot het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid. Het betoog slaagt.

2.5.4. De beroepen van [appellante sub 21] en anderen en de ZLTO - afdeling Reusel-De Mierden zijn geheel en de beroepen van [appellant sub 19] en Van Gisberen zijn, voor zover gericht tegen genoemd artikel, gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.

De Afdeling ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het woord "bestemmingsgrens" in artikel 10, lid 10.2.1, onder c, van de planregels te wijzigen in "perceelsgrens".

2.6. [appellant sub 1] betoogt dat de gewijzigde vaststelling van artikel 10, lid 10.2.1, aanhef en onder c, van de planregels tot gevolg heeft dat de ontheffingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 10, lid 10.4.1, aanhef en onder a, van de planregels niet meer toegepast kan worden, omdat in die regel nog "perceelsgrens" staat.

2.6.1. Ingevolge artikel 10, lid 10.4.1, aanhef en onder a, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen voor het bouwen van gebouwen op kleinere afstand van de perceelsgrens mits hierdoor het stedenbouwkundig en landschappelijk beeld en de verkeersveiligheid niet worden aangetast.

2.6.2. De raad stelt dat het de bedoeling is het begrip "perceelsgrens" te hanteren, zodat voornoemde planregel juist is vastgesteld.

2.6.3. Gelet op de onjuiste vaststelling van artikel 10, lid 10.2.1., onder c, was ten tijde van de vaststelling onduidelijk welke betekenis toekwam aan de ontheffingsbevoegdheid in artikel 10, lid 10.4.1, aanhef en onder a. Gelet hierop komt de Afdeling tot het oordeel dat het plan ook in zoverre is vastgesteld in strijd met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid. Het betoog slaagt.

2.6.4. Het beroep van [appellant sub 1] is, voor zover gericht tegen genoemd artikel, gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

Gelet op de omstandigheid dat artikel 10, lid 10.2.1, aanhef en onder c, van de planregels zal worden vernietigd en de Afdeling zelf in de zaak zal voorzien, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van de vaststelling van artikel 10, lid 10.4.1, onder a, van de planregels in stand te laten.

Het beroep van [appellant sub 19], voor het overige

2.7. Het beroep van [appellant sub 19] is gericht tegen de dubbelbestemming "Archeologische verwachtingswaarde" voor zijn percelen, kadastraal bekend als gemeente Reusel-De Mierden, sectie E, nrs. 364 en 1132 en de percelen, kadastraal bekend als gemeente Reusel-De Mierden, sectie G, nrs. 325, 326 en 63. Daartoe voert hij aan dat de raad ten onrechte voor zijn percelen genoemde dubbelbestemming heeft vastgesteld, omdat hij daardoor in zijn agrarische bedrijfsvoering wordt beperkt en daardoor het plan onuitvoerbaar wordt. Voorts heeft de raad onvoldoende onderzoek gedaan alvorens tot die dubbelbestemming te komen. De raad heeft onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat in het kader van de ruilverkaveling zijn percelen totaal zijn vergraven en een drainagesysteem is aangelegd. Dit klemt volgens [appellant sub 19] te meer, omdat de grondeigenaar wordt opgezadeld met de kosten voor het archeologische onderzoek.

2.7.1. Ingevolge artikel 31, lid 31.1, van de planregels zijn de voor "Archeologische verwachtingswaarde (dubbelbestemming)" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische verwachtingswaarden van de gronden.

Ingevolge lid 31.3.1 is het binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;

b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

Ingevolge lid 31.3.2 is het in lid 31.3.1 vervatte verbod niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c. zijn gelegen binnen het bouwvlak.

2.7.2. Ingevolge artikel 38a, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit (hierna: de Monumentenwet) houdt de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wro en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Monumentenwet kan bij een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3, onder a, van de Wro verplicht worden gesteld.

Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan bij een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden bepaald dat de aanvrager van een aanlegvergunning een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

Aan de vergunning, bedoeld in het eerste lid, kunnen ingevolge het derde lid in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of

c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het college van burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Ingevolge artikel 40, eerste lid, kan bij een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden bepaald dat de aanvrager van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (thans: omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo)) een rapport dient over te leggen als bedoeld in artikel 39, tweede lid.

Ingevolge het tweede lid kan bij een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden bepaald dat aan een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (thans: omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wabo) voorschriften kunnen worden verbonden als bedoeld in artikel 39, derde lid.

2.7.3. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 9 december 2009 in zaak nr. 200801932/1 is de Afdeling van oordeel dat op het gemeentebestuur de plicht rust zich voldoende te informeren omtrent de archeologische situatie in het gebied alvorens bij het plan uitvoerbare bestemmingen kunnen worden aangewezen en concrete bouwvoorschriften voor die bestemmingen kunnen worden vastgesteld. Het voldoen aan die verplichting klemt temeer nu de Monumentenwet de mogelijkheid biedt - waarvan in dit plan gebruik is gemaakt - om de kosten voor het archeologische (voor)onderzoek voor rekening te laten komen van de grondeigenaren of -gebruikers. De wetgever is er immers vanuit gegaan dat die financiële lasten zo veel mogelijk voorzienbaar en vermijdbaar zijn. Het onderzoek dat nodig is voor de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden kan blijkens de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2003/04, 29 259, nr. 3, blz. 46) bestaan uit het raadplegen van beschikbaar kaartmateriaal, maar wanneer het beschikbare kaartmateriaal ontoereikend is, zal plaatselijk bodemonderzoek in de vorm van proefboringen, proefsleuven of anderszins nodig zijn.

2.7.4. In de plantoelichting staat dat de Cultuurhistorische Waardenkaart (september 2006) van de provincie Noord-Brabant inzicht biedt in cultuurhistorische en (eventuele) archeologische waarden binnen het plangebied. Indicatieve archeologische waarden worden aangeduid op de verbeelding. Blijkens genoemde kaart liggen de percelen E nrs. 364 en 1132 en G nrs. 325, 326 en 63 in een gebied met hoge of middelhoge indicatieve archeologische waarden.

2.7.5. [appellant sub 19] heeft nadere stukken ingediend, waaruit volgt dat op de percelen sectie G, nrs. 326 en 63 een drainagesysteem is aangelegd. Op de percelen sectie E, nrs. 364 en 1132 heeft het diepwerken en egaliseren van de percelen plaatsgevonden en zijn hoofdwaterleidingen aangelegd.

2.7.6. Ten aanzien van de percelen sectie G, nrs. 325, 326 en 63 heeft [appellant sub 19] niet aannemelijk gemaakt dat de bestreden dubbelbestemming een onevenredige belemmering zal vormen voor de agrarische bedrijfsvoering. Hierbij is in aanmerking genomen dat het normale onderhoud en gebruik is uitgesloten van de aanlegvergunninglicht. Voor het opnemen van een beschermingsregeling is niet vereist dat de aanwezigheid van archeologische sporen ter plaatse vast staat, doch dat aannemelijk is dat dergelijke sporen in het gebied voorkomen. Gelet op de Cultuurhistorische Waardenkaart is de mogelijke aanwezigheid van archeologische sporen in dit geval aannemelijk gemaakt, zodat nader onderzoek niet noodzakelijk is. Verder heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aannemelijk is dat archeologische sporen in het gebied voorkomen. Dat een drainagesysteem in de bodem van de percelen sectie G, nrs. 325 en 63 is aangelegd, kan niet tot een ander oordeel leiden aangezien [appellant sub 19] niet aannemelijk heeft gemaakt dat alle mogelijk aanwezige archeologische sporen verdwenen zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ter zitting naar voren is gekomen dat zich tussen de buizen van het drainagesysteem voldoende grond bevindt waarin nog archeologische sporen aanwezig kunnen zijn. Bovendien kunnen zich ook nog onder het drainagesysteem archeologische resten bevinden. Het betoog faalt.

2.7.7. Ook de stelling dat de kosten van het archeologische onderzoek ten aanzien van de percelen sectie G, nrs. 325, 326 en 63 ten onrechte voor rekening van de grondeigenaar komen kan niet slagen. Daarbij wordt overwogen dat aan de Monumentenwet het beginsel ten grondslag ligt dat de verstoorder van het bodemarchief dient bij te dragen aan de kosten voor het archeologische onderzoek ter bescherming van dat bodemarchief. Het is derhalve in overeenstemming met het systeem van de Monumentenwet dat de kosten voor het aanvullende archeologische onderzoek in dit plan bij de aanvrager om een bouw- (thans: omgevings-) of aanlegvergunning zijn gelegd. De wetgever is er daarbij vanuit gegaan, dat die kosten in een redelijke verhouding dienen te staan tot de met de beoogde investering gemoeide kosten.

Niet is gebleken dat de kosten die de aanvrager van een bouw- of aanlegvergunning moet maken voor het doen verrichten van enig veldonderzoek ten behoeve van het rapport dat hij bij die aanvraag dient over te leggen omtrent de archeologische waarde van het terrein, onevenredig zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het desbetreffende gebied met de medebestemming "Archeologisch waardevol gebied" geen grote omvang heeft. Voor de kosten die zijn gemoeid met het voldoen aan de voorschriften die in het belang van de archeologische monumentenzorg aan zodanige vergunning kunnen worden verbonden, is in artikel 42 van de Monumentenwet een schadevergoedingsregeling opgenomen. Ingevolge dat artikel kent het college van burgemeester en wethouder de aanvrager van onder meer een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3, onder a, van de Wro of van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (thans: omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wabo) op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, indien blijkt dat die aanvrager tengevolge van de weigering van de vergunning in het belang van de archeologische monumentenzorg of ten gevolge van voorschriften die in het belang van de archeologische monumentenzorg aan het desbetreffende besluit zijn verbonden, schade lijdt die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Artikel 42 van de Monumentenwet, dat gold ten tijde van de vaststelling van het plan is inmiddels vervangen door artikel 4.2, eerste lid en onder a van de Wabo. Mede gelet op deze wettelijke schadevergoedingsregeling is niet aannemelijk gemaakt dat dit plan de aanvragers van een omgevings- of aanlegvergunning een financiële last zou opleggen die niet in een redelijke verhouding staat tot de investering die is gemoeid met het project waarvoor een omgevings- of aanlegvergunning nodig zal zijn. Het betoog faalt.

2.7.8. Ten aanzien van de percelen sectie E, nrs. 364 en 1132 wordt overwogen dat uit de ingediende nadere stukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen dat die gronden zijn geroerd op 1 m diepte in verband met de ruilverkaveling en het aanleggen van de waterleiding. Gelet hierop valt te betwijfelen of archeologische sporen nog aanwezig zullen zijn. Uit de stukken blijkt niet dat de raad onderzoek heeft gedaan naar de archeologische waarden. Verder blijkt niet dat de raad de omstandigheid dat de percelen reeds zijn geroerd heeft meegewogen bij de beslissing om de dubbelbestemming "Archeologische verwachtingswaarde" aan deze gronden toe te kennen. Aangezien deze gegevens wel bij de raad bekend waren, wordt geoordeeld dat het beschikbare kaartmateriaal ontoereikend was om de dubbelbestemming toe te kennen, zodat de raad een plaatselijk bodemonderzoek had moeten verrichten. Nu de raad dat heeft nagelaten, is het bestreden besluit voor zover het betreft de dubbelbestemming "Archeologische verwachtingswaarde" voor de percelen, kadastraal bekend als gemeente Reusel-De Mierden, sectie E, nrs. 364 en 1132 niet met de te betrachten zorgvuldigheid voorbereid. Het betoog slaagt.

2.7.9. Het beroep van [appellant sub 19] is, voor zover gericht tegen genoemde dubbelbestemming voor zijn percelen, kadastraal bekend als gemeente Reusel-De Mierden, sectie E, nrs. 364 en 1132, gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant sub 18]

2.8. Het beroep van [appellant sub 18] is gericht tegen de dubbelbestemming "Archeologische verwachtingswaarde (dubbelbestemming)" voor zijn percelen aan de Hooge Mierdseweg 39 te Lage-Mierde. Archeologische vondsten zijn volgens [appellant sub 18] niet te verwachten, aangezien de grond al een aantal malen is omgeploegd. De raad had nader onderzoek moeten doen of de door de provincie vastgestelde Cultuurhistorische Waardenkaart overgenomen kon worden.

2.8.1. Voor de relevante regelgeving en jurisprudentie wordt verwezen naar 2.7.1. tot en met 2.7.3. Blijkens de Cultuurhistorische Waardenkaart liggen de percelen in een gebied met hoge of middelhoge indicatieve archeologische waarden. Het plan is, voor zover het betreft de percelen van [appellant sub 18], conserverend van aard en voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. [appellant sub 18] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bestreden dubbelbestemming een onevenredige belemmering zal vormen voor de agrarische bedrijfsvoering. Hierbij is in aanmerking genomen dat het normale onderhoud en gebruik is uitgesloten van de aanlegvergunningplicht. Voorts is de Afdeling van oordeel dat voor het opnemen van een beschermingsregeling niet vereist is dat de aanwezigheid van archeologische sporen ter plaatse vast staat, doch dat aannemelijk is dat dergelijke sporen in het gebied voorkomen. Gelet op de Cultuurhistorische Waardenkaart is de mogelijke aanwezigheid van archeologische sporen in dit geval aannemelijk gemaakt, zodat nader onderzoek niet noodzakelijk is. [appellant sub 18] heeft niet aannemelijk gemaakt dat met het omploegen van zijn gronden in verband met het aanleggen van een drainagesysteem alle eventuele archeologische sporen verloren zijn gegaan, aangezien de archeologische sporen kunnen zich ook tussen of onder het drainagesysteem kunnen bevinden. Het betoog faalt.

2.9. Voorts is het beroep van [appellant sub 18] gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1 (AW-LN1)" en de aanduiding "struweelvogels" voor zijn percelen. [appellant sub 18] betoogt dat de raad ten onrechte de voorheen geldende bestemming "Agrarisch" heeft gewijzigd. Volgens hem brengt de huidige bestemming met zich dat zijn gronden minder geschikt zijn voor agrarisch gebruik. Volgens [appellant sub 18] heeft de raad onvoldoende onderbouwd waarom zijn percelen bedoelde bestemming en de aanduiding "struweelvogels" hebben en waar genoemde aanduiding voor staat. Temeer nu de omliggende percelen, die in eigendom van de gemeente zijn, wel de bestemming "Agrarisch (A)" hebben. Verder vreest hij voor toenemende wateroverlast, omdat zijn percelen als "Zoekgebied waterberging" zijn bestemd en nabij een waterloop liggen. [appellant sub 18] wenst dat deze waterloop wordt verplaatst. Ook ondervindt hij wateroverlast omdat de percelen ten westen van die van hem zijn bestemd als retentiegebied en ten oosten onlangs zijn verhoogd. Het verhogen van zijn percelen zou, om het agrarische gebruik te optimaliseren, uitkomst bieden, maar de huidige bestemming belet dat volgens hem. De huidige bestemming heeft volgens hem een waardedaling van de gronden tot gevolg.

2.9.1. De raad stelt dat de bestemming is gebaseerd op de subzone uit het provinciale beleid, waarin bedoelde percelen zijn aangeduid als Groene Hoofdstructuur (hierna: GHS)-landbouw, struweelvogelgebied. Het betreft een indicatieve aanduiding, maar de raad heeft geen aanleiding gezien hiervan af te wijken. Het aanlegvergunningstelsel voorziet in een bijpassende planologische basisbescherming van aanwezige waarden. Het normale (agrarische) onderhoud en gebruik is hiervan vrijgesteld. Verder stelt de raad dat het verleggen van de waterloop geen deel uitmaakt van het voorliggende plan.

2.9.2. De percelen van [appellant sub 18] hebben blijkens de verbeelding de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1 (AW-LN1)" en de aanduiding "struweelvogels".

Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels, voor zover van belang, zijn de op de plankaart (lees: verbeelding) als zodanig aangewezen gronden onder meer bestemd voor:

a. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;

f. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de actuele natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor de op de plankaart (lees: verbeelding) aangeduide bijzondere:

- "kwetsbare soorten" (k);

- "struweelvogels" (s);

- "weidevogels" (w).

2.9.3. Blijkens de plankaart van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied '98" hadden de percelen de bestemming "Agrarisch gebied met abiotische- en natuurwaarden" en de aanduidingen "struweelvogels", "geomorfologie" en "hydrologie". De stelling van [appellant sub 18] dat voor zijn percelen voorheen alleen een agrarische bestemming gold zonder natuurwaarden berust derhalve op een onjuiste feitelijke grondslag. Blijkens de provinciale kaart liggen de percelen met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1 (AW-LN1)" binnen de GHS-landbouw. [appellant sub 18] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De raad heeft in redelijkheid hierbij kunnen aansluiten. Dat de begrenzing van de zonering GHS-landbouw in het provinciale beleid niet op perceelsniveau precies is aangegeven, betekent niet dat de raad de begrenzing niet op perceelsniveau kan vaststellen. De raad heeft met voorliggend plan in redelijkheid de begrenzing op perceelsniveau kunnen vaststellen. Ten aanzien van het betoog dat de aan de oostzijde aangrenzende gronden wel de bestemming "Agrarisch" hebben, wordt overwogen dat die gronden niet in het plangebied van dit bestemmingsplan liggen, zodat de planologische afweging die daaraan ten grondslag heeft gelegen niet in deze procedure betrokken kan worden.

2.9.4. Volgens de "Paraplunota ruimtelijke ordening" (hierna: de Paraplunota), vastgesteld door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 1 juli 2008, omvat het leefgebied struweelvogels landbouwgronden en andere gronden - met name defensieterreinen - waarop struweelvogels kunnen gedijen, zoals de roodborsttapuit en de geelgors. Deze vogels hebben wel rust en ruimte nodig, maar zijn minder gevoelig voor ruimtelijke ingrepen door de landbouw, de recreatie en andere in het buitengebied voorkomende functies dan de kwetsbare planten- en diersoorten. Ook in het leefgebied struweelvogels moeten activiteiten de bestaansvoorwaarden van de betreffende diersoorten voldoende respecteren.

Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder f, van de planregels wordt met de aanduiding "struweelvogels" beoogd het leefgebied van genoemde soort vogels zoveel mogelijk in stand te houden en te optimaliseren. De Afdeling is van oordeel dat voldoende duidelijk is wat onder de aanduiding "struweelvogels" moet worden verstaan. De aanduiding struweelvogels brengt met zich dat ingevolge artikel 7, lid 7.3.1, aanhef en onder d, van de planregels voor de in die bepaling genoemde werken en werkzaamheden een aanlegvergunning verplicht is gesteld. Voor zover [appellant sub 18] stelt dat hij door dit aanlegvergunningstelsel in zijn agrarische gebruik wordt beperkt, wordt overwogen dat ingevolge lid 7.3.2 een uitzondering wordt gemaakt voor het normale onderhoud en of gebruik.

2.9.5. Ten aanzien van het betoog over de aanduiding "Zoekgebied waterberging" wordt overwogen dat het ingevolge artikel 3, lid 3.2 van de planregels niet is toegestaan binnen de op de zoneringskaart als zodanig aangegeven zone bouwwerken te bouwen. De vrees dat die bepaling toenemende wateroverlast met zich brengt is ongegrond.

Verder is blijkens de zoneringskaart in dit plan geen zone opgenomen die als "retentiegebied" is aangemerkt, zodat het betoog van [appellant sub 18] dat de percelen ten westen van zijn percelen vanwege die zoneaanduiding wateroverlast met zich brengen op een onjuiste feitelijke grondslag berust. Voor zover [appellant sub 18] stelt dat die percelen als "beekherstel" zijn aangeduid wordt overwogen dat aan die aanduiding volgens de planregels geen betekenis toekomt.

Blijkens de verbeelding ligt ten westen van zijn percelen een waterloop. Dat de percelen in de directe omgeving natter zijn is niet uitgesloten. Uit de doeleindenomschrijving van artikel 7, lid 7.1 van de planregels is echter niet af te leiden dat met de bestreden bestemming vernatting van de gronden wordt beoogd. Dit betekent dat de bestemming en het aanlegvergunningstelsel er niet aan in de weg staan maatregelen te nemen tegen verdere vernatting. Bovendien is het verhogen van de percelen ingevolge artikel 7, lid 7.3.1, aanhef en onder d, van de planregels niet aanlegvergunningplichtig.

De waterloop is in het plan bestemd in overeenstemming met de thans bestaande situatie. De raad heeft in redelijkheid de waterloop op die locatie in de verbeelding kunnen vaststellen. Weliswaar is ter zitting naar voren gekomen dat er plannen zijn om de waterloop te verleggen, maar deze plannen waren ten tijde van de voorbereiding van dit plan nog niet voldoende gevorderd, zodat de raad niet gehouden was daarmee bij dit plan rekening te houden.

Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1 (AW-LN1)" een toenemende wateroverlast met zich brengt.

2.9.6. De stelling van [appellant sub 18] dat hij schade lijdt als gevolg van het plan, heeft hij niet nader onderbouwd. Wat betreft de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van zijn gronden, bestaat geen grond voor de verwachting dat die zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.

2.9.7. Gelet op hetgeen in 2.9.3 tot en met 2.9.6 is overwogen heeft de raad in redelijkheid de bestreden bestemming en de aanduiding kunnen vaststellen. Het betoog faalt.

2.10. Verder is het beroep van [appellant sub 18] gericht tegen de plangrens ter plaatse van zijn percelen aan de Hooge Mierdseweg 39 te Lage-Mierde en het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1 (AW-LN1)" en aanduiding "struweelvogels" voor een deel van die percelen. Daartoe voert hij aan dat de wijziging van de woonbestemming naar een agrarische bestemming onlogisch is en dat hij door de huidige bestemming in zijn bouwmogelijkheden wordt beperkt. Bedoeld deel van zijn perceel is volgens hem dan ook ten onrechte in het voorliggende plan betrokken.

2.10.1. De raad stelt dat voor de begrenzing is aangesloten bij het naastliggende bestemmingsplan "Kom Lage Mierde". De plangrens aan de noordoostkant van bedoeld perceel is evenwijdig getrokken aan de zijgevel van het aanwezige gebouw. Ter zitting heeft de raad verklaard dat dit uit praktische overwegingen is gedaan.

2.10.2. Uit een vergelijking van de plangrens ter plaatse van het perceel van [appellant sub 18] in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied '98" met de plangrens in het voorliggende plan volgt dat de plangrens in het voorliggende plan evenwijdig aan de zijgevel van de gebouwen is getrokken. In het voorheen geldende plan liep de plangrens niet evenwijdig aan de aanwezige bebouwing. Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzing van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.

In hetgeen [appellant sub 18] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de overweging van de raad dat de plangrens uit praktische overwegingen is aangepast geen blijk geeft van een planologische afweging. Evenmin blijkt uit dit standpunt dat de belangen van [appellant sub 18] in de afweging zijn betrokken. Het betoog slaagt.

2.10.3. Als gevolg van de verschuiving van de plangrens heeft een deel van de gronden van [appellant sub 18] de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1 (AW-LN1)" gekregen, terwijl dat deel voorheen een woonbestemming had. Deze bestemmingswijziging brengt een beperking van bouwmogelijkheden met zich, aangezien binnen de huidige bestemming ingevolge artikel 7.2 van de planregels geen gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd, terwijl dat bij de woonbestemming wel was toegestaan. Nu niet is gebleken dat de raad voor de wijziging van de bestemming voor bedoeld deel een planologische afweging heeft gemaakt, ziet de Afdeling eveneens aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat die bestemming strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

2.10.4. Het bestreden besluit dient voor zover het betreft de plangrens ter plaatse van de percelen aan de Hooge Mierdseweg 39 te Lage-Mierde en het deel van de percelen dat door de verschuiving van de plangrens de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1 (AW-LN1)" en de aanduiding "struweelvogels" heeft gekregen wegens strijd met artikel 3.1 van de Wro te worden vernietigd.

Ten behoeve van de besluitvorming merkt de Afdeling op dat de raad ter zitting heeft verklaard geen bezwaren te hebben tegen de begrenzing uit het voorheen geldende plan. Derhalve kan daarbij worden aangesloten.

Het beroep van [appellant sub 5]

2.11. [appellant sub 5] betoogt dat de raad ten onrechte voor een deel van zijn gronden aan de Kempenbaan de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1 (AW-LN1)" met de aanduiding "natuurontwikkelingsgebied" en voor een ander deel de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1 (AW-L1)" met de aanduiding "landschappelijke openheid" heeft vastgesteld. Daartoe voert hij aan dat niet duidelijk is waarop de grens tussen beide bestemmingen is gebaseerd. In het provinciale beleid is die begrenzing niet zo exact aangegeven. [appellant sub 5] wenst dat alle gronden aan de Kempenbaan de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1 (AW-L1)" met de aanduiding "landschappelijke openheid" krijgen.

2.11.1. De raad stelt dat de bestemmingen zijn gebaseerd op de subzone uit het provinciale beleid. Om de aanwezige waarden te beschermen is een aanlegvergunningstelsel opgenomen, zodat bij bepaalde werkzaamheden ten aanzien van de desbetreffende waarden een nadere afweging kan worden gemaakt.

2.11.2. Volgens de verbeelding hebben de gronden gedeeltelijk de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1 (AW-LN1)" en de aanduiding "natuurontwikkelingsgebied" en gedeeltelijk de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1 (AW-L1)" en de aanduiding "landschappelijke openheid".

2.11.3. In de plantoelichting staat dat voor genoemde bestemmingen is aangesloten bij de zones uit het provinciale beleid uit de "Interimstructuurvisie Noord-Brabant Brabant in ontwikkeling" (hierna: de Interimstructuurvisie), vastgesteld door provinciale staten van Noord-Brabant bij besluit van 27 juni 2008 en de Paraplunota. Blijkens de kaart Ruimtelijke Hoofdstructuur uit de Interimstructuurvisie liggen de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1 (AW-LN1)" en de aanduiding "natuurontwikkelingsgebied" binnen de subzone GHS-landbouw, natuurontwikkelingsgebied. De gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1 (AW-L1)" en de aanduiding "landschappelijke openheid" liggen binnen de AHS-landbouw, overig. [appellant sub 5] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De raad heeft in redelijkheid hierbij kunnen aansluiten. Dat de begrenzing van de zonering GHS-landbouw in het provinciale beleid niet op perceelsniveau precies is aangegeven, betekent niet dat de raad de begrenzing niet op perceelsniveau kan vaststellen. De raad heeft met voorliggend plan in redelijkheid de begrenzing op perceelsniveau kunnen vaststellen. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien de begrenzing van de bestemmingen aan te passen en voor alle gronden aan de Kempenbaan de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1 (AW-LN1)" en de aanduiding "landschappelijke openheid" vast te stellen. Het betoog faalt.

2.12. Het beroep van [appellant sub 5] is voorts gericht tegen de plandelen met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1 (AW-LN1)" en de aanduiding "struweelvogels" voor zijn percelen aan de Bakmannen te Reusel en genoemde bestemming en de aanduiding "natuurontwikkelingsgebied" voor zijn percelen aan de Kempenbaan te Reusel. [appellant sub 5] betoogt dat de raad ten onrechte die bestemming heeft vastgesteld, omdat daarmee het agrarische gebruik ondergeschikt wordt gesteld aan de andere waarden van die gronden. Hij vreest dat het aanlegvergunningstelsel aan het verlagen van de grondwaterstand in de weg zal staan, terwijl deze verlaging noodzakelijk is voor een goede agrarische bedrijfsvoering. Nu de in de omgeving van zijn gronden gelegen percelen zijn gekocht voor natuurbeheer is het zeer waarschijnlijk dat de grondwaterstand alleen maar zal toenemen. De door de raad gegeven motivering dat bepaalde werkzaamheden, hoewel aanlegvergunningplichtig, niet per definitie zijn uitgesloten, geeft volgens [appellant sub 5] onvoldoende garantie om zijn agrarische activiteiten voort te zetten. [appellant sub 5] wenst dat het verlagen van de grondwaterstand, de aanleg van drainage en het verwijderen van de perceelsindelingen wordt uitgesloten van de aanlegvergunningplicht.

2.12.1. De raad stelt dat de bestemming is gebaseerd op de provinciale subzone van de Interimstructuurvisie "Brabant in Ontwikkeling" en de Paraplunota. Het aanlegvergunningstelsel is bedoeld om de aanwezige waarden te beschermen. Bij een concrete aanvraag om een aanlegvergunning zal worden beoordeeld of bepaalde werkzaamheden toegestaan zijn, maar dit betekent niet dat die werkzaamheden op voorhand zijn uitgesloten.

2.12.2. Voor de doeleindenomschrijving van de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1 (AW-LN1)" wordt verwezen naar 2.9.2.

Ingevolge lid 7.3.1, voor zover hier van belang, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

d. Ter plaatse van de aanduiding "struweelvogels" (s) op de plankaart (lees: verbeelding):

- het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;

- het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

- het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;

- het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel;

f. Ter plaatse van de aanduiding "natuurontwikkelingsgebied" (no) op de plankaart (lees: verbeelding):

- het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;

- het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;

- het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;

- het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;

- het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

- het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel.

Ingevolge lid 7.3.2 is het in lid 7.3.1 vervatte verbod niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

2.12.3. In de plantoelichting staat dat voor de bestemming is aangesloten bij de subzone binnen de GHS-landbouw uit het provinciale beleid, omdat daarmee inzichtelijk wordt gemaakt hoe de verschillende beleidsregels uit dat beleid zijn doorvertaald naar het bestemmingsplan. De gronden binnen de subzone GHS-landbouw leefgebied struweelvogels hebben in voorliggend plan de aanduiding "struweelvogels" gekregen en de gronden binnen de subzone GHS-landbouw natuurontwikkelingsgebied de aanduiding "natuurontwikkelingsgebied". Uit de doeleindenomschrijving in artikel 7, lid 7.1, van de planregels volgt niet dat de daar aanwezige natuurwaarden voorrang hebben op de agrarische doeleinden, zodat die vrees van [appellant sub 5] ongegrond is. [appellant sub 5] heeft niet aannemelijk gemaakt dat bedoelde natuurwaarden niet aanwezig zijn, zodat de raad in redelijkheid voor de percelen de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1 (AW-LN1)" met genoemde aanduidingen heeft kunnen vaststellen. Het betoog faalt.

2.12.4. Ten aanzien van het aanlegvergunningstelsel wordt overwogen dat dit stelsel beoogt de natuurwaarden te beschermen. Dit brengt echter niet met zich dat de natuurwaarden steeds voorrang krijgen. Er zal met inachtneming van hetgeen is bepaald in de planregels een afweging van de belangen moeten worden gemaakt. Verder wordt in artikel 7, lid 7.3.2 van de planregels een uitzondering gemaakt op de aanlegvergunningplicht voor het normale onderhoud en gebruik, zodat [appellant sub 5] niet onevenredig wordt beperkt in zijn agrarische activiteiten. Verder kan [appellant sub 5], indien hij meent dat de grondwaterstand te hoog is, een drainagesysteem aanleggen. De raad stelt in dat verband terecht dat een aanlegvergunning niet bij voorbaat is uitgesloten. Hoewel deze te volgen procedure als belastend kan worden ervaren, wordt geoordeeld dat deze niet zodanig belastend is dat dit het aanlegvergunningstelsel onaanvaardbaar maakt. De raad heeft, gelet op hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd, in redelijkheid het aanlegvergunningstelsel in het plan opgenomen en geen aanleiding hoeven zien de door [appellant sub 5] genoemde werkzaamheden uit te sluiten van de aanlegvergunningplicht. Het betoog faalt.

2.13. Het beroep van [appellant sub 5] is voorts gericht tegen de dubbelbestemming "Natte natuurparel buffer" voor het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1 (AW-LN1)" en de aanduiding "struweelvogels" voor zijn percelen aan de Bakmannen te Reusel. Daartoe voert hij aan dat die gronden ten onrechte die dubbelbestemming hebben, omdat daarmee het agrarische gebruik in sterke mate wordt beperkt. [appellant sub 5] stelt dat de begrenzing van de natte natuurparel onvoldoende is onderbouwd. Ook gelden er thans meer voorwaarden voor het afgeven van een aanlegvergunning.

2.13.1. De raad stelt dat de begrenzing van dit gebied in overeenstemming is met het Reconstructieplan Beerze-Reusel en het beleid van het Waterschap De Dommel. De raad heeft geen aanleiding gezien hiervan af te wijken. Een herziening van die begrenzing kan eerst plaatsvinden naar aanleiding van een door het Waterschap onderbouwd voorstel, gevolgd door een besluit van de provincie.

2.13.2. In de Correctieve herziening van het Reconstructieplan Beerze-Reusel staat dat een beschermingsbeleid wordt gevoerd om te voorkomen dat de huidige hydrologische situatie van de natte natuurparels verder verslechtert. Hierbij wordt uitgegaan van het hydrologisch standstill-beginsel. De bescherming in het ruimtelijke spoor dient plaats te vinden door middel van het opnemen van een aanlegvergunningstelsel in gemeentelijke bestemmingsplannen in de gebieden die op plankaart 1 van het reconstructieplan zijn aangegeven als natte natuurparels en een beschermingszone van gemiddeld 500 m daaromheen. Deze zone kan in de praktijk in breedte variëren als gevolg van het feit dat bij de begrenzing zo veel mogelijk herkenbare grenzen zijn gevolgd (bijvoorbeeld wegen of waterlopen) of, wanneer dat niet mogelijk is, de grenzen van de percelen zijn gevolgd. Op die manier wordt voorkomen dat de zone van 500 m dwars door percelen zou lopen waardoor het beschermingsbeleid niet of zeer lastig kan worden gehandhaafd. Omdat in sommige gevallen zeer grote percelen grenzen aan de natte natuurparels, kan niet altijd worden voorkomen dat in die gevallen de zone groter is dan 500 m. Voor het motiveren van de begrenzing van de gebieden in gemeentelijke bestemmingsplannen kan verwezen worden naar het reconstructieplan. Dit laat echter onverlet dat er aanleiding kan zijn in een concrete situatie tot een andere begrenzing te komen. De gemeente kan dus gemotiveerd de begrenzing gewijzigd vaststellen.

2.13.3. Blijkens de verbeelding liggen de percelen van [appellant sub 5] aan de Bakmannen in de "Natte natuurparel buffer". In de plantoelichting staat dat voor de dubbelbestemming "Natte natuurparel buffer" is aangesloten bij het beschermingsbeleid voor de zogenoemde beschermingszone natte natuurparel uit het reconstructieplan. Dit uitgangspunt is niet onredelijk. Bijzondere omstandigheden kunnen ertoe nopen dat dient te worden afgeweken van de door het reconstructieplan aangegeven begrenzing. [appellant sub 5] heeft echter geen omstandigheden aangevoerd waarin de raad aanleiding had moeten zien om te onderzoeken of diende te worden afgeweken van de door het reconstructieplan gegeven begrenzing. De Afdeling is van oordeel dat de begrenzing van de buffer natte natuurparel voldoende is onderbouwd. Ten aanzien van het betoog dat voor het afgeven van een aanlegvergunning door bedoelde dubbelbestemming verdergaande voorwaarden worden gesteld en daarmee het agrarische gebruik onmogelijk wordt gemaakt, wordt overwogen dat weliswaar een aantal voorwaarden wordt gesteld, maar dat in artikel 33, lid 33.2.1, van de planregels het normale onderhoud en/of gebruik wordt uitgesloten, zodat [appellant sub 5] door bedoeld aanlegvergunningplicht niet onevenredig wordt beperkt in het agrarische gebruik. Ook verder heeft [appellant sub 5] niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke vergunning als onredelijk belastend kan worden beschouwd. Het betoog faalt.

2.14. [appellant sub 5] betoogt dat de zinsnede "in voldoende mate verzekerd" voor zover opgenomen in artikel 5, lid 5.7.4 en lid 5.7.5 en artikel 7, lid 7.5.3 en lid 7.5.4 van de planregels, rechtsonzeker is, omdat daarmee onvoldoende gegarandeerd is wanneer de in die artikelen opgenomen wijzigingsbevoegdheden gebruikt mogen worden.

2.14.1. De raad stelt dat de aankoop dan wel overdracht van grond in voldoende mate verzekerd is als er sprake is van een koop- of ruilovereenkomst.

2.14.2. In genoemde artikelen van de planregels is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is de desbetreffende bestemming te wijzigen als, onder andere, wordt voldaan aan de voorwaarde dat de wijziging pas plaatsvindt nadat de aankoop/overdracht in voldoende mate is verzekerd of al heeft plaatsgevonden.

2.14.3. In de begripsbepaling is niet nader omschreven wat onder "in voldoende mate verzekerd" als bedoeld in deze artikelen van de planregels dient te worden verstaan. Derhalve dient te worden aangesloten bij het normale spraakgebruik. Onder die zinsnede kan naar het oordeel van de Afdeling met behulp van het normale spraakgebruik de door de raad gegeven uitleg worden verstaan, zodat de zinsnede uit die artikelen van de planregels niet rechtsonzeker is. Het betoog faalt.

2.15. In hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestreden onderdelen van het plan strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 5] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 1], voor het overige

2.16. [appellant sub 1] heeft de beroepsgrond die betrekking heeft op artikel 10, lid 10.6.1 van de planregels ter zitting ingetrokken.

2.17. Het beroep van [appellant sub 1] is gericht tegen de dubbelbestemming "Natte natuurparel buffer (dubbelbestemming)" voor zijn perceel, kadastraal bekend als gemeente Reusel-De Mierdenn, sectie G, nr. 434. In dat verband voert hij aan dat de raad ten onrechte die dubbelbestemming heeft vastgesteld, omdat de begrenzing van dat gebied niet in overeenstemming is met het reconstructieplan. Volgens [appellant sub 1] kan die begrenzing gedurende de planperiode te eenvoudig worden herzien. Zij dient voor de vaststelling van een bestemmingsplan te worden vastgesteld, aldus [appellant sub 1].

2.17.1. De raad stelt dat de begrenzing van bedoeld gebied in overeenstemming is met het reconstructieplan en het beleid van het Waterschap De Dommel. De raad heeft geen aanleiding gezien hiervan af te wijken. Een herziening van die begrenzing kan eerst plaatsvinden naar aanleiding van een door het Waterschap onderbouwd voorstel, gevolgd door een besluit van de provincie.

2.17.2. Voor de begrenzing van de natte natuurparel en de beschermingszone wordt verwezen naar 2.13.2.

2.17.3. Blijkens de verbeelding heeft het perceel van [appellant sub 1] de dubbelstemming "Natte natuurparel buffer (dubbelbestemming)". In de plantoelichting staat dat voor deze bestemming is aangesloten bij het beschermingsbeleid voor de zogenoemde beschermingszone natte natuurparel uit het reconstructieplan. Dit uitgangspunt is niet onredelijk. Bijzondere omstandigheden kunnen ertoe nopen dat dient te worden afgeweken van de door het reconstructieplan aangegeven begrenzing. [appellant sub 1] heeft echter geen omstandigheden aangevoerd waarin de raad aanleiding had moeten zien om te onderzoeken of diende te worden afgeweken van de door het reconstructieplan gegeven begrenzing. Het betoog van [appellant sub 1] dat gedurende de planperiode de begrenzing eenvoudig kan worden gewijzigd, onderschrijft de Afdeling niet, aangezien daarvoor nieuwe planologische besluitvorming is vereist. Het betoog faalt.

2.18. Het beroep van [appellant sub 1] is verder gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1 (AW-L1)" en de aanduiding "landschappelijke openheid" voor zijn percelen, kadastraal bekend als gemeente Reusel-De Mierden, sectie H, nrs. 482, 491 en 492. [appellant sub 1] voert aan dat de raad ten onrechte voor zijn percelen een aanlegvergunning verplicht heeft gesteld, terwijl daartoe geen noodzaak bestaat. Temeer nu [appellant sub 1] genoemde plicht in een vorige procedure met succes heeft bestreden.

2.18.1. Ingevolge artikel 5, lid 5.3.1, van de planregels, voor zover van belang, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

b. Ter plaatse van de aanduiding "landschappelijke openheid" (oh) op de plankaart (lees: verbeelding):

- het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

- het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,40 m wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie.

Ingevolge lid 5.3.2, aanhef en onder a, is het in lid 5.3.1 vervatte verbod niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.

2.18.2. Ter bescherming van de gronden en hun waarden is voor de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1 (AW-L1)" een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Gelet op de aanwezige waarden heeft de raad in redelijkheid voldoende noodzaak aanwezig geacht voor het verplicht stellen van een aanlegvergunning voor die gronden. [appellant sub 1] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Verder komt uit artikel 5, lid 5.3.2, aanhef en onder a, van de planregels, naar voren dat normaal gebruik is uitgezonderd van bedoelde verplichting zodat [appellant sub 1] bij de uitoefening van zijn boomteelt niet onevenredig wordt beperkt. Het betoog faalt.

2.19. [appellant sub 1] betoogt dat de raad aan een deel van het perceel, kadastraal bekend als gemeente Reusel-De Mierden, sectie H, nr. 482 ten onrechte de bestemming "Bos" heeft toegekend. De aanwezige houtopstand is volgens [appellant sub 1] te gering om die bestemming te rechtvaardigen.

2.19.1. Ter zitting heeft de raad onbestreden gesteld dat het bos op dit perceel ter compensatie geldt voor het verdwijnen van bos op het perceel kadastraal bekend als gemeente Reusel-De Mierde, sectie G, nr. 434. Gelet hierop kan de omvang van het bos geen doorslaggevende betekenis hebben. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid aan dat bestreden deel van het perceel sectie H, nr. 482 de bestemming "Bos" heeft kunnen toekennen. Het betoog faalt.

2.20. Tot slot voert [appellant sub 1] aan dat de percelen, kadastraal bekend als gemeente Reusel-De Mierden, sectie G, nrs. 312, 313, 701 en 773 en de percelen, kadastraal bekend als gemeente Reusel-De Mierde, sectie E, nrs. 103 en 104 ten onrechte als "Zoekgebied waterberging" en beekmeandering zijn aangemerkt, omdat dit een te zware belasting en te veel beperkingen met zich brengt. Het gevolg hiervan is dat de waarde van de grond daalt.

2.20.1. Blijkens de verbeelding hebben de percelen voor een deel de bestemming "Bedrijf - Agrarisch (B-A)" en voor een deel "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1 (AW-LN1)". Uit de zoneringskaart van het voorliggende plan volgt dat een deel van de percelen met laatstgenoemde bestemming in de zone "Zoekgebied waterberging" ligt. Ingevolge artikel 3, lid 3.2, van de planregels mogen binnen de op de zoneringskaart als zodanig aangegeven zone in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, op of in deze zone begrepen gronden, met uitzondering van de gronden binnen de bestemming "Bedrijf-Agrarisch (B-A)" geen bouwwerken worden gebouwd. Ingevolge lid 3.2.1 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd van het bepaalde in lid 3.2 ontheffing te verlenen. Verder geldt er ingevolge lid 3.2.2.1 een aanlegvergunningstelsel, met uitzondering voor het normale onderhoud en gebruik overeenkomstig de bestemming van deze gronden.

2.20.2. De term beekmeandering komt niet voor op de verbeelding of op de zoneringskaart, zodat het betoog van [appellant sub 1] dat zijn gronden als zodanig zijn aangemerkt op een onjuiste feitelijke grondslag berust. Verder stelt de raad dat in samenwerking met de provincie en het waterschap aan de ontwikkeling van de Ecologische Verbindingszone, beekherstelprojecten en de inrichting van waterbergingsgebieden wordt gewerkt. Dit vergt nadere besluitvorming van het provincie- en waterschapsbestuur. Ondanks dat nog niet alle projecten helemaal zijn afgerond of gerealiseerd, heeft de raad de zones "Beekherstel" en "Zoekgebied waterberging" in dit plan opgenomen teneinde eventuele ongewenste ontwikkelingen in die zones tegen te gaan. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

2.20.3. Verder wordt overwogen dat op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1 (AW-LN1)" ingevolge artikel 7, lid 7.2, van de planregels geen gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd, zodat het aanduiden van de bestreden zone op bedoelde percelen een zelfde beperking met zich brengt als de bestemming. In die zin is er geen sprake van een verdergaande beperking. Wat betreft de gronden met de bestemming "Bedrijf-Agrarisch (B-A)" brengt de bestreden zone geen beperking met zich, nu die bestemming is uitgezonderd van hetgeen is bepaald in artikel 3, lid 3.2, van de planregels. Ten aanzien van het aanlegvergunningstelsel wordt overwogen dat dat stelsel niet als onredelijk bezwarend kan worden geacht aangezien normaal gebruik en onderhoud van die verplichting is uitgezonderd. Het betoog faalt.

2.20.4. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de percelen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.

2.21. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de overige bestreden plandelen strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 1] is in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 4]

2.22. Het beroep van [appellant sub 4] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1 (AW-LN1)" en de aanduiding "struweelvogels" voor het gedeelte dat grenst aan het perceel Koestraat 17-17a te Hooge Mierde met de bestemming "Bedrijf - Agrarisch (B-A)" en de aanduidingen "intensieve veehouderij" en "twee bedrijfswoningen". [appellant sub 4] betoogt dat bedoeld gedeelte ten onrechte niet bij de naastgelegen bestemming is betrokken. De raad heeft het bouwvlak met de bestemming "Bedrijf - Agrarisch (B-A)" op zijn perceel kleiner vastgesteld dan in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied '98", terwijl de raad in de zienswijzennota heeft toegezegd het bouwvlak zoals dat tot dat moment bestond, te zullen overnemen.

2.22.1. De raad erkent in het verweerschrift dat de wijziging ten aanzien van het bouwvlak van het perceel van Verstijen zoals weergegeven in de zienswijzennota niet is verwerkt op de verbeelding die door de raad is gewaarmerkt als behorend bij het bestreden besluit. Gelet hierop komt de Afdeling tot het oordeel dat het bestreden besluit en het plan in onderlinge samenhang bezien, in zoverre zijn vastgesteld in strijd met het beginsel van de rechtszekerheid. Het betoog slaagt.

2.22.2. Het beroep van [appellant sub 4] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1 (AW-LN1)" en de aanduiding "struweelvogels" voor het gedeelte dat grenst aan het perceel Koestraat 17-17a te Hooge Mierde met de bestemming "Bedrijf - Agrarisch (B-A)" en de aanduidingen "intensieve veehouderij" en "twee bedrijfswoningen", zoals aangegeven op een bij deze uitspraak gevoegde kaart.

De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door aan het gedeelte dat wordt vernietigd de bestemming "Bedrijf - Agrarisch (B-A)" toe te kennen. Zij acht niet aannemelijk dat belanghebbenden daardoor in hun belangen worden geschaad, omdat sprake is van een bestaand recht.

2.23. Het beroep van [appellant sub 4] is verder gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Agrarisch (B-A)" met de aanduidingen "intensieve veehouderij" en "twee bedrijfswoningen" voor het perceel Koestraat 17-17a te Hooge Mierde. [appellant sub 4] betoogt dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door hem gewenste nevenactiviteiten. [appellant sub 4] wil naast zijn intensieve veehouderij het perceel mede gaan gebruiken voor activiteiten bestaande uit het bewerken van elektronische- en mechatronische half- en eindproducten. Hiervoor heeft hij concrete plannen. Ter onderbouwing hiervoor wijst [appellant sub 4] op een brief van 15 februari 2008, bij de gemeente op 19 februari 2008 ingekomen, waarin hij om een bouwvergunning voor het oprichten van een loods en een ontheffing van het gebruik van de op zijn perceel bestaande ligboxenstal verzoekt. Voorts wijst [appellant sub 4] op de op 14 april 2009 ingediende aanvraag voor een milieuvergunning.

2.23.1. De raad stelt dat de plannen van [appellant sub 4] ten tijde van de vaststelling van het plan onvoldoende concreet waren.

2.23.2. Het perceel heeft de bestemming "Bedrijf - Agrarisch (B-A)". Ingevolge artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder a, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende voorzieningen.

2.23.3. Niet in geschil is dat de door [appellant sub 4] gewenste nevenactiviteiten niet zijn toegestaan in het voorliggende plan. [appellant sub 4] heeft naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat zijn plannen ten tijde van de vaststelling van het plan voldoende concreet waren. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant sub 4] weliswaar bij brief van 15 februari 2008 een verzoek heeft gedaan voor het oprichten van een loods en vrijstelling van het gebruik van de ligboxenstal, maar dat uit de stukken niet blijkt of een aanvraag om bouwvergunning inclusief bouwtekeningen is gedaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de daarop volgende correspondentie van de gemeente van 5 maart 2008 naar voren komt dat zij over te weinig gegevens beschikt om bedoelde nevenactiviteiten naar behoren te kunnen beoordelen. Uit de reactie van [appellant sub 4] hierop van 13 maart 2008 is af te leiden dat hij niet exact kan aangeven welke activiteiten plaats zullen gaan vinden op zijn perceel, maar dat het op termijn de bedoeling is dat zijn zonen ter plaatse werkzaamheden met betrekking tot elektronica willen gaan uitoefenen.

Ook de aanvraag van een milieuvergunning kan niet tot een ander oordeel leiden aangezien ook deze vanwege het ontbreken van de benodigde stukken nog niet is beoordeeld. Uit het verhandelde ter zitting volgt dat [appellant sub 4] voor die vergunning op 20 september 2011 nog een aanvullend rapport heeft ingediend. Gelet op de omstandigheid dat ten tijde van de vaststelling van het plan de door [appellant sub 4] gewenste plannen onvoldoende concreet waren, is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid geen rekening heeft hoeven houden met de gewenste nevenactiviteiten. [appellant sub 4] kan, indien hij aan de gestelde voorwaarden voldoet, om een ontheffing als bedoeld in artikel 10, lid 10.5.1, van de planregels vragen. Het betoog faalt.

2.23.4. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Agrarisch (B-A)" met de aanduidingen "intensieve veehouderij" en "twee bedrijfswoningen" voor het perceel Koestraat 17-17a strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 4] is in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 6]

2.24. [appellant sub 6] voert aan dat de raad in het bestreden besluit zijn tijdig naar voren gebrachte zienswijze tegen het ontwerpbesluit ten onrechte volledig buiten beschouwing heeft gelaten.

2.24.1. De raad erkent dat de schriftelijke zienswijze van [appellant sub 6] ten onrechte buiten beschouwing is gelaten. De Afdeling ziet hierin grond voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

2.24.2. Het beroep van [appellant sub 6], voor zover het betreft de bestreden plandelen, is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

2.24.3. Nu [appellant sub 6] in beroep voldoende gelegenheid heeft gehad zijn bezwaren alsnog naar voren te brengen, zal de Afdeling beoordelen of de rechtsgevolgen met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.

2.25. Het beroep van [appellant sub 6] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Agrarisch (B-A)" en de aanduiding "intensieve veehouderij" voor zijn perceel 't Holland 5 te Reusel. [appellant sub 6], die daar een intensieve veehouderij exploiteert, betoogt dat hij die activiteiten wil beëindigen en zijn nevenactiviteiten bestaande uit de opslag van trespaplaten en caravanstalling, wil gaan uitbreiden. Om die reden wenst hij de bestemming "Bedrijf (B)". [appellant sub 6] betoogt dat hij er op mocht vertrouwen dat de door hem beoogde activiteiten mogelijk zijn en heeft om die reden een gebruikswijziging gevraagd door middel van een principeverzoek. Verder betoogt hij dat onder de huidige bestemming een doelmatig gebruik van de gronden niet mogelijk is, aangezien de locatie te klein is voor een duurzame agrarische bedrijfsvoering en er bij uitbreiding strijd is met de relevante wet- en regelgeving en een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat zal ontstaan in verband met de geldende geurnorm.

2.25.1. De raad heeft ter zitting verklaard dat hij over voldoende gegevens beschikte om het verzoek te kunnen beoordelen. Het verzoek van [appellant sub 6] moet daarom worden aangemerkt als een voldoende concreet plan, waarmee de raad bij de vaststelling van het plan rekening diende te houden. Nu de raad dat niet heeft gedaan is er aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan voor dit plandeel niet met de te betrachten zorgvuldigheid heeft voorbereid. Daarbij is in aanmerking genomen dat de raad ter zitting heeft verklaard dat niet is uitgesloten dat de wijziging naar de gewenste bestemming in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied '98" mogelijk was. Verder heeft de raad verklaard dat provinciaal beleid zich in principe niet tegen de bestemmingswijziging verzet, mits er voldoende bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.

2.25.2. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding om de rechtsgevolgen ten aanzien van dit onderdeel in stand te laten.

2.26. Het beroep van [appellant sub 6] is voorts gericht tegen de begrenzing van de bebouwingsconcentratie "Kattenbos". [appellant sub 6] betoogt dat zijn perceel op de zoneringskaart ten onrechte buiten de bebouwingsconcentratie is gelaten.

Daartoe voert hij aan dat de door hem gewenste activiteiten voor opslag van trespaplaten en caravanstalling binnen het beleid uit de provinciale beleidsnota "Buitengebied in Ontwikkeling" (2004; hierna: de beleidsnota) passen. Volgens [appellant sub 6] is er sprake van een hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfslocatie voor een niet-agrarische functie en van kwaliteitsverbetering door het slopen van stallen en het verwijderen van kuilplaten.

Voorts voert hij aan dat de door hem gewenste activiteiten passen binnen het gemeentelijke beleid "Beleidsnotitie voor bebouwingsconcentraties" (2009; hierna: de beleidsnotitie). De ligging van zijn perceel als ook de omstandigheid dat zijn perceel in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied '98" binnen de lintbebouwing lag geven volgens [appellant sub 6] voldoende aanleiding zijn perceel binnen de begrenzing van de bebouwingsconcentratie op te nemen.

Tot slot voert hij aan dat de raad in strijd met het gelijkheidsbeginsel zijn perceel niet overeenkomstig het perceel aan de Turnhoutseweg 46 te Reusel binnen de bebouwingsconcentratie heeft gebracht. In beide gevallen is sprake van omschakeling van een intensieve veehouderij naar een andere functie, en beide liggen binnen de bebouwingsconcentratie, aldus [appellant sub 6].

2.26.1. In de beleidsnota wordt uitgelegd dat er verschillende soorten bebouwingsconcentraties zijn zoals linten, bebouwingsclusters en kernrandzones. Vanuit het provinciale beleid worden geen beperkingen gesteld aan de bouw- en gebruiksmogelijkheden en maximaal toelaatbare oppervlakten binnen de bebouwingconcentratie. Het gemeentebestuur dient te bepalen welke functies en tot welke omvang binnen de bebouwingsconcentratie gepast zijn, mits met het beleid van het gemeentebestuur een ruimtelijke kwaliteitswinst wordt gewaarborgd. De begrenzing van de bebouwingsconcentraties en de invulling hoe ruimtelijke kwaliteitswinst behaald kan worden, dienen door de gemeente in beleid te worden geformuleerd, aldus de beleidsnota.

In de gemeentelijke beleidsnotitie is met name uiteengezet wat de ontwikkelingsmogelijkheden zijn binnen (maar ook buiten) een bebouwingsconcentratie. In paragraaf 3.2 is de begrenzing van de bebouwingsconcentratie ruim genomen. Vervolgens is deze begrenzing in paragraaf 3.3.8 van de beleidsnotitie nader uitgewerkt. Uit de beleidsnotitie volgt dat het perceel van [appellant sub 6] buiten de bebouwingsconcentratie "Kattenbos" ligt, welke begrenzing in dit plan is overgenomen. In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval niet aan zijn beleid heeft kunnen vasthouden. Dat zijn perceel in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied '98" binnen de lintbebouwing lag leidt niet tot een ander oordeel, aangezien in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere zoneringen en regels voor gronden vaststellen.

Ten aanzien van de door [appellant sub 6] gemaakte vergelijking met Turnhoutseweg 46 te Reusel wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat die locatie volgens de beleidsnotitie binnen de bebouwingsconcentratie ligt. Verder wordt op die locatie een andere bestemming beoogd, te weten de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie". In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 6] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.

Nu de raad in redelijkheid de begrenzing uit de beleidsnotitie heeft overgenomen en er geen sprake is van gelijke gevallen, is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het perceel van [appellant sub 6] buiten de bebouwingsconcentratie heeft gelaten. Het betoog faalt in zoverre.

2.26.2. Gelet hierop bestaat ten aanzien van dit onderdeel aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten.

Het beroep van [appellant sub 8]

2.27. Het beroep van [appellant sub 8] is gericht tegen het gedeelte van het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Agrarisch (B-A)" voor het perceel Hooge Mierdseweg 5a te Reusel dat geen betrekking heeft op de uitbreiding van het perceel. [appellant sub 8] betoogt dat de opslag van caravans en kunstofgranulaat ten onrechte niet is toegestaan in het plan. Voorts betoogt hij dat artikel 10, lid 10.1, sub e, van de planregels ten onrechte maar een oppervlakte van 1000 m² aan opslag mogelijk maakt. Dit zou volgens hem vervangen moeten worden door 2000 m².

2.27.1. Ingevolge artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder e en f, van de planregels zijn de op de plankaart voor "Bedrijf - Agrarisch (B-A)" aangewezen gronden bestemd voor statische opslag, waarbij de totale gezamenlijke oppervlakte per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 1000 m² binnen de op de plankaart aangegeven bebouwingsconcentratie en 500 m² daarbuiten en voor bestaande nevenactiviteiten conform de bijlage "Nevenactiviteiten".

2.27.2. De raad heeft in zijn verweerschrift te kennen gegeven dat in tegenstelling tot hetgeen is vermeld in de Nota van Zienswijzen, waarnaar in het vaststellingsbesluit wordt verwezen, bij de vaststelling van het plan per abuis de nevenbestemming caravanstalling tot een oppervlakte van 1000 m² niet is opgenomen in de tabel behorende bij artikel 10 van de planregels. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit en het plan in onderlinge samenhang in zoverre zijn vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid. Het beroep van [appellant sub 8] is op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

2.27.3. De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat in de bij artikel 10 van de planregels behorende tabel wordt toegevoegd Hooge Mierdsweg 5a, caravanstalling, maximale oppervlakte 1000 m², en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit voor zover dat op dit onderdeel is vernietigd. De Afdeling acht niet aannemelijk dat belanghebbenden daardoor in hun belangen worden geschaad, omdat het juridisch regelen van de caravanstalling op het desbetreffende perceel slechts de bestaande situatie vastlegt.

2.27.4. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat de oppervlakte aan statische opslag per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 1000 m² binnen de op de plankaart aangewezen bebouwingsconcentraties en 500 m² daarbuiten. Deze mogelijkheid is op het betreffende perceel al benut. Volgens de raad zijn andere vormen van opslag in deze situatie niet mogelijk.

2.27.5. Gelet op het hetgeen is overwogen in 2.27.3 wordt de nevenactiviteit caravanstalling tot een oppervlakte van 1000 m² alsnog opgenomen in het plan. Volgens artikel 10 wordt daarnaast statische opslag toegestaan. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid kunnen beslissen dat er geen andere vormen van opslag zijn toegestaan, omdat deze in beginsel niet in het buitengebied thuishoren. Voorts heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om aan het betreffende perceel een grotere oppervlakte aan opslag toe te staan. [appellant sub 8] heeft in dit geval geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de raad een uitzondering had moeten maken.

2.27.6. In hetgeen [appellant sub 8] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 17]

2.28. Het beroep van [appellant sub 17] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - 2 (R-2)" en de aanduidingen "recreatiewoningen" en "groepsaccommodatie" voor de meest zuidelijk gelegen gronden van het perceel Kruisvelden 3 te Lage Mierde. [appellant sub 17], exploitant van [vakantiecentrum], betoogt dat het ten onrechte niet mogelijk is om op deze gronden stacaravans te plaatsen. In dit verband voert hij aan dat dit op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan wel was toegestaan. Volgens hem zijn er geen planologische bezwaren om op deze gronden stacaravans toe te staan. Daarnaast is het besluit, zoals dat is vastgesteld door de raad, niet duidelijk, gelet op de raadsvergadering die daaraan vooraf is gegaan. Voorts stelt [appellant sub 17] belang te hebben om ook stacaravans in het betreffende gebied te mogen plaatsen, omdat op deze manier kan worden ingespeeld op de behoeften van recreanten.

[appellant sub 17] betoogt voorts dat kamperen ten onrechte niet mogelijk is op de betreffende gronden bij de aanduidingen "recreatiewoningen" en "groepsaccommodatie". Volgens hem leidt de formulering uit artikel 19, lid 19.1, aanhef en onder f, van de planregels tot een beperking. [appellant sub 17] stelt belang te hebben om tijdens het hoogseizoen de mogelijkheid te hebben om lege plaatsen te kunnen aanwenden voor kampeerders.

2.28.1. Ingevolge artikel 19, lid 19.1, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor "Recreatie - 2 (R-2)" aangewezen gronden bestemd voor de volgende doeleinden:

b. recreatiewoningen/chalets, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoningen" op de plankaart;

e. groepsaccommodaties, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "groepsaccommodaties" op de plankaart;

f. kamperen, ter plaatse van de aanduidingen "kamperen", "lage recreatiewoningen" en "recreatiewoningen" op de plankaart;

g. stacaravans, ter plaatse van de aanduidingen "stacaravans", "lage recreatiewoningen" en "kamperen" op de plankaart.

Ingevolge artikel 19, lid 19.5, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat de aanduiding "recreatiewoning"wordt verwijderd en de aanduiding "stacaravans" wordt opgenomen onder de volgende voorwaarden:

a. het aantal stacaravans en recreatiewoningen mag maximaal 113 bedragen;

b. de stacaravans dienen zowel landschappelijk als stedenbouwkundig zorgvuldig te worden ingepast;

c. de stacaravans dienen bouwkundig met voldoende beeldkwaliteit te worden vorm gegeven.

2.28.2. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. De raad heeft toegelicht dat hij stacaravans op de betreffende gronden ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoningen" niet bij recht wil toestaan, maar dat dit wel mogelijk is met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. Op deze manier kunnen stacaravans op een zorgvuldige manier landschappelijk en stedenbouwkundig worden ingepast. Kamperen is op de betreffende gronden ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoningen" op basis van artikel 19, lid 19.1, aanhef en onder f, toegestaan. Het beroep mist in zoverre dan ook feitelijke grondslag.

Ter zitting heeft de raad voorts toegelicht dat op de gronden met de aanduiding "groepsaccommodatie" ruimte over moet blijven, omdat dat ten goede komt aan de beeldkwaliteit. De raad acht het niet wenselijk om op deze gronden stacaravans en kamperen toe te staan. Dit gaat volgens hem ten koste van de uitstraling naar buiten toe.

2.28.3. Gelet op het vorenstaande heeft de raad er in dit geval in redelijkheid voor kunnen kiezen om op de betreffende gronden geen stacaravans toe te staan en heeft hij daarbij een groter gewicht kunnen toekennen aan de landschappelijke en stedenbouwkundige belangen. Daarnaast is niet gebleken van concrete plannen waar de raad bij de voorbereiding van het plan rekening mee had moeten houden. Voorts kan aan het door [appellant sub 17] overgelegde verslag van de raadsvergadering geen overwegende betekenis worden toegekend, omdat de interne besluitvorming van de raad niet ter discussie staat. Het betoog faalt.

2.29. [appellant sub 17] betoogt voorts dat in de wijzigingsbevoegdheid van artikel 19, lid 19.5, ten onrechte als voorwaarde wordt gesteld dat het aantal stacaravans en recreatiewoningen maximaal 113 mag bedragen. Hij stelt dat bij invulling van de betreffende gronden met stacaravans, het aantal van 113 wordt overschreden. In het voorheen geldende bestemmingsplan was dit ook mogelijk.

2.29.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid biedt om het aantal stacaravans uit te breiden. Het totale aantal van 113 stacaravans heeft alleen betrekking op de meest zuidelijk gelegen gronden voor het betreffende perceel.

2.29.2. Ter zitting is vast komen te staan dat op het zuidelijk deel van het recreatieterrein de wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast in die zin dat de recreatiewoningen worden vervangen door stacaravans, maar dat het aantal van 113 niet mag worden vergroot. De Afdeling acht dit niet onredelijk. De raad heeft in dit geval eveneens een groter gewicht kunnen toekennen aan landschappelijke en stedenbouwkundige belangen. Het betoog faalt.

2.30. [appellant sub 17] betoogt verder dat de aanwezige horeca ten onrechte wordt aangeduid als ondersteunend of ondergeschikt aan de recreatiefunctie, terwijl dit een zelfstandige functie zou moeten hebben. De horecafunctie bestond al voordat het vakantiecentrum werd gevestigd.

Daarnaast betoogt [appellant sub 17] dat ten aanzien van de centrale voorzieningen ten onrechte niet is uitgegaan van de feitelijk situatie. Hij voert hiertoe aan dat de centrale voorzieningen zich niet alleen op het thans daarvoor bestemde gedeelte bevinden, maar ook op het gedeelte van het perceel dat ten zuiden daarvan ligt.

2.30.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met het opnemen van de horecavoorzieningen in de gebruiksvoorschriften en het toestaan van een oppervlakte van 913 m², inclusief 400 m² aan buitenterrassen, uitdrukking wordt gegeven aan de wens dat de horeca niet als ondergeschikt en ondersteunend wordt aangemerkt, maar als zelfstandige neventak behorende bij het vakantiecentrum. Volgens de raad is het niet mogelijk om de horecavoorziening een zelfstandige bestemming te geven.

2.30.2. Ingevolge artikel 19, lid 19.4, onder a, is ter plaatse van de aanduiding "centrale voorzieningen" horeca toegestaan als eigenstandige functie bij de recreatiefunctie tot een maximale oppervlakte van 913 m², waarvan 400 m² buitenterras.

2.30.3. De zinsnede "bij de recreatiefunctie" doet vermoeden dat de horecafunctie alleen bij de recreatiefunctie mag worden uitgevoerd. Als verklaring hiervoor voert de raad aan dat hij de zelfstandige horecafunctie niet formeel wil regelen in het plan. Uit hetgeen de raad ter zitting heeft toegelicht volgt dat met artikel 19, lid 19.4, onder a, van de planregels wordt bedoeld dat de horeca ter plaatse als zelfstandige horecafunctie mag functioneren. Het standpunt van de raad komt in zoverre niet overeen met het bepaalde in artikel 19, lid 19.4, onder a. In zoverre is onzeker wat het plan toestaat.

In hetgeen [appellant sub 17] aanvoert ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit en het plan in onderlinge samenhang in zoverre zijn vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid. Het beroep van [appellant sub 17] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Nu uit artikel 19, lid 19.4, onder a, zonder de zinsnede "bij de recreatiefunctie" volgt dat de horecafunctie ter plaatse als zelfstandige functie mag functioneren en daarover geen misverstand kan bestaan, ziet de Afdeling aanleiding te bepalen dat er in zoverre geen nieuw besluit hoeft te worden genomen.

2.30.4. De raad heeft in zijn verweerschrift te kennen gegeven dat op de gronden ten zuiden van de bestemming "Recreatie - 2 (R-2)" en de aanduiding "centrale voorzieningen", ten onrechte geen aanduiding voor centrale voorzieningen is opgenomen. De raad stelt zich in zoverre op een ander standpunt dan in het bestreden besluit zonder dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding geven. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

2.30.5. De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, door aan de gronden ten zuiden van de bestemming "Recreatie - 2 (R-2)" en de aanduiding "centrale voorzieningen" de aanduiding voor centrale voorzieningen toe te kennen, zoals nader aangegeven op een bij deze uitspraak behorende kaart, en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat op dit onderdeel is vernietigd. De Afdeling acht niet aannemelijk dat derde belanghebbenden daardoor in hun belangen worden geschaad, omdat hiermee enkel de bestaande situatie in het plan wordt vastgelegd.

Het beroep van [appellant sub 2]

2.31. Het beroep van [appellant sub 2] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie-3 (R-3)" voor het perceel Hazenveld 11. [appellant sub 2] stelt dat onduidelijk is welke planregels voor zijn perceel gelden, nu in artikel 20, lid 20.1, van de planregels de bestemming "Recreatie-2 (R-2)" wordt vermeld in plaats van de bestemming "Recreatie-3 (R-3)". Hij betoogt dat het plan ten onrechte geen permanente bewoning toestaat op zijn perceel. Hiertoe voert hij aan dat hij eerder een overeenkomst met de gemeente heeft gesloten waarin hem wordt toegestaan om de woning die op dit perceel staat permanent te bewonen. Aansluitend hierop werd in het hierna vastgestelde "Buitengebied 1998" ten onrechte geen permanente bewoning toegestaan. [appellant sub 2] betoogt dat nu het gebruik voor permanente bewoning voor de tweede keer onder het overgangsrecht is gebracht, dit gebruik in het voorliggende plan als zodanig zou moeten worden bestemd.

Verder stelt [appellant sub 2] dat uit diverse omstandigheden, waaronder publicaties, blijkt dat ook de raad het gebouw op het perceel ziet als een woning voor permanent gebruik. Hij wijst op een brief waarin het gemeentebestuur aan de heer Cornelis meedeelt dat het verbod voor permanente bewoning niet geldt voor onder andere het perceel Hazenveld 11. Daarnaast wijst [appellant sub 2] op de aanslagen onroerende zaak belastingen en een subsidie die voor de woning is verstrekt.

Verder betoogt [appellant sub 2] dat het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden, omdat de raad voor een aantal andere woningen aan het Hazenveld wel permanente bewoning toestaat.

2.31.1. De raad stelt dat recreatiewoningen in beginsel niet worden omgezet naar woningen voor permanente bewoning. Dat voor enkele recreatiewoningen, waaronder die van [appellant sub 2], een persoonsgebonden beschikking is afgeven waarmee permanente bewoning wordt toegestaan, doet volgens hem hieraan niet af. Daarbij merkt de raad op dat nooit een reguliere vergunning is verleend aan [appellant sub 2] voor permanente bewoning en dat permanente bewoning ingevolge voorheen geldende bestemmingsplannen niet was toegestaan.

2.31.2. Aan het perceel is blijkens de verbeelding de bestemming "Recreatie-3 (R-3)" toegekend.

Uit de titel van artikel 20 van de planregels volgt dat dit artikel betrekking heeft op de bestemming "Recreatie-3 (R-3)". De in lid 20.1 vermelde bestemming "Recreatie-2 (R-2)" is een kennelijke verschrijving en dient dan ook te worden gelezen als "Recreatie-3 (R-3)".

Ingevolge artikel 20, lid 20.1, zijn de op de plankaart (lees: verbeelding) voor "Recreatie-2 (R-2)" (lees: "Recreatie-3 (R-3)" aangewezen gronden onder meer bestemd voor de volgende doeleinden:

a. recreatiewoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoningen" op de verbeelding.

Ingevolge artikel 42, lid 42.2, onder a, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.

Ingevolge dit lid, onder d, is het bepaalde onder a niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

2.31.3. Het perceel had in het plan "Buitengebied 1998" blijkens de op de plankaart aangegeven code de bestemming "Verblijfsrecreatie".

Ingevolge artikel 15, lid 15.1.1, van de planvoorschriften van het plan "Buitengebied 1998" waren de gronden die op plankaart 2 of de daarbij behorende detailkaarten als "Recreatie" zijn aangegeven, afhankelijk van de op de plankaart aangegeven code, bestemd voor de volgende doeleinden:

- Verblijfsrecreatie;

- Dagrecreatie;

- Sportdoeleinden.

Ingevolge artikel 24, lid 24.1, onder 24.1.1, was het verboden de in dit plan opgenomen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangegeven in de doeleinden.

Ingevolge artikel 27, lid 27.5, mocht het gebruik van gronden en bouwwerken, dat bestond ten tijde van het van kracht worden van het verbod tot gebruik in strijd met de aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming, en dat in enigerlei opzicht afweek van het plan, worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet werd vergroot.

Ingevolge lid 27.6, onder b, was het bepaalde in lid 27.5 niet van toepassing op gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan, voor zover dit strijdige gebruik rechtens gewraakt was of alsnog rechtens mocht of diende te worden gewraakt.

2.31.4. De permanente bewoning van het pand heeft een aanvang genomen voor het van kracht worden van het plan "Buitengebied 1998". Het gebruik van het gebouw voor permanente bewoning was niet toegestaan in het plan "Buitengebied 1998" en werd evenmin beschermd door het overgangsrecht van dat plan. De tussen [appellant sub 2] en het gemeentebestuur gesloten overeenkomst betreft een persoonlijke gedoogverklaring, die uitsluitend toestaat dat [appellant sub 2] en zijn echtgenote de woning persoonlijk gebruiken voor permanente bewoning. Dit recht vervalt echter indien zij de woning vervreemden of verhuren. In deze overeenkomst ligt besloten dat het gemeentebestuur het gebruik van het pand voor permanente bewoning niet meer zal toestaan indien dit gebruik wordt beëindigd door [appellant sub 2].

Ook in het voorliggende plan is het perceel niet bestemd voor permanente bewoning. Gelet op de strijdigheid met het voorgaande plan wordt het gebruik voor permanente bewoning evenmin beschermd door het overgangsrecht van dit plan.

Blijkens de plantoelichting is het gemeentelijke beleid erop gericht dat recreatiewoningen hun recreatieve functie behouden en dat het gebruik hiervan beperkt blijft voor recreatieve doeleinden. Het gemeentelijke beleid verzet zich dus tegen het toestaan van permanente bewoning van het gebouw te Hazeveld 11. De raad heeft in redelijkheid hierbij kunnen aansluiten.

[appellant sub 2] heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is dat ook het gemeentebestuur ervan uitgaat dat het gebouw op het perceel Hazeveld 11 permanent kan worden bewoond. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant sub 2] aan de aanslagen onroerende zaak belasting of het verlenen van subsidie in het kader van de Wet Voorzieningen Gehandicapten niet de verwachting kon ontlenen dat de raad in het plan permanente bewoning zou toestaan. Voorts kan uit het enkele feit dat het gebouw in de publicatie van het gemeentebestuur van 6 juni 1996 wordt aangeduid als woning niet worden afgeleid dat het gemeentebestuur het standpunt heeft ingenomen dat permanente bewoning van het pand is toegestaan. Verder wordt in de brief aan de heer Cornelis niet vermeld dat ingevolge het toen geldende plan permanente bewoning ter plaatse was toegestaan.

Ten aanzien van de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met de percelen op het Hazenveld waaraan de bestemming "Wonen (W)" is toegekend wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat deze percelen reeds onder het voorheen geldende plan een woonbestemming hadden, terwijl het perceel van [appellant sub 2] in het voorheen geldende plan geen woonbestemming had. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.

Het betoog faalt.

2.31.5. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 3]

2.32. [appellant sub 3] voert aan dat de raad ten onrechte het gebouw op het perceel Pikoreistraat 8a niet heeft bestemd voor wonen. Hij stelt dat dit pand in 1985 geschikt is gemaakt voor bewoning en het gemeentebestuur in 2003 subsidie aan hem heeft verleend om het gebouw te vernieuwen en in te richten als woning. Bovendien is het gebouw hierna ononderbroken bewoond geweest, zonder dat het gemeentebestuur te kennen heeft gegeven het gebruik als woning te willen beëindigen, aldus [appellant sub 3].

2.32.1. De raad stelt dat ingevolge het plan "Buitengebied 1998" slechts een woning op het perceel Pikoreistraat 8 was toegestaan en dat verder ook geen reguliere bouwvergunning is verleend voor het gebouw waar [appellant sub 3] op doelt. Dat het gemeentebestuur op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten een bijdrage heeft verleend om het gebouw geschikt te maken voor bewoning doet volgens de raad hieraan niet af.

2.32.2. Aan het perceel Pikoreistraat 8 is blijkens de verbeelding de bestemming "Wonen (W)" toegekend.

Ingevolge artikel 29, lid 29.2.2, onder a, van de planregels geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen onder andere dat per bestemmingsvlak niet meer dan één woning is toegestaan, tenzij op de plankaart (lees: verbeelding) de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" is opgenomen. Het perceel van [appellant sub 3] heeft deze aanduiding niet.

2.32.3. Het perceel Pikoreistraat 8 had in het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" de bestemming "Wonen (W)".

Ingevolge artikel 12, lid 12.2.2, onder a, van de planvoorschriften van dat plan mocht het aantal woningen niet meer bedragen dan op de plankaart door middel van een aanduiding was aangegeven.

Uit blad 5 van plankaart 2 blijkt dat ter plaatse ten hoogste één woning was toegestaan.

2.32.4. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" was slechts één woning toegestaan op het perceel Pikoreistraat 8. Niet is gebleken dat het gemeentebestuur een bouwvergunning heeft verleend voor de bouw van een tweede woning op het perceel Pikoreistraat 8a. Verder is niet gebleken van enige door het gemeentebestuur gedane toezegging op grond waarvan [appellant sub 3] mocht verwachten dat het permanent bewonen van een tweede woning zou worden toegestaan op zijn percelen. In dit verband overweegt de Afdeling dat de omstandigheid dat het gemeentebestuur subsidie heeft toegekend aan [appellant sub 3] om het gebouw aan te passen voor gehandicapten niet betekent dat het gemeentebestuur hiermee het standpunt heeft ingenomen dat sprake is van een zelfstandige woning.

2.32.5. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 9]

2.33. Het beroep van [appellant sub 9] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf-Agrarisch (B-A)" voor het perceel Neterselsedijk 9A te Lage Mierde. [appellant sub 9] stelt dat op zijn perceel ten onrechte slechts één woning is toegestaan. In de bestaande situatie is volgens hem sprake van twee afzonderlijke woningen op dit perceel. Uit onder andere de heffingen rioolrecht, de aanslagen onroerende zaak belasting en de aanslagen inkomstenbelasting van de afgelopen jaren blijkt volgens hem dat het gemeentebestuur eveneens uitgaat van twee afzonderlijke woningen. [appellant sub 9] wenst daarom dat de raad een woningsplitsing doorvoert op zijn percelen en dat in het plan twee afzonderlijke woningen mogelijk worden gemaakt.

2.33.1. De raad stelt zich op het standpunt dat op het perceel slechts één woning staat die in het verleden is uitgebreid voor de inwonende ouders van [appellant sub 9].

2.33.2. De percelen van [appellant sub 9] liggen binnen het plandeel met de bestemming "Bedrijf-Agrarisch (B-A)".

Ingevolge artikel 10, lid 10.1, onder b, geldt onder andere dat de op de plankaart (lees: verbeelding) voor "Bedrijf-Agrarisch (B-A)" aangewezen gronden bestemd zijn voor één bedrijfswoning tenzij op de plankaart (lees: verbeelding) anders is aangeduid, waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding "geen woning" geen bedrijfswoningen zijn toegestaan en ter plaatse van de aanduiding "twee woningen" twee bedrijfswoningen zijn toegestaan.

Uit de verbeelding kan worden afgeleid dat op deze gronden slechts één woning is toegestaan.

2.33.3. Op het perceel staat een woning. Uit hetgeen de raad naar voren heeft gebracht leidt de Afdeling af dat deze in het verleden is uitgebreid om de woon- en verblijfsruimte te vergroten. Niet gebleken is dat als gevolg van deze uitbreiding een afzonderlijke woning is ontstaan, zodat feitelijk nog steeds sprake is van één woning in de bestaande situatie. Voorts kon [appellant sub 9] aan de heffingen rioolrecht, de aanslagen inkomstenbelasting en de aanslagen onroerende zaak belasting niet de verwachting ontlenen dat de raad in het plan voor zijn perceel twee afzonderlijke woningen zou opnemen.

Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte heeft afgezien van een woningsplitsing en in het plan twee afzonderlijke woningen toe had moeten staan op het betreffende perceel.

2.33.4. In hetgeen [appellant sub 9] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 14]

2.34. Het beroep van [appellant sub 14] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen (W)"voor het perceel De Gagel 5 te Reusel. [appellant sub 14] stelt dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om aan de voorzijde van haar woning voor de voorgevelrooilijn een garage te realiseren. De stelling van de raad dat het bouwen voor de voorgevelrooilijn niet gewenst is vanwege de beeldkwaliteit van de omgeving gaat volgens haar voorbij aan de omstandigheid dat in de bestaande situatie reeds een bijgebouw voor de voorgevelrooilijn is gerealiseerd op haar perceel, waarnaast de beoogde garage zou kunnen worden gebouwd. Bovendien wordt het perceel aan beide kanten omringd door hoge hagen, zodat de garage nauwelijks te zien zal zijn, aldus [appellant sub 14].

2.34.1. De raad neemt het standpunt in dat, hoewel in de bestaande situatie reeds een bouwwerk voor de voorgevelrooilijn staat, de beeldkwaliteit van dermate belang is dat een verdere verdichting van de bebouwing voor de voorgevelrooilijn niet wenselijk is.

2.34.2. Ingevolge artikel 29, lid 29.2.3, onder a, dienen vrijstaande bijgebouwen binnen de bestemming "Wonen (W)" op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.

2.34.3. De Afdeling is van oordeel dat de raad aan het belang het open karakter langs de weg te behouden en een verdere verdichting te voorkomen overwegende betekenis heeft kunnen toekennen en dit belang heeft kunnen stellen boven het belang om ter plaatse een garage te bouwen. Dat in de bestaande situatie reeds een bijgebouw voor de voorgevelrooilijn staat doet hieraan niet af. Het betoog faalt.

2.34.4. In hetgeen [appellant sub 14] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 10], geheel, en het beroep van [appellant sub 12] en anderen, gedeeltelijk: Buspad 1

2.35. Het beroep van [appellant sub 10] is geheel en het beroep van [appellant sub 12] en anderen is gedeeltelijk gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" voor het perceel Buspad 1 te Reusel.

[appellant sub 10] voert aan dat hij aan het gemeentebestuur heeft voorgesteld om de voormalige bedrijfsgebouwen op het perceel grotendeels te slopen, op voorwaarde dat de bouw van een tweede woning wordt toegestaan op deze gronden. Hij wenst de loods aan de achterzijde van het perceel te behouden met een bestemming voor opslagdoeleinden. In het plan heeft de raad de betreffende loods ten onrechte onder het overgangsrecht gebracht en wordt ten onrechte geen tweede woning toegestaan, aldus [appellant sub 10].

[appellant sub 12] en anderen stellen dat aan een deel van het perceel Buspad 1 de bestemming "Wonen" is toegekend, terwijl aan een ander deel van het perceel de bestemming "Bedrijf" is toegekend. Dit is volgens hen in strijd met een goede ruimtelijke ordening, omdat het deel met de bestemming bedrijf nu hoort bij het plandeel voor het perceel De Hoeven 1A. Verder voeren zij aan dat de raad in strijd met een eerdere toezegging aan [appellant sub 10] heeft nagelaten om een bouwvlak te leggen om de bestaande bebouwing. Voorts betogen [appellant sub 12] en anderen dat in strijd met het provinciale beleid de planregels niet verplichten tot de sloop van overtollige agrarische bedrijfsbebouwing voordat het perceel kan worden benut voor woningbouw.

2.35.1. Met betrekking tot het beroep van [appellant sub 10] stelt de raad dat woningsplitsing ingevolge het plan op het perceel is toegestaan. Over het beroep van [appellant sub 12] en anderen stelt de raad dat de detailbestemmingen zijn afgestemd op het beleid en de feitelijke situatie.

2.35.2. Ingevolge artikel 29, lid 29.1, zijn de op de plankaart (lees: verbeelding) voor "Wonen (W)" aangewezen gronden bestemd voor de volgende doeleinden:

a. wonen;

b. aan huis gebonden beroepen en/of -bedrijven;

c. groenvoorzieningen;

d. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder wegen en paden, erven en parkeervoorzieningen;

e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen,

[…].

Ingevolge lid 29.2.2 onder a, geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen onder andere dat per bestemmingsvlak niet meer dan één woning is toegestaan, tenzij op de plankaart (lees: verbeelding) de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" is opgenomen.

Ingevolge lid 29.2.3 gelden voor het bouwen van aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen onder meer de volgende bepalingen:

c. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m2;

d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;

e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;

h. bij afbraak van een bestaand(e) vrijstaand(e) bijgebouw(en) met een oppervlakte van meer dan 100 m2 mag de in sub b (lees: sub c) genoemde oppervlakte worden verhoogd met 50% van het oppervlak van de te slopen vrijstaande bijgebouwen c.q. bijgebouw met dien verstande dat het in sub b (lees: sub c) genoemde oppervlakte niet bij de berekening mag worden betrokken. Het maximaal toegestane gezamenlijke oppervlak van de bijgebouwen na afbraak mag niet meer bedragen dan 200 m2. De sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is niet toegestaan.

Ingevolge lid 29.4.2 kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 29.2.1 (lees 29.2.2), onder a, voor het splitsen van de voormalige boerderij met woning ofwel woonboerderij.

2.35.3. In het plan komen geen bouwvlakken voor, maar bestemmingsvlakken met specifieke bouwvoorschriften. Het betoog van [appellant sub 12] en anderen dat ten onrechte geen bouwvlak om de bestaande bebouwing te Buspad 1 is gelegd, kan dan ook niet slagen, omdat een dergelijk bouwvlak niet past binnen de systematiek van het plan. Verder is ter zitting gebleken dat het plandeel met de bestemming "Bedrijf" geen deel meer uitmaakt van het perceel Buspad 1. Het perceel Buspad 1 is dus in zijn geheel bestemd voor wonen.

2.35.4. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is het perceel Buspad 1 een voormalig agrarische bedrijfslocatie. De voormalige bedrijfsgebouwen hebben een oppervlakte die groter is dan hetgeen ingevolge artikel 29, lid 29.2.3, onder c, is toegestaan en zijn derhalve niet geheel als zodanig bestemd, maar gedeeltelijk onder het overgangsrecht gebracht. Indien een bouwwerk onder het overgangsrecht wordt gebracht dient in beginsel aannemelijk te zijn dat dit binnen de planperiode zal worden verwijderd. Indien dit niet mogelijk is, dient het betreffende bouwwerk als zodanig bestemd te worden. In dit geval is niet aannemelijk dat de gebouwen binnen de planperiode zullen worden verwijderd, nu [appellant sub 10] niet de intentie heeft om deze te slopen en de planregels niet verplichten tot het slopen van de overtollige agrarische bedrijfsbebouwing. De Afdeling ziet echter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad desondanks niet in redelijkheid de bedrijfsgebouwen onder het overgangsrecht mocht brengen noch kon afzien van het opnemen van de verplichting om (een deel van) de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen op het perceel te slopen voordat nieuwe woonbebouwing kan worden opgericht. Hiertoe overweegt zij als volgt. Volgens de provinciale "Beleidsnota buitengebied in ontwikkeling" (hierna: de Beleidsnota) en de gemeentelijke "Beleidsnotitie voor bebouwingsconcentraties" bestaat de mogelijkheid om een voormalige agrarische bedrijfslocatie, na beëindiging van het agrarisch bedrijf ter plaatse, te benutten voor woningbouw. [appellant sub 10] heeft ter zitting verklaard dat in de huidige situatie geen agrarische bedrijfsactiviteiten worden verricht op het perceel. Een groot volume van bijgebouwen is niet functioneel voor de nieuwe woonbestemming en kan uitnodigen tot vormen van gebruik die niet passen bij de woonbestemming en in het buitengebied ongewenst zijn. Het beleid is erop gericht om bij een overgang naar een woonfunctie de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen te laten verdwijnen of in ieder geval sterk in omvang te laten afnemen. Om sloop van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen te stimuleren is in lid 29.2.3 van de planregels een zogenoemde sloop-bonusregeling opgenomen. Na de sloop van deze gebouwen zijn de gevolgen van het beleid merkbaar, dan zijn nieuwe bijgebouwen alleen toegestaan in een beperkte omvang passend bij de nieuwe woonfunctie. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid af heeft kunnen zien van het geheel als zodanig bestemmen van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en van het opnemen van een verplichting om de bedrijfsgebouwen op het perceel te slopen, voordat wordt overgegaan tot het realiseren van de woonbestemming. Verder heeft de raad, gelet op deze regeling, in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om bij recht een tweede woning toe te staan. Een tweede woning is mogelijk met een ontheffing, waarbij voorwaarden kunnen worden gesteld over de sloop van een deel van de bedrijfsbebouwing. Bij de afweging die dan wordt gemaakt, kan worden bezien of de door [appellant sub 10] aangeduide loods kan blijven staan.

2.35.5. In hetgeen [appellant sub 10] en [appellant sub 12] en anderen hebben aangevoerd omtrent Buspad 1 ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 10] is geheel en het beroep van [appellant sub 12] is in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 12] en anderen, voor het overige

2.36. Ter zitting hebben [appellant sub 12] en anderen de beroepsgrond inzake de stippellijn op de verbeelding ten noorden van de straat Den Hoeven ingetrokken.

2.37. Het beroep van [appellant sub 12] en anderen is onder meer gericht tegen artikel 4, lid 4.3.1, onder c, artikel 5, lid 5.4.1, onder b, artikel 7, lid 7.4, onder b, en artikel 10, lid 10.6.7, onder e, van de planregels.

2.37.1. Bij besluit van 10 maart 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant ingevolge artikel 3.8, zesde lid, eerste volzin, van de Wro een aanwijzing gegeven als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van die wet. Het aanwijzingsbesluit - voor zover hier van belang - strekt ertoe dat artikel 4, lid 4.3.1, onder c, artikel 5, lid 5.4.1, onder b, artikel 7, lid 7.4, onder b en artikel 10, lid 10.6.7, onder e, geen deel blijven uitmaken van het bestemmingsplan, zoals dat is vastgesteld.

2.37.2. Op 6 november 2009 is overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8, zesde lid, van de Wro door de raad het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan bekend gemaakt, alsmede het aanwijzingsbesluit volgens hetwelk bepaalde delen geen onderdeel meer uitmaken van het vastgestelde bestemmingsplan. Hierdoor heeft de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen bedoeld onderdeel van het plan nog geen aanvang genomen.

2.37.3. In artikel 6:10, eerste lid, onder a, van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan de behandeling van het bezwaar of beroep in dat geval worden aangehouden tot het begin van die termijn.

Gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling houdt de Afdeling het ervoor dat deze uitsluitend betrekking heeft op de situatie dat de bekendmaking van het besluit nog niet heeft plaatsgevonden, maar zeker is dat de bekendmaking op afzienbare termijn zal plaatsvinden, waarmee de termijn voor het instellen van het beroep een aanvang zal nemen (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 129). Deze bepaling kan in dit geval geen toepassing vinden, omdat de Afdeling bij uitspraak van heden, in zaak nr. 200909903/1/R3, het beroep tegen deze onderdelen van het reactieve aanwijzingsbesluit in zoverre ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat de bestreden onderdelen van het bestemmingsplan niet zullen worden bekendgemaakt en dat de termijn voor het instellen van beroep hiertegen geen aanvang zal nemen.

2.37.4. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

2.38. Het beroep van [appellant sub 12] en anderen is voorts gericht tegen de plandelen met de bestemming "Wonen (W)" voor de percelen Buspad 3 en 5 te Reusel. [appellant sub 12] en anderen stellen dat het gemeentebestuur per brief heeft toegezegd om zowel voor Buspad 3 als voor Buspad 5 een maximale oppervlakte van 180 m2 voor bijgebouwen toe te staan. Dit is volgens hen echter niet overgenomen in het plan.

Verder heeft de raad volgens hen niet afdoende gemotiveerd waarom hij de maximaal toegestane goot- onderscheidenlijk bouwhoogte voor bijgebouwen op deze percelen niet wenst te verhogen tot 5 onderscheidenlijk 10 m.

2.38.1. De raad stelt dat in de betreffende brief van juli 2008 wordt uitgegaan van een oppervlakte van 100 m2 voor vergunningsplichtige bouwwerken. De overige bijgebouwen uit de brief betreffen vervangende bebouwing, een carport en een vergunningsvrij bouwwerk.

Verder neemt de raad het standpunt in dat voor bijgebouwen bij woningen een lagere hoogte dient te gelden dan voor de bedrijfsgebouwen in de omgeving.

2.38.2. De percelen Buspad 3 en 5 hebben de bestemming "Wonen (W)".

Voor hetgeen ingevolge deze bestemming is toegestaan, verwijst de Afdeling naar 2.35.2.

Ingevolge artikel 29, lid 29.2.4, onder d, voor zover van belang, mogen carports worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:

- Carports mogen niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd.

- De hoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

- De oppervlakte mag niet meer dan 25 m2 bedragen.

2.38.3. In de desbetreffende brief van het college van burgemeester en wethouders van 17 juli 2008 geeft het college te kennen dat ingevolge het plan het volgende mogelijk wordt: één of meer vrijstaande bijgebouwen met een oppervlakte van in totaal 100 m2, een oppervlakte van 25 m2 ter vervanging van te slopen bebouwing en een carport van 25 m2. Daarnaast vermeldt de brief dat zowel op Buspad 3 als op Buspad 5 vergunningvrije bouwwerken gerealiseerd kunnen worden met een totale oppervlakte van 30 m2.

Ingevolge de planregels bedraagt de maximaal toegestane oppervlakte van een carport 25 m2. De maximaal toegestane oppervlakte van bijgebouwen bedraagt per perceel in beginsel 100 m2. Daarbij komt dat middels de sloop van bestaande vrijstaande bijgebouwen de toegestane oppervlakte voor bijgebouwen kan worden vergroot tot een maximum van 200 m2.

Gelet hierop maakt het plan in ieder geval niet minder mogelijk dan in de brief van juli 2008 is toegezegd.

2.38.4. Met betrekking tot de maximaal toegestane bouwhoogte van bijgebouwen ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in redelijkheid geen lagere maximaal toegestane goot- onderscheidenlijk bouwhoogte voor bijgebouwen bij woningen kon vaststellen ten opzichte van de bedrijfsgebouwen in de omgeving. Het betoog faalt.

2.39. [appellant sub 12] en anderen voeren aan dat de raad ten onrechte zonder onderbouwing de maximaal toegestane oppervlakte van bijgebouwen in artikel 29, lid 29.2.3, onder h, heeft verlaagd van 240 m2 naar 200 m2.

2.39.1. Blijkens het verweerschrift heeft de raad met de wijziging beoogd om de maximaal toegestane oppervlakte in lid 29.2.3, onder h, gelijk te stellen aan de in artikel 10, lid 10.2.4, onder h, binnen de bestemming "Bedrijf-Agrarisch" geldende maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte voor bijgebouwen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij de maximaal toegestane oppervlakte voor bijgebouwen in artikel 29, lid 29.2.3, onder h, heeft verlaagd tot 200 m2. Het betoog faalt.

2.40. [appellant sub 12] en anderen betogen dat het begrip "voormalige boerderij met woning" uit artikel 29, lid 29.4.2 van de planregels dient te worden verwijderd, omdat dit begrip niet past binnen de bestemming "Wonen (W)" van artikel 29.

2.40.1. Ingevolge artikel 29, lid 29.4, onder 29.4.2, kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 29.2.1, onder a, voor het splitsen van de voormalige boerderij met woning ofwel woonboerderij indien wordt voldaan aan een aantal, hier niet nader te noemen, voorwaarden.

2.40.2. De Afdeling overweegt dat een voormalige boerderij met woning percelen betreft waar voorheen een agrarisch bedrijf was gevestigd met een bijbehorende agrarische bedrijfswoning, maar waarop in de huidige situatie geen agrarische activiteiten plaatsvinden. Deze percelen zullen dus nog slechts worden gebruikt voor bewoning. Een voormalige boerderij met woning past dan ook binnen de bestemming "Wonen (W)". Het betoog faalt.

2.41. Het beroep van [appellant sub 12] en anderen is voorts gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch (A)" voor de percelen ten westen van Buspad 3 en 5. Zij voeren aan dat deze percelen net als de omliggende percelen landschaps- en natuurwaarden bevatten en bovendien aan een beekdal liggen. Daarom had volgens hen aan deze percelen de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 2 (AW-LN2)" dienen te worden toegekend. Verder betwisten zij het standpunt van de raad dat de bestemming van deze percelen is gebaseerd op het voorheen geldende plan.

2.41.1. De raad neemt het standpunt in dat de betreffende percelen in het voorheen geldende plan een agrarische bestemming zonder natuurwaarden hadden. Verder heeft de raad bij het toekennen van een bestemming aan deze percelen in het voorliggende plan eveneens gekeken naar de provinciale subzonering. Voorts stelt hij dat in geval van een ontwikkeling van een ecologische verbindingszone of natuurontwikkeling in het beekdal de mogelijkheid bestaat om de bestemming van de percelen te wijzigen in een natuurbestemming.

2.41.2. De betreffende gronden hadden in het voorheen geldende plan de bestemming "Agrarisch gebied met abiotische waarden". Daarnaast liggen deze gronden op de bij de provinciale Interimstructuurvisie "Brabant in ontwikkeling" behorende overzichtskaart binnen de Agrarische Hoofdstructuur en kan derhalve volgens de Interimstructuurvisie een agrarische bestemming aan deze gronden worden toegekend. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat vanwege de aanwezigheid van het beekdal in de omgeving de natuurwaarden op de gronden van dusdanige betekenis zijn dat de raad deze gronden had moeten bestemmen voor onder andere natuur- en landschapswaarden. Het betoog faalt.

2.42. Het beroep van [appellant sub 12] en anderen is voorts gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf (B)" en de hierbij horende regeling in artikel 9 van de regels, voor het perceel De Hoeven 11 en 11A te Reusel.

Zij stellen dat in de tabel van bedrijven een fout adres staat. Het adres is De Hoeven 11A, terwijl in de tabel De Hoeven 11 staat. Voorts voeren zij aan dat de ingevolge het plan maximaal toegestane oppervlakte van hun bedrijf kleiner is dan de huidige oppervlakte hiervan. De werkelijke oppervlakte van het bedrijf bedraagt volgens hen 350 m2, maar de tabel van bedrijven gaat uit van een oppervlakte van slechts 280 m2. Bovendien wordt volgens hen geen rekening gehouden met de concrete uitbreidingsplannen voor het bedrijf. [appellant sub 12] en anderen stellen dat de raad ten onrechte de ingevolge artikel 9, lid 9.2.4, onder g, maximaal toegestane oppervlakte heeft verlaagd zonder te motiveren waarom. Zij wensen verder dat voor niet-agrarische bedrijven een ontheffing kan worden verleend voor een uitbreiding met 25%. Zij betogen dat in artikel 9, lid 9.6.2, van de planregels ten onrechte wordt gesproken over een voormalige agrarische bedrijfswoning, terwijl het hier gaat om een voormalige bedrijfswoning.

2.42.1. De raad stelt dat de maximaal toegestane oppervlakte van het bedrijf is vastgesteld op basis van de vigerende milieuvergunning voor het bedrijf. Daarbij kan deze oppervlakte volgens hem ingevolge het plan met 15% worden uitgebreid.

2.42.2. Aan het plandeel is de bestemming "Bedrijf (B)" toegekend.

Ingevolge artikel 9, lid 9.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de op de plankaart (lees: verbeelding) als zodanig aangewezen gronden bestemd voor bedrijven zoals genoemd in de "Tabel bedrijven"(bijlage bij dit artikel), waarbij niet meer dan één bedrijf aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak.

Ingevolge lid 9.2, onder 9.2.2, onder a, geldt dat de maximale oppervlakte bedrijfsbebouwing niet meer mag bedragen dan aangegeven in de "Tabel bedrijven".

In de "Tabel bedrijven" is voor De Hoeven 11 opgenomen dat een metaalbewerkingsbedrijf is toegestaan met een maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing van 280 m2.

Ingevolge lid 9.2, onder 9.2.4, aanhef en onder b. geldt voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen de bepaling dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2.

Ingevolge onderdeel g geldt de bepaling dat bij afbraak van een bestaand(e) vrijstaand(e) bijgebouw(en) met een oppervlakte van meer dan 100 m2, de in sub b genoemde oppervlakte mag worden verhoogd met 50% van het oppervlak van de te slopen vrijstaande bijgebouwen c.q. bijgebouw met dien verstande dat de in sub b genoemde oppervlakte niet bij de berekening mag worden betrokken. Het maximaal toegestane gezamenlijke oppervlak van de bijgebouwen na afbraak mag niet meer bedragen dan 200 m2. De sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is niet toegestaan.

Ingevolge lid 9.4, aanhef en onder c, kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 9.2.2 onder a voor de eenmalige uitbreiding van de maximale oppervlakte met 15% voor niet-agrarische bedrijven en 25% voor agrarisch verwante bedrijven en agrarisch technische hulpbedrijven.

Ingevolge lid 9.6, onder 9.6.2, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming "Wonen" ten behoeve van de splitsing van de voormalige boerderij met agrarische bedrijfswoning in de vorm van een woonboerderij in twee woningen indien voldaan wordt aan een aantal hier niet nader te noemen voorwaarden.

2.42.3. Uit de in de bijlage van artikel 9 van de planregels opgenomen Tabel bedrijven blijkt in voldoende mate dat met het adres De Hoeven 11 het adres van [appellant sub 12] en anderen wordt aangeduid. Het betoog betreffende het in de tabel aangegeven adres faalt.

Blijkens de "Tabel Bedrijven" bedraagt de maximaal toegestane oppervlakte van het bedrijf 280 m2. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 8 mei 1990 een hinderwetvergunning verleend voor het bedrijf aan de Hoeven 11. Uit de bij de aanvraag voor de hinderwetvergunning overgelegde tekeningen volgt dat het bedrijfsgebouw waarbinnen de huidige bedrijfsactiviteiten plaatsvinden een oppervlakte heeft van 280 m2.. Daarnaast is niet gebleken dat ten tijde van de vaststelling van het plan concrete uitbreidingsplannen bij het gemeentebestuur bekend waren. De raad heeft bij de vaststelling van de maximaal toegestane oppervlakte in redelijkheid uit kunnen gaan van de vergunde situatie.

Blijkens het verweerschrift heeft de raad ervoor gekozen om de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen na afbraak te verlagen tot 200 m2, omdat deze norm ook geldt binnen de bestemming "Bedrijf-Agrarisch". Verder hebben [appellant sub 12] en anderen geen nadere argumenten aangevoerd waarom de raad deze norm te laag zou hebben vastgesteld.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het plan ten onrechte in artikel 9, lid 9.4, onder c, ruimere mogelijkheden creëert voor agrarisch verwante bedrijven om hun oppervlakte te vergroten dan voor niet-agrarische bedrijven. Hiertoe wordt overwogen dat volgens het provinciale beleid, waarbij de raad wil aansluiten, agrarische bedrijven in het buitengebied kunnen groeien, terwijl niet-agrarische bedrijven dienen te worden verplaatst naar een bedrijventerrein, bij een uitbreiding van hun oppervlak.

Over lid 9.6, onder 9.6.2, wordt overwogen dat de raad in redelijkheid de term agrarische bedrijfswoning kon gebruiken, nu dit artikellid kennelijk is bedoeld om een boerderijsplitsing mogelijk te maken. Deze wijzigingsbevoegdheid kan niet toegepast worden, indien geen woonboerderij op het perceel meer aanwezig is.

Het betoog faalt.

2.43. [appellant sub 12] en anderen stellen dat het plan op een aantal punten ten onrechte een onderscheid maakt tussen de bestemming "Bedrijf" en de bestemming "Bedrijf-Agrarisch". Binnen de bestemming "Bedrijf-Agrarisch (B-A)" is statische opslag mogelijk, dit zou volgens hen ook mogelijk moeten zijn binnen de bestemming "Bedrijf". Voorts dient volgens [appellant sub 12] en anderen een soortgelijke regeling als in artikel 10, lid 10.6.2, onder j, onderscheidenlijk artikel 10, lid 10.6.4, onder k, onderscheidenlijk lid 10.6.4, onder l, van de planregels in artikel 9 te worden opgenomen.

2.43.1. De raad stelt dat statische opslag bij agrarische bedrijven noodzakelijk is vanwege de omvangrijke stallen die bij deze bedrijven horen. Daarbij komt volgens de raad dat de mogelijkheden voor statische opslag voor niet-agrarische bedrijven zijn betrokken bij de ingevolge het plan geldende maximale oppervlakte voor deze bedrijven. Voorts stelt de raad dat een regeling zoals in artikel 10, lid 10.6.4, onder k, onderscheidenlijk artikel 10, lid 10.6.4, onder l, niet noodzakelijk is in artikel 9 van de planregels met betrekking tot percelen met een bedrijfsbestemming, omdat de sloop van agrarische bedrijven in principe al moet hebben plaatsgevonden bij de overgang van agrarisch bedrijf naar bedrijf.

2.43.2. Ingevolge artikel 9, lid 9.6.1, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Bedrijf (B)" te wijzigen in de bestemming "Wonen" voor zover het de bedrijfswoning betreft en indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

[…];

e. Indien het bestemmingsvlak ligt binnen een op de plankaart (lees: verbeelding) aangeduide bebouwingsconcentratie geldt dat bij sloop van de overtollige bedrijfsbebouwing, oftewel 10% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m2 oftewel 10% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de maximale oppervlakten aan bijgebouwen tot een maximum van 240 m2. Bij bestemmingsvlakken gelegen buiten de op de plankaart (lees: verbeelding) aangeduide bebouwingsconcentratie, dient alle overtollige bedrijfsbebouwing gesloopt te worden tot een maximum van 120 m2 met uitzondering van cultuurhistorische bebouwing.

Ingevolge artikel 10, lid 10.6.2, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Bedrijf-Agrarisch (B-A)" te wijzigen in de bestemming "Wonen" voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft en indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

[…];

j. Indien het bestemmingsvlak ligt binnen een op de plankaart (lees: verbeelding) aangeduide bebouwingsconcentratie geldt dat bij sloop van de overtollige bedrijfsbebouwing, oftewel 10% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m2 oftewel 10% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de maximale oppervlakten aan bijgebouwen tot een maximum van 240 m2. Bij bestemmingsvlakken gelegen buiten de op de plankaart (lees: verbeelding) aangeduide bebouwingsconcentratie, dient alle overtollige bedrijfsbebouwing gesloopt te worden tot een maximum van 120 m2 met uitzondering van cultuurhistorische bebouwing.

Ingevolge artikel 10, lid 10.6.4, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Bedrijf- Agrarisch (B-A)" te wijzigen in de bestemming "Wonen (W)" ten behoeve van de splitsing van de voormalige boerderij met agrarische bedrijfswoning in twee woningen indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

[…].

k. Voor zover er sprake is van de aanwezigheid van meer bedrijfsgebouwen/bijgebouwen dan de 100 m2 die als bijgebouw per woning zijn toegestaan, dienen die gebouwen te worden gesloopt. Sloop van cultuurhistorische waardevolle bebouwing is niet toegestaan.

l. Indien het bestemmingsvlak ligt binnen een op de plankaart (lees: verbeelding) aangeduide bebouwingsconcentratie geldt dat bij sloop van de overtollige bedrijfsbebouwing 10% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de maximale oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 240 m2 voor beide woningen tezamen. Sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is niet toegestaan.

2.43.3. [appellant sub 12] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het standpunt van de raad dat agrarische bedrijven een grotere behoefte hebben aan statische opslag onjuist is. Daarbij komt dat de raad onweersproken heeft gesteld dat in het plan met betrekking tot het maximaal toegestane oppervlak van niet-agrarische bedrijven rekening is gehouden met de statische opslag die deel uitmaakt van de bedrijvigheid.

Artikel 9, lid 9.6.1, onder e, van de planregels bevat een regeling die gelijk is aan artikel 10, lid 10.6.2, onder j, van de planregels, zodat de stelling dienaangaande berust op een onjuiste feitelijke grondslag.

Verder heeft de raad mogen aannemen dat een regeling, zoals opgenomen in lid 10.6.4, onder k, onderscheidenlijk lid 10.6.4, onder l, niet nodig is voor de bestemming "Bedrijf" omdat op gronden met deze bestemming de agrarische bedrijfsgebouwen in de regel reeds zijn gesloopt.

Het betoog faalt.

2.44. Het beroep van [appellant sub 12] en anderen is voorts gericht tegen de begrenzing van de bebouwingsconcentratie "De Hoeven". Zij betogen dat de oostelijke grens van bebouwingconcentratie De Hoeven te ver naar het oosten ligt en te dicht bij de rand van het industrieterrein "De Kleine Hoeven". De begrenzing van de bebouwingsconcentratie dient volgens hen meer naar het westen te worden gelegd om een buffer tussen Reusel en Bladel en de zichtrelatie ter plaatse te behouden. Daarbij voeren [appellant sub 12] en anderen aan dat door de nabijheid van "De Kleine Hoeven" en de overlast die dit meebrengt de bouw van nieuwe woningen in de bebouwingsconcentratie niet gewenst is. Het gemeentebestuur heeft volgens hen de gekozen begrenzing van de bebouwingsconcentratie onvoldoende onderbouwd.

2.44.1. De raad stelt dat tussen de bebouwingsconcentratie De Hoeven en het bedrijventerrein een zone is open gelaten en dat de zichtrelatie wordt behouden. Verder is volgens hem een strook aangeduid waar eventueel ongeveer twee nieuwe woningen kunnen worden gerealiseerd.

2.44.2. Ten oosten van bebouwingsconcentratie De Hoeven ligt bedrijventerrein "De Kleine Hoeven". De afstand tussen de oostelijke grens van de bebouwingsconcentratie op de oostelijke perceelsgrens van De Hoeven 19 en de westelijke grens van het bedrijventerrein bedraagt ongeveer 200 m. Aan de gronden tussen de bebouwingsconcentratie en het bedrijventerrein is de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1 (AW-L1)" met de aanduiding "landschappelijke openheid (oh)" toegekend.

Ingevolge artikel 5, lid 5.3.1, onder b, is het verboden ter plaatse van de aanduiding "landschappelijke openheid (oh)" op de plankaart (lees: verbeelding) zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

- het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

- het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,40 m wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie.

Ingevolge lid 5.3.3 kan de in lid 5.3.1 genoemde vergunning slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.

2.44.3. Tussen het bedrijventerrein en de bebouwingsconcentratie bevindt zich een open landschap waarin slechts nieuwe beplanting mag worden aangelegd voor zover deze een agrarische productiefunctie heeft en voor zover deze het open karakter van het landschap niet onevenredig aantast. Verder zijn hulpgebouwen op deze gronden ingevolge het plan slechts in beperkte mate toegestaan. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot het onevenredig aantasten van de open zichtrelatie tussen de bebouwingsconcentratie en het bedrijventerrein.

Gelet op de afstand tussen de bebouwingsconcentratie en het bedrijventerrein, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de bedrijfsactiviteiten op het bedrijventerrein onevenredig het woon- en leefklimaat van de binnen de bebouwingsconcentratie staande woningen zullen verstoren. Bovendien voorziet het bestemmingsplan, afgezien van de mogelijkheid om bij ontheffing een woningsplitsing door te voeren, niet in nieuwe woningen in deze bebouwingsconcentratie.

Het betoog faalt.

2.45. [appellant sub 12] en anderen betogen dat artikel 3, eerste lid, van de planregels uit het plan dient te worden verwijderd, omdat hierdoor de bouwmogelijkheden ten opzichte van het voorheen geldende plan worden beperkt. Bovendien bevat dit artikellid volgens hen ten onrechte geen criteria aan de hand waarvan kan worden getoetst of een ontheffing kan worden verleend.

2.45.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a, mogen op de gronden gelegen tussen de provinciale wegen en de op de plankaart aangegeven 25 meter-grens, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen bebouwing worden opgericht.

Ingevolge onderdeel b mag op de gronden gelegen tussen de op de plankaart aangegeven 25 en 50 meter-grens, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, niet worden gebouwd behoudens ontheffing.

Ingevolge onderdeel c is het college van burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van het onder b bepaalde, gehoord de wegbeheerder.

2.45.2. Het bepaalde in artikel 3, lid 3.1., van de planregels heeft tot gevolg dat bestaande bebouwing binnen de genoemde zones niet als zodanig is bestemd, maar onder het bouwovergangsrecht is gebracht. De raad heeft dit niet onderkend. Voorts heeft de raad ter zitting te kennen gegeven dat artikel 3, lid 3.1, van de planregels is opgenomen in het plan met het oog op het voorkomen van geluidhinder als gevolg van het wegverkeer, maar dat hij een dergelijke bepaling nu niet meer zou opnemen in het plan. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Nu nieuwe bouwwerken voor eventuele geluidhinder moeten worden getoetst aan de bepalingen in de Wet geluidhinder en het plan ook zonder artikel 3, lid 3.1, van de planregels niet rechtsonzeker is, ziet de Afdeling aanleiding te bepalen dat er in zoverre geen nieuw besluit hoeft te worden genomen.

2.46. [appellant sub 12] en anderen voeren aan dat artikel 10 van de planregels ten onrechte op een aantal punten onderscheid maakt tussen de gronden binnen de bebouwingsconcentraties en daarbuiten, waarbij voor de gronden binnen de bebouwingsconcentraties ruimere bouw- en gebruiksmogelijkheden gelden. Het gaat hen om de wijzigingsbevoegdheden voor recreatie, opslag, semi-agrarische bedrijven, niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen. [appellant sub 12] en anderen betogen dat de raad hiermee zonder deugdelijke motivering afwijkt van het provinciale beleid.

2.46.1. De raad neemt het standpunt in dat de ingevolge de planregels toegestane mogelijkheden binnen bebouwingsconcentraties in overeenstemming zijn met het provinciale beleid.

2.46.2. Voorop staat dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet is gebonden aan het provinciale beleid, maar hiermee slechts rekening hoeft te houden, hetgeen betekent dat hij dit beleid in de belangenafweging moet betrekken.

De Beleidsnota vermeldt dat voor bebouwingsconcentraties, waarbinnen meestal relatief veel gebouwen liggen en de gronden worden gebruikt voor diverse gebruiksdoeleinden, een verruimd provinciaal beleid geldt. Vanuit het provinciale beleid worden geen beperkingen gesteld aan de bouw en gebruiksmogelijkheden en maximaal toelaatbare oppervlakten binnen de bebouwingconcentratie. Volgens de Beleidsnota is het aan het gemeentebestuur om te bepalen welke functies en tot welke omvang binnen de bebouwingsconcentratie gepast zijn, mits met het beleid van het gemeentebestuur een ruimtelijke kwaliteitswinst wordt gewaarborgd. In overeenstemming met het provinciale beleid biedt het plan meer bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen een bebouwingsconcentratie dan daarbuiten. [appellant sub 12] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden die het plan biedt binnen een bebouwingsconcentratie dusdanig ruim geformuleerd zijn, dat hierdoor in redelijkheid geen ruimtelijke kwaliteitswinst is gewaarborgd. De raad heeft in voldoende mate rekening gehouden met het provinciale beleid. Het betoog faalt.

2.47. [appellant sub 12] en anderen stellen dat artikel 10, lid 10.2.5, onder f, ten onrechte mestvergistingsinstallaties toestaat binnen bebouwingsconcentraties, aangezien binnen een bebouwingsconcentratie juist relatief veel woningen liggen.

2.47.1. Mestvergistingsinstallaties vormen in principe een onderdeel van de bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf. De Afdeling overweegt dat om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor woningen nabij een agrarisch bedrijf te waarborgen, deze woningen op voldoende afstand moeten staan van de percelen van dit agrarisch bedrijf, ongeacht de vraag of deze woningen binnen een bebouwingsconcentratie liggen. [appellant sub 12] en anderen hebben geen concrete voorbeelden aangevoerd van mogelijk nieuw te bouwen woningen of mestvergistingsinstallaties binnen een bebouwingsconcentratie waarbij deze te dicht bij elkaar komen te liggen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de mogelijke aanleg van mestvergistingsinstallaties in een bebouwingsconcentratie zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen.

2.48. [appellant sub 12] en anderen betogen dat artikel 10, lid 10.4.3, van de planregels ten onrechte het huisvesten van arbeiders in de nabijheid van het agrarisch bedrijf waar zij werken mogelijk maakt, terwijl het volgens hen meer voor de hand ligt om deze arbeiders te huisvesten in gebieden met meer woningen. Daarnaast zal het huisvesten van arbeiders bij de bedrijven waar zij werken volgens hen leiden tot overlast voor de omgeving.

2.48.1. Het provinciale en gemeentelijk beleid sluiten de huisvesting van seizoensarbeiders in de nabijheid van het agrarisch bedrijf waar zij werkzaam zijn niet uit. Bovendien hebben [appellant sub 12] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de huisvesting van seizoenarbeiders bij het bedrijf waar zij werken zal leiden tot onevenredige overlast voor de omgeving. Het betoog faalt.

2.49. [appellant sub 12] en anderen voeren aan dat de raad ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom in het ontwerpplan boerenterrassen zijn opgenomen in artikel 10, lid 10.1, onder g, en lid 10.3.1 van de planregels, terwijl dit nog niet het geval was in het voorontwerpplan. Verder is volgens hen onduidelijk wat een boerenterras inhoudt. Voorts zijn deze volgens hen onwenselijk. Voorts stellen [appellant sub 12] en anderen dat deze zullen leiden tot een oneerlijke concurrentie met horecagelegenheden.

2.49.1. De Afdeling overweegt dat aan een voorontwerp van een bestemmingsplan geen rechten kunnen worden ontleend. Over de afwijking daarvan hoeft de raad dan ook geen verantwoording af te leggen. Ingevolge artikel 1, onder 26, van de planregels is een boerenterras een terras als ondergeschikte nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of paardenhouderij met de mogelijkheid tot het ter plaatse verstrekken van consumpties. [appellant sub 12] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het toestaan van deze terrassen in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verder heeft de concurrentie tussen deze boerenterrassen en andere horecagelegenheden geen betrekking op het toetsingskader van een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt.

2.50. [appellant sub 12] en anderen stellen dat artikel 10, lid 10.4.1, onder c, van de planregels ten onrechte glastuinbouw binnen agrarische bouwblokken toestaat. Kassen zouden volgens hen uitsluitend dienen te worden toegestaan ten behoeve van glastuinbouwbedrijven.

2.50.1. Ingevolge artikel 10, lid 10.2.2, onder d, geldt voor het bouwen van bedrijfsgebouwen dat kassen uitsluitend mogen worden gebouwd ten behoeve van glastuinbouwbedrijven zoals aangeduid op de plankaart (lees: verbeelding), waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 3 ha, de goothoogte niet meer mag bedragen dan 5m en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7,5 m.

Ingevolge lid 10.4.1, onder c , is het college van burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 10.2.2, onder d, voor het bouwen van kassen met een grotere hoogte tot maximaal 7 m goothoogte en een bouwhoogte van maximaal 10 m.

2.50.2. Anders dan [appellant sub 12] en anderen stellen, staat het plan slechts de bouw van kassen toe ten behoeve van glastuinbouwbedrijven. Gelet hierop faalt het betoog.

2.51. [appellant sub 12] en anderen stellen dat de raad ten onrechte de in het voorontwerpplan in artikel 10, lid 10.6.3, onder e, genoemde voorwaarde dat 2500 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, indien geen sprake is van bestaande milieurechten, niet in het vaststellingsbesluit heeft opgenomen. Verder dient volgens hen in het artikel te worden vermeld dat de te slopen gebouwen dienen te staan op het perceel waarvan de bestemming wordt gewijzigd.

2.51.1. De raad stelt dat hij op verzoek van de provincie de voorwaarde dat bij niet bestaande milieurechten 2500 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt heeft verwijderd omdat deze niet zou overeenkomen met het ter zake geldende provinciale beleid.

2.51.2. De Afdeling overweegt dat de raad over de afwijking van het voorontwerp geen verantwoording hoeft af te leggen. Verder heeft de raad in de stukken en ter zitting toelicht dat de door [appellant sub 12] en anderen gewenste bepaling niet aansloot bij het provinciale beleid en daarom niet in de planregels is opgenomen. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen besluiten om aan te sluiten bij het ter zake geldende provinciale beleid.

2.52. [appellant sub 12] en anderen stellen dat artikel 31, lid 31.2, onder b, van de planregels dient te worden verwijderd, omdat als gevolg hiervan ten onrechte onderscheid wordt gemaakt tussen agrarische bedrijfsbebouwing en andere bebouwing met betrekking tot de verplichting een rapport over te leggen omtrent de archeologische waarden in de grond.

2.52.1. Ingevolge artikel 38a van de Monumentenwet, zoals die wet luidde ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit, voor zover thans van belang, houdt de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

Ingevolge artikel 39, tweede lid, kan bij een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden bepaald dat de aanvrager van een aanlegvergunning een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

Ingevolge artikel 40, eerste lid, kan bij een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden bepaald dat de aanvrager van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (thans: omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) een rapport dient over te leggen als bedoeld in artikel 39, tweede lid.

Ingevolge artikel 41a, voor zover hier van belang, is artikel 40 niet van toepassing op projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m2; de gemeenteraad kan een hiervan afwijkende andere oppervlakte vaststellen.

2.52.2. Ingevolge artikel 31, lid 31.2, onder a, van de planregels dient de aanvrager van een reguliere bouwvergunning voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2, een rapport over te leggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

Ingevolge lid 31.2, onder b, is in afwijking van het bepaalde onder a voor het uitbreiden van het bestemmingsvlak "Bedrijf-Agrarisch (B-A)" slechts een rapport vereist in het geval het bouwwerken betreft met een grotere oppervlakte dan 5.000 m2.

2.52.3. In hetgeen [appellant sub 12] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen om een onderscheid te maken tussen de plandelen met de bestemming "Bedrijf-Agrarisch (B-A)" en andere delen van het plan met betrekking tot de verplichting een rapport over te leggen omtrent de archeologische waarden in de grond. De Afdeling neemt hierbij de beleidsvrijheid die de raad op grond van artikel 41a van de Monumentenwet toekomt in aanmerking.

2.53. In hetgeen [appellant sub 12] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, wat betreft artikel 3, lid 3.1, van de planregels, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is wat betreft dit onderdeel gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

In hetgeen [appellant sub 12] en anderen voor het overige hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep, voor zover ontvankelijk, is voor het overige ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 13]

2.54. Het beroep van [appellant sub 13], die op het perceel Buitenman 2 een landhoeve met een biologische boerderij, een boerderijwinkel en een herberg exploiteert, is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk (M)" voor zijn perceel Hogeweg 1 en tegen artikel 10, lid 10.3.1, aanhef en onder a, van de planregels in samenhang met de bij artikel 10 behorende tabel, voor zover deze betrekking hebben op zijn perceel Buitenman 2. Hij wil op het perceel Hogeweg 1 een groepsaccommodatie en een centrum voor ruimtelijke vorming realiseren en de bestemming "Maatschappelijk (M)" maakt dit niet mogelijk. Op het perceel Buitenman 2 wenst hij een boerenterras van 200 m² te realiseren en groepsbezoeken aan de boerderij mogelijk te maken en artikel 10, lid 10.3.1, aanhef en onder a, van de planregels in samenhang met de bij artikel 10 behorende tabel maken dit niet mogelijk. [appellant sub 13] stelt dat de raad met dit plan in deze uitbreidingsmogelijkheden dient te voorzien, nu van gemeentezijde is verklaard dat een verdere ontwikkeling van zijn landhoeve dient te zijn gebaseerd op een landschapontwikkelingsvisie van het gehele gebied Wellenseind alvorens dit in een bestemmingsplan kan worden vastgelegd en aan deze voorwaarde is voldaan met de Landschapsontwikkelingsvisie en het daarop gebaseerde Masterplan Landhoeve de Buitenman en het door [appellant sub 13] gewenste terras op het perceel Buitenman 2.

2.54.1. De raad stelt in overeenstemming met gemaakte afspraken en gestelde voorwaarden voor enkele ontwikkelingen van het landgoed van [appellant sub 13] medewerking te hebben verleend, maar niet in te kunnen stemmen met het realiseren van een groepsaccommodatie aan Hogeweg 1.

2.54.2. Aan het perceel Hogeweg 1 is in het plan de bestemming "Maatschappelijk (M)" toegekend.

Ingevolge artikel 16, lid 16.1, van de planregels zijn de op de planverbeelding voor "Maatschappelijk (M)" aangewezen gronden bestemd voor:

a. maatschappelijke voorzieningen zoals genoemd in de Tabel maatschappelijk waarbij niet meer dan een maatschappelijke voorziening aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak;

b. paden en wegen en parkeervoorzieningen;

c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Ingevolge de Tabel maatschappelijk is het perceel Hogeweg 1 bestemd voor een centrum voor ruimtelijke vormgeving waaronder wordt verstaan een expositieruimte met werkruimten waar geen bewoning of verblijf is toegestaan.

Aan het perceel Buitenman 2 is in het plan de bestemming "Bedrijf - Agrarisch (B-A)" toegekend.

Ingevolge artikel 10.3, lid 10.3.1, onder a, van de planregels geldt voor een boerenterras dat de totale gezamenlijke oppervlakte per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 50 m².

Ingevolge de Tabel nevenactiviteiten geldt voor het perceel Buitenman 2 een maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing van 312 m² en is op het perceel dagrecreatie, ondersteunende horeca, ondergeschikte detailhandel voor ter plaatse geteelde gewassen en een educatieve ruimte toegestaan.

2.54.3. In het voorheen geldende plan was op plankaart 2 aan het perceel Hogeweg 1 eveneens de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen" en de subbestemming "Mrv (centrum voor ruimtelijke vormgeving)" toegekend.

Ingevolge artikel 16.1., lid 16.1.1., voor zover thans van belang, van de planregels van dat plan zijn de gronden die op plankaart 2 als "Maatschappelijke voorzieningen" zijn aangegeven:

a. in het algemeen bestemd voor sociaal-maatschappelijke, religieuze en/of educatieve doeleinden; en

b. in het bijzonder, bij de op de plankaart gegeven code Mrv voor een centrum voor ruimtelijke vormgeving.

2.54.4. Gelet op het voorgaande waren een groepsaccommodatie op het perceel Hogeweg 1 en een boerenterras en groepsbezoeken op het perceel Buitenman 2 onder het vorige plan niet toegestaan. [appellant sub 13] heeft niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van de vaststelling zodanig concrete bouwplannen voor de groepsaccommodatie en het boerenterras bestonden dat de raad hier bij de vaststelling rekening mee had moeten houden. De Landschapsontwikkelingsvisie en het Masterplan landhoeve zijn hiervoor niet voldoende. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad de groepsaccommodatie op het perceel Hogeweg 1 uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar vindt in verband met de op het naastgelegen perceel Buitenman 3 bestaande voorziening voor mensen met een aangeboren hersenafwijking. Gelet op de voor die voorziening benodigde rustige omgeving kunnen deze functies volgens de raad niet goed naast elkaar bestaan. Dit komt de Afdeling niet onredelijk voor. Voorts heeft [appellant sub 13] niet onderbouwd waarom een terras van 50 m² ten behoeve van ondersteunende horeca niet groot genoeg zou zijn. Ten aanzien van de groepsbezoeken heeft de raad ter zitting te kennen gegeven dat deze nevenactiviteit is toegestaan zolang aan de voorwaarden van het bestemmingsplan zal worden voldaan en de hoofdactiviteit in de vorm van een biologische boerderij op het perceel herkenbaar aanwezig blijft. [appellant sub 13] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze voorwaarden aan het organiseren van de door hem gewenste groepsbezoeken in de weg staan.

2.54.5. In hetgeen [appellant sub 13] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 11]

2.55. Het beroep van [appellant sub 11], die een hondenkennel exploiteert op het perceel De Gagel 4 te Hooge Mierde, is gericht tegen artikel 9, in samenhang met de bij dit artikel behorende tabel, van de planregels voor zover dit artikel en de tabel betrekking hebben op zijn perceel. [appellant sub 11] betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn voornemen een trimsalon en een hondentraining aan zijn bedrijfsactiviteiten toe te voegen. Voorts wenst [appellant sub 11] een vergroting van het bestemmingsvlak om buiten hondentraining te kunnen geven en te kunnen voorzien in een uitlaatterrein. Een groter bestemmingsvlak is noodzakelijk om het bedrijf in zijn huidige omvang te kunnen laten voldoen aan het Honden- en kattenbesluit 1999 en de Arbo-wetgeving. Door het bouwvlak in zijn huidige vorm vast te stellen, heeft de raad het plan volgens [appellant sub 11] vastgesteld in strijd met het provinciale beleid dat niet-agrarische bedrijven in het buitengebied een uitbreidingsmogelijkheid hebben van minimaal 15%. Voorts is het plan op dit punt in strijd met het gelijkheidsbeginsel nu voor met het bedrijf van [appellant sub 11] vergelijkbare bedrijven wel een bestemmingsvlak met uitbreidingsmogelijkheden is vastgesteld. De raad heeft zich volgens hem, nog daargelaten dat hieraan bij de vaststelling van het plan geen betekenis toekomt, ten onrechte op het standpunt gesteld dat voor zijn activiteiten geen milieuvergunning kan worden verleend. Ten slotte zou het plan moeten voorzien in de mogelijkheid op zijn perceel bedrijfsgerelateerde producten te verkopen, nu dit een gangbaar bedrijfsonderdeel is voor bedrijven als dat van [appellant sub 11].

2.55.1. De raad stelt dat de regels voorzien in uitbreidingsmogelijkheden voor het bedrijf van [appellant sub 11] en voor een aan huis gebonden beroep of bedrijf. Volgens de raad is het beleid niet gericht op uitbreiding van niet-agrarische bedrijven in het buitengebied. Niet-agrarische bedrijven horen volgens de raad in beginsel niet thuis in het buitengebied.

2.55.2. Aan het perceel van [appellant sub 11] zijn de bestemmingen "Bedrijf (B)" en "Agrarisch met waarden-Landschapswaarden 1 (AW-L1)" toegekend.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, voor zover van belang, van de planregels zijn de op de plankaart (lees: verbeelding) voor "Agrarisch met waarden-Landschapswaarden 1 (AW-L1)" aangewezen gronden bestemd voor:

a. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;

b. behoud van bestaande (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

d. extensief recreatief medegebruik.

Ingevolge artikel 9, lid 9.1 zijn de op de plankaart (lees: verbeelding) voor "Bedrijf (B)" aangewezen gronden bestemd voor:

a. bedrijven zoals genoemd in de Tabel bedrijven, waarbij niet meer dan één bedrijf aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak;

b. bedrijfswoningen uitsluitend voor zover mogelijk op grond van de Tabel bedrijven waarbij het aangegeven aantal bedrijfswoningen niet mag worden overschreden;

c. aan huis gebonden beroepen en/of - bedrijven;

d. paden en wegen en parkeervoorzieningen;

e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

f. groenvoorzieningen.

Ingevolge de Tabel bedrijven geldt voor het perceel De Gagel 4 een maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing van 670 m² en is op het perceel een hondenkennel of hondenfokkerij toegestaan.

2.55.3. Op pagina 53 van de plantoelichting staat dat niet-agrarische bedrijven in het plan een uitbreidingsruimte van 15% van het bestaande bebouwingsoppervlak binnen een bouwvlak krijgen. Het bouwvlak wordt toegekend op basis van deze ruimte. Voor een extra uitbreiding van 15% is de ontheffingsbevoegdheid zoals neergelegd in artikel 9.4, aanhef en onder c, opgenomen.

Aan het perceel van [appellant sub 11] is in het plan een bebouwingsoppervlak van 670 m² toegekend. Volgens [appellant sub 11] kan binnen dat bebouwingsoppervlak een uitlaatterrein van 100 m² worden gerealiseerd. Een uitbreidingsruimte van 15% van het bestaande bebouwingsoppervlak is derhalve mogelijk. Dat [appellant sub 11] een groter uitlaatterrein wenst te realiseren maakt dit niet anders. Het standpunt van de raad dat het realiseren van een uitlaatterrein buiten het bouwvlak niet wenselijk is omdat dit leidt tot een aantasting van het buitengebied is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk.

2.55.4. Ten aanzien van de door [appellant sub 11] gewenste trimsalon en verkoop van bedrijfsgerelateerde producten overweegt de Afdeling dat ter zitting is gebleken dat deze activiteiten volgens de raad vallen onder het begrip hondenkennel of hondenfokkerij en derhalve op basis van dit plan zijn toegestaan.

2.55.5. In hetgeen [appellant sub 11] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 15]

2.56. Ter zitting heeft [appellant sub 15] zijn beroepsgrond dat in de Tabel bedrijven behorende bij de planregels ten onrechte niet is opgenomen dat in zijn bedrijf ook een werkplaats aanwezig is, ingetrokken.

2.57. Het beroep van [appellant sub 15], die het bedrijf Van Eijk machines & gereedschappen exploiteert op het perceel Turnhoutseweg 37-39 te Reusel, is gericht tegen de regeling voor zijn perceel zoals opgenomen in artikel 9 van de planregels voor zover het betreft het gedeelte met de bestemming "Bedrijf (B)". Voorts is zijn beroep gericht tegen het plandeel met de bestemming "Sport (S)" voor een gedeelte van zijn perceel en het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" voor een gedeelte van zijn perceel. Hij betoogt dat conform de in 2005 aan hem met vrijstelling verleende bouwvergunning het bouwvlak ten opzichte van het voorheen geldende plan had moeten worden uitgebreid en daarbij aan zijn gehele perceel de bestemming "Bedrijf (B)" had moeten worden toegekend. Daarbij is in de Tabel bedrijven ten onrechte een te bebouwen oppervlakte van 900 m² opgenomen, nu het te bebouwen oppervlak na de vrijstelling 1020 m² bedraagt en het bebouwingsoppervlak op grond van het provinciale beleid nog zou kunnen worden uitgebreid met 15% naar 1175 m². Met een bebouwingsoppervlakte van 1175 m² is het mogelijk voor de loods, die met een vergunning voor bepaalde tijd van 22 oktober 2008 is gebouwd, een vergunning voor onbepaalde tijd te verlenen. Vanuit bedrijfseconomisch oogpunt is het van belang dat de loods kan blijven staan, nu voor het bouwen ervan een aanzienlijke investering is gedaan. Voorts heeft de raad door het bouwvlak niet te vergroten tot 1175 m² het besluit genomen in strijd met het gelijkheidsbeginsel nu voor niet agrarische bedrijven in de directe omgeving van zijn bedrijven wel een vergroting van het bouwvlak is toegestaan.

2.57.1. De raad stelt in het verweerschrift dat het bouwvlak naar aanleiding van de zienswijze van [appellant sub 15] is aangepast in overeenstemming met de verleende bouwvergunning uit 2005. Een uitbreiding van het bouwvlak met 15% wordt niet op voorhand in het bestemmingsplan opgenomen. Het bouwoppervlak van de loods is niet opgenomen in het plan omdat het een bouwwerk van tijdelijke aard betreft.

De raad heeft ter zitting evenwel erkend dat het in 2005 via vrijstelling mogelijk gemaakte bouwvlak bij de vaststelling van het plan ten onrechte niet volledig in de verbeelding is verwerkt en dat in de tabel abusievelijk een maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing van 900 m² in plaats van 1020 m² is opgenomen. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Zoals door de raad voorts ter zitting is toegelicht kan, indien de maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing op 1020 m² wordt gesteld, voor een bebouwingsoppervlakte van 1175 m² ten behoeve van de met vergunning voor bepaalde tijd gebouwde loods een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 9, lid 9.4, aanhef en onder c, van de planregels worden aangevraagd. Dit standpunt acht de Afdeling niet onredelijk.

2.57.2. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd voor zover daarbij het plandeel met de bestemming "Sport (S)" en het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" voor twee gedeeltes van het perceel Turnhoutseweg 37-39 te Reusel zijn vastgesteld, zoals nader aangegeven op een bij de uitspraak behorende kaart en in de Tabel bedrijven voor het perceel Turnhoutseweg 37-39 te Reusel de maximale oppervlakte bedrijfsbebouwing in m² is vastgesteld op 900 m².

2.57.3. De Afdeling ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door aan de te vernietigen plandelen met de bestemming "Sport (S)" en de bestemming "Wonen (W)" voor twee gedeeltes van het perceel Turnhoutseweg 37-39 te Reusel de bestemming "Bedrijf (B)" toe te kennen en te bepalen dat de maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing op dit perceel 1020 m² is.

Het beroep van [appellante sub 16]

2.58. Het beroep van [appellante sub 16] is gericht tegen artikel 9, lid 9.1, sub a, in samenhang met de bij dit artikel behorende tabel, van de planregels voor zover dit artikel en de tabel betrekking hebben op haar perceel Turnhoutseweg 22 te Reusel. [appellante sub 16] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid op haar perceel meer bedrijven te vestigen. Dit is gelet op de omvang van het perceel en de daar staande bedrijfsgebouwen onredelijk beperkend, aldus [appellante sub 16] Voorts is leegstand en veroudering van de bedrijfsgebouwen, die zullen optreden ten gevolge van het plan, met name gezien de status van het complex als monument, onwenselijk. Door meer bedrijven op het perceel toe te staan kan volgens [appellante sub 16] worden voorzien in de bestaande behoefte aan bedrijfsruimte. De stelling van de raad dat de vestiging van meer bedrijven op het perceel een verkeerstoename ten gevolge zal hebben is volgens haar onvoldoende onderbouwd en ook met de verwijzing naar de nieuwbouwmogelijkheden op het gemeentelijk bedrijventerrein heeft de raad volgens [appellante sub 16] geen blijk gegeven van een deugdelijke motivering van het bestreden besluit.

2.58.1. De raad acht op grond van het gemeentelijke beleid voor bedrijfsontwikkeling de door [appellante sub 16] gewenste bedrijfsontwikkeling niet wenselijk op het perceel. Nu het op 20 juli 2010 vastgestelde bestemmingsplan "Kleine Hoeven" ten westen van de kern Reusel-De Mierden voorziet in de mogelijkheid een bedrijfsverzamelgebouw te realiseren, is er geen behoefte aan bedrijfsruimte voor meer bedrijven op het perceel Turnhoutseweg 22. Zoals de raad ter zitting heeft toegelicht is het gemeentelijk beleid op dit punt erop gericht dat de beschikbare ruimte op het nieuwe bedrijventerrein Kleine Hoeven volledig dient te zijn benut alvorens bedrijfslocaties elders ontwikkeld worden.

2.58.2. Aan het perceel van [appellante sub 16] is de bestemming "Bedrijf (B)" toegekend.

Ingevolge artikel 9.1, aanhef en onder a, van de planregels, zijn de op de plankaart (lees: verbeelding) voor "Bedrijf (B)" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven zoals genoemd in de Tabel bedrijven waarbij niet meer dan een bedrijf aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak. In de Tabel bedrijven staat bij het soort bedrijf voor het perceel Turnhoutseweg 22 een kunststoffen verwerkend bedrijf vermeld.

2.58.3. Het bedrijfscomplex op het perceel Turnhoutseweg 22 is aangemerkt als rijksmonument. De Afdeling acht het niet uitgesloten dat nu het plan niet meer dan een bedrijf mogelijk maakt op het perceel, ten gevolge van het plan leegstand en veroudering van de bedrijfsgebouwen plaats zal vinden. Voorts wordt overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan een afweging dient te maken van alle belangen die daarbij betrokken zijn. In het bestreden besluit, noch ter zitting heeft de raad er blijk van gegeven dat met de monumentale waarde van het bedrijfscomplex voldoende rekening is gehouden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is dat het aantal bedrijven op het perceel Turnhoutseweg 22 van grote invloed is op de verkeersaantrekkende werking, maar dat hiervoor de omvang van de toegestane bedrijfsactiviteiten in totaliteit van belang is. De gestelde verkeersaantrekkende werking van meer bedrijven op het perceel Turnhoutseweg 22 is onvoldoende onderzocht. Het betoog van [appellante sub 16] slaagt.

2.58.4. In hetgeen [appellante sub 16] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf (B)" voor het perceel Turnhoutseweg 22 te Reusel is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

Het beroep van [appellanten sub 7]

2.59. Ter zitting hebben [appellanten sub 7] hun beroepsgronden dat Wagricom B.V. niet als derdebelanghebbende bij het besluit tot vaststelling van het plan kan worden aangemerkt omdat zij het perceel Turnhoutseweg 40-42 niet in eigendom heeft, dat de elektronische kennisgeving op grond van artikel 3.8, derde lid, van de Wro ten onrechte niet voorafgaand aan de terinzagelegging van het vaststellingsbesluit heeft plaatsgevonden en dat de stukken die blijkens de plantoelichting op het ontwerp van het plan betrekking hebben, niet ter inzage zijn gelegd, ingetrokken.

2.60. Het beroep van [appellante sub 7A], die eigenaar is van het perceel Turnhoutseweg 40-42 te Reusel, en [appellante sub 7B], de exploitant van de bedrijfslocatie, is gericht tegen de bestemming "Bedrijf (B)" voor hun perceel Turnhoutseweg 40-42 te Reusel, nu het bij die bestemming behorende artikel 9, lid 9.1, sub a, in samenhang met de bij dit artikel behorende tabel, van de planregels ten onrechte alleen de uitoefening van een landbouwmechanisatiebedrijf mogelijk maakt. De raad heeft aan de vaststelling van deze bestemmingsregeling de onjuiste veronderstelling ten grondslag gelegd dat [appellante sub 7A] het perceel Turnhoutseweg 40-42 heeft verkocht en de bedrijfsactiviteiten van [appellante sub 7B] zullen worden verplaatst. Nu deze bedrijfsverplaatsing naar een andere locatie volgens [appellanten sub 7] niet meer aan de orde is, wensen zij de bestaande detailhandelsbestemming te behouden.

2.60.1. Aan het perceel Turnhoutseweg 40-42 is de bestemming "Bedrijf (B)" toegekend.

Ingevolge artikel 9, lid 9.1, aanhef en onder a, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart (lees: verbeelding) voor "Bedrijf (B)" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven zoals genoemd in de als bijlage bij dit artikel behorende Tabel bedrijven.

In voornoemde tabel is voor de Turnhoutseweg 40-42 een landbouwmechanisatiebedrijf genoemd.

2.60.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad zich bij het bestemmen van het perceel Turnhoutseweg 40-42 voor een landbouwmechanisatiebedrijf heeft gebaseerd op de aan Wagricom B.V. verleende vrijstelling en bouwvergunning ten behoeve van de vestiging van een landbouwmechanisatiebedrijf op dit perceel. Deze vrijstelling en bouwvergunning zijn na het vaststellingsbesluit ingetrokken.

Ter zitting heeft de raad in dit verband verklaard dat de verlening destijds gebaseerd was op onvolledige informatie omtrent de verwerving van het desbetreffende perceel en dat hierover nog steeds geen duidelijkheid is verkregen. Voorts is ter zitting gebleken dat het college van burgemeester en wethouders aan de raad heeft voorgesteld het perceel in overeenstemming met het voorheen geldende plan te bestemmen voor een landbouwmechanisatiebedrijf. De raad heeft nog geen gehoor gegeven aan dit voorstel en beraadt zich nog op de vraag voor welk soort bedrijf het perceel bestemd zal worden. De opmerking dat dit plandeel bij een integrale herziening van het plan wordt meegenomen biedt naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende zekerheid dat binnen afzienbare tijd een bestemming wordt toegekend die recht doet aan de feitelijke situatie.

Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

2.60.3. Het beroep van [appellanten sub 7] is gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf (B)" voor het perceel Turnhoutseweg 40-42 te Reusel, dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Proceskosten

2.61. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 21] en anderen, [appellant sub 19], [appellant sub 1], [appellant sub 18], [appellant sub 4], [appellant sub 6], [appellant sub 8], [appellant sub 17], [appellant sub 12] en anderen, [appellant sub 15], [appellante sub 16] en [appellanten sub 7] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Ten aanzien van de ZLTO - afdeling Reusel-De Mierden is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Ten aanzien van de stichting Megastallen Nee en anderen, [appellant sub 5], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 9], [appellant sub 14], [appellant sub 10], [appellant sub 13] en [appellant sub 11] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van de stichting Stichting Megastallen Nee, Lage Mierde en anderen, voor zover ingesteld door de stichting Stichting Megastallen Nee, Lage Mierde en [appellant sub 20B] en voor zover ingesteld door [19 appellanten sub 20] en gericht tegen onderdelen van het plan die niet zijn gewijzigd in vergelijking met het ontwerp van het plan en gericht tegen de onderdelen die gewijzigd zijn vastgesteld met uitzondering van artikel 10.4.1, aanhef en onder b, van de planregels en van [appellant sub 12] en anderen, voor zover gericht tegen artikel 4, lid 4.3.1, onder c, artikel 5, lid 5.4.1, onder b, artikel 7, lid 7.4, onder b en artikel 10, lid 10.6.7, onder e, van de planregels, niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van [appellante sub 21] en anderen, de vereniging Afdeling Reusel-de Mierden van de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, [appellant sub 6], [appellant sub 15], [appellante sub 16], [appellanten sub 7] geheel en de beroepen van [appellant sub 19A] en [appellante sub 19B], [appellant sub 18], [appellant sub 1], [appellant sub 4], [appellant sub 8], [appellant sub 17A] en [appellant sub 17B], [appellant sub 12] en anderen, voor zover ontvankelijk, gedeeltelijk gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Reusel-de Mierden van 22 september 2009, kenmerk 09-049, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009",

A. voor zover het betreft de vaststelling van:

a. artikel 10, lid 10.2.1, onder c, van de planregels;

b. artikel 10, lid 10.4.1, onder a, van de planregels;

c. de dubbelbestemming "Archeologische verwachtingswaarde (dubbelbestemming)" voor het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1 (AW-L1)" voor de percelen, kadastraal bekend als gemeente Reusel-De Mierden, sectie E, nrs. 364 en 1132;

d. de plangrens ter plaatse van het perceel Hooge Mierdseweg 39 te Lage-Mierde en een deel van het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1 (AW-LN1)" en de aanduiding "struweelvogels", zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;

e. een deel van het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1 (AW-LN1)" en de aanduiding "struweelvogels" dat grenst aan het perceel Koestraat 17-17a te Hooge Mierde, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 2;

f. het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Agrarisch (B-A)" en de aanduiding "intensieve veehouderij" voor het perceel 't Holland 5 te Reusel;

g. de begrenzing van de bebouwingsconcentratie voor het perceel 't Holland 5 te Reusel;

h. de zinsnede "bij de recreatiefunctie" in artikel 19, lid 19.4, onder a, van de planregels;

i. artikel 3, lid 3.1, van de planregels;

j. het plandeel met de bestemming "Sport (S)" voor een gedeelte van het perceel Turnhoutseweg 37-39 te Reusel, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 3;

j. het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" voor een gedeelte van het perceel Turnhoutseweg 37-39 te Reusel, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 4;

k. het plandeel met de bestemming "Bedrijf (B)" voor het perceel Turnhoutseweg 22 te Reusel;

l. het plandeel met de bestemming „Bedrijf (B)" voor het perceel Turnhoutseweg 40-42 te Reusel;

B. en voor zover in het plan niet is voorzien in:

a. de nevenbestemming caravanstalling voor het perceel Hooge Mierdseweg 5a te Reusel in de tabel behorende bij artikel 10 van de planregels;

b. de aanduiding "centrale voorzieningen" voor het perceel Kruisvelden 3 te Lage Mierde ter plaatse van de gronden ten zuiden van de bestemming "Recreatie - 2 (R-2)";

IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven voor zover het betreft de onderdelen genoemd onder III, onder b en g;

V. bepaalt dat:

a. artikel 10, lid 10.2.1, onder c, van de planregels als volgt komt te luiden:

"c. De afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m";

b. aan het deel van het plandeel voor het perceel Koestraat 17-17a te Hooge Mierde zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 2 de bestemming "Bedrijf - Agrarisch (B-A)" wordt toegekend;

c. aan de bij artikel 10 van de planregels behorende tabel wordt toegevoegd "Hooge Mierdseweg 5a, caravanstalling, maximale oppervlakte 1000 m²";

d. aan het perceel Kruisvelden 3 te Lage Mierde ter plaatse van de gronden ten zuiden van de bestemming "Recreatie - 2 (R-2)", zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 5 de aanduiding "centrale voorzieningen" wordt toegekend;

e. aan de plandelen voor twee gedeeltes van het perceel Turnhoutseweg 37-39 te Reusel, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaarten 3 en 4, de bestemming "Bedrijf (B)" wordt toegekend;

VI. bepaalt dat deze uitspraak, voor zover het betreft de onderdelen genoemd onder V, in de plaats treedt van het vernietigde besluit voor zover het betreft de onderdelen genoemd onder III, sub A, onder a en e, en sub B, onder a en b;

VII. draagt de raad van de gemeente Reusel-de Mierden op om binnen 6 maanden na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

VIII. verklaart de beroepen van [appellant sub 5] , [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 14], [appellant sub 13A] en [appellante sub 13B] en [appellant sub 11] geheel en de stichting Stichting Megastallen Nee, Lage Mierde en anderen, voor zover ingesteld door [19 appellanten sub 20], [appellant sub 19A] en [appellante sub 19B], [appellant sub 18], [appellant sub 1], [appellant sub 4], [appellant sub 8], [appellant sub 17A] en [appellant sub 17B], [appellant sub 12] en anderen, voor het overige ongegrond;

IX. veroordeelt de raad van de gemeente Reusel-de Mierden tot vergoeding van bij een aantal appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten als volgt:

a. aan [appellante sub 21], van wie de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], en anderen een bedrag van € 60,15 (zegge: zestig euro en vijftien cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

b. aan [appellant sub 19A] en [appellante sub 19B] een bedrag van € 1086,91 (zegge: duizendzesentachtig euro en eenennegentig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

c. aan [appellant sub 1] een bedrag van € 906,91 (zegge: negenhonderdenzes euro en eenennegentig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

d. aan [appellant sub 18] een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

e. aan [appellant sub 4] een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

f. aan [appellant sub 6] een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

g. aan [appellant sub 8] een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

h. aan [appellant sub 17A] en [appellant sub 17B] een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander ;

i. aan [appellant sub 12] en anderen een bedrag van € 351,45 (zegge: driehonderdeenenvijftig euro en vijfenveertig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

j. aan [appellant sub 15] een bedrag van € 874,00 euro (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

k. aan [appellante sub 16] een bedrag van € 874,00 euro (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

l. [appellanten sub 7] een bedrag van € 874,00 euro (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

X. gelast dat de raad van de gemeente Reusel-de Mierden aan een aantal appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt als volgt:

a. aan [appellante sub 21] en anderen een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen);

b. aan de vereniging Afdeling Reusel-de Mierden van de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie een bedrag van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro);

c. aan [appellant sub 19A] en [appellante sub 19B] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander);

d. aan [appellant sub 1] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro);

e. aan [appellant sub 18] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro);

f. aan [appellant sub 4] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro);

g. aan [appellant sub 6] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro);

h. aan [appellant sub 8] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro);

i. aan [appellant sub 17A] en [appellant sub 17B] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander);

j. aan [appellant sub 12] en anderen een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen);

k. aan [appellant sub 15] een bedrag van € 150,00 euro (zegge: honderdvijftig euro);

l. aan [appellante sub 16] een bedrag van € 297,00 euro (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro);

m. aan [appellanten sub 7] een bedrag van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander).

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011

350-656.