Uitspraak 201102936/1/H2


Volledige tekst

201102936/1/H2.
Datum uitspraak: 7 december 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard,
2. [appellant sub 2], wonend te Gendt, gemeente Lingewaard,

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 januari 2011 in zaak nr. 10/2601 in het geding tussen:

[appellant sub 2]

en

het college.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2009 heeft het college [appellant sub 2] € 12.871,90, te vermeerderen met de wettelijke rente, ter vergoeding van planschade toegekend.

Bij besluit van 2 maart 2010 heeft het [appellant sub 2] nader € 26.664,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, toegekend.

Bij besluit van 25 mei 2010 heeft het het door [appellant sub 2] tegen die besluiten gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, voor zover het verzoek om vergoeding van proceskosten daarbij is afgewezen, het college veroordeeld tot vergoeding van de door [appellant sub 2] in bezwaar gevorderde proceskosten tot een bedrag van € 812,30 en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 25 mei 2010, voor zover dat daarbij is vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2011, hoger beroep ingesteld. Het college heeft de gronden aangevuld bij brief van 30 maart 2011.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2011, waar [appellant sub 2], bijgestaan door E.M. de Ruijter, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.M. Brandsma en E. Weijde, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, kent het college van burgemeester en wethouders, voor zover een belanghebbende ten gevolge van een besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.2. [appellant sub 2] is eigenaar van het perceel met woning aan de [locatie] te Gendt (hierna: het perceel). Hij heeft verzocht om vergoeding van schade tengevolge van de krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO verleende vrijstellingen van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan "Dorpskern Gendt", met gebruik waarvan bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een appartementencomplex en eengezinswoningen in de nabijheid van het perceel.

Het college heeft het verzoek voor advies voorgelegd aan adviesbureau Kraan & De Jong. Dat heeft hem op 6 februari 2009 geadviseerd dat de vrijstellingen tot een planologische verslechtering hebben geleid, waardoor de woning € 40.000,00 in waarde is gedaald. Volgens Kraan & De Jong bedraagt de voor vergoeding in aanmerking komende planschade echter € 13.219,98, omdat de planologische verslechtering gedeeltelijk voorzienbaar was en [appellant sub 2] voorts voor een bedrag van € 116,02 is bevoordeeld. Het besluit van 24 november 2009 is op dit advies gebaseerd. In verband met een tussen [appellant sub 2] en de Woonstichting Gendt gesloten overeenkomst heeft het college op het te vergoeden bedrag verder € 464,10 in mindering gebracht.

In het besluit van 2 maart 2010 is het college teruggekomen van het oordeel dat de planologische verslechtering voor [appellant sub 2] voorzienbaar was en heeft het ook het resterende deel van de volgens Kraan & De Jong geleden schade vergoed.

2.3. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college hem een te laag bedrag heeft toegekend. Hij verwijst in dit verband naar in zijn opdracht door Jansen Makelaars en DK Spitman opgestelde taxatierapporten van 26 maart 2009 en 31 augustus 2010, volgens welke de waardevermindering onderscheidenlijk € 75.000,00 en € 60.000,00 bedraagt.

2.3.1. Adviesbureau Kraan & De Jong is een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade en het college mocht in beginsel op het door dat bureau aan hem uitgebrachte advies afgaan. De rechtbank heeft terecht het verschil tussen de taxaties van Kraan & De Jong en Jansen Makelaars, en derhalve ook dat tussen die van Kraan & De Jong en DK Spitman niet zo groot geacht, dat daarin grond is gelegen voor het oordeel dat het college niet op het advies van Kraan & De Jong mocht afgaan.

Het betoog faalt.

2.4. [appellant sub 2] betoogt voorts dat de rechtbank het college ten onrechte niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de kosten die bij hem in bezwaar zijn opgekomen in verband met door E.M. de Ruijter (hierna: De Ruijter) aan hem verleende rechtsbijstand.

2.4.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursprocesrecht (hierna: het Bpb), voor zover thans van belang, kan een veroordeling in de kosten, als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, uitsluitend betrekking hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

2.4.2. Ter zitting heeft De Ruijter verklaard dat hij beroepsmatig ontwikkelaars, overheid en particulieren over ruimtelijke ordening adviseert, doch geen jurist is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 april 2011 in zaak nr. 201008942/1/H3), wordt met de term rechtsbijstandverlener in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb een persoon bedoeld, voor wie het verlenen van rechtsbijstand tot zijn beroepsmatige taak behoort en kunnen personen zonder juridische scholing niet geacht worden zodanige bijstand te verlenen. Nu De Ruijter geen juridische scholing heeft genoten, heeft de rechtbank het college terecht niet tot vergoeding van de in verband met door hem verleende rechtsbijstand bij [appellant sub 2] opgekomen kosten veroordeeld.

Het betoog faalt.

2.5. Het door [appellant sub 2] ingestelde hoger beroep is ongegrond.

2.6. Het college betoogt dat de rechtbank het ten onrechte heeft veroordeeld tot vergoeding van de kosten die bij [appellant sub 2] in verband met het raadplegen van Jansen Makelaars zijn opgekomen. Volgens het college voldoet het taxatierapport van Jansen Makelaars niet aan de daaraan te stellen eisen en heeft het bij het vaststellen van de waardevermindering van het perceel geen rol gespeeld.

2.6.1. De Afdeling is thans, lettend op het belang van de rechtseenheid in het bestuursrecht, in navolging op de rechtspraak van de Hoge Raad (onder meer HR 13 april 2007, LJN BA2802, BNB 2007/260) en de Centrale Raad van Beroep (onder meer CRvB 12 februari 2010, LJN BL3968) van oordeel dat een bestuursorgaan belang heeft bij door hem ingesteld hoger beroep, ook indien dat uitsluitend bestaat in het ongedaan maken, dan wel in hoogte doen aanpassen, van een door de rechtbank ten laste van dat orgaan uitgesproken verwijzing in de kosten van beroep, bezwaar of administratief beroep of het ongedaan maken van een last tot betaling van griffierecht, zij het dat in die gevallen niet in het oordeel van de rechtbank over het geschil wordt getreden, voor zover dat niet op die kosten betrekking heeft. De Afdeling zal een zodanig hoger beroep derhalve beoordelen, uitgaande van de overwegingen van de rechtbank.

2.6.2. De rechtbank heeft ten onrechte de kosten van het rapport van 26 maart 2009 van Jansen Makelaars aangemerkt als kosten die [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken en het college tot vergoeding van deze kosten veroordeeld. De kosten van het rapport van 26 maart 2009 zijn bij [appellant sub 2] opgekomen vóór de besluiten van 27 november 2009 en 2 maart 2010 waren genomen.

Tot het rapport is opdracht gegeven in reactie op het advies van Kraan & De Jong. Bij toepassing van artikel 49 WRO kan aanleiding bestaan voor het toekennen van een bijdrage in de deskundigenkosten, indien het inschakelen van de deskundige redelijkerwijs noodzakelijk was om tot een geobjectiveerde waardebepaling te komen. In het advies van Kraan & De Jong is reeds tot zodanige waardebepaling gekomen. Het inschakelen van Jansen Makelaars was derhalve niet noodzakelijk.

Het betoog slaagt.

2.7. Het door het college ingestelde hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 25 mei 2010 ongegrond verklaren.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het door [appellant sub 2] ingestelde hoger beroep ongegrond;

II. verklaart het door het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard ingestelde hoger beroep gegrond;

III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 januari 2011 in zaak nr. 10/2601, voor zover het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 25 mei 2010 ingestelde beroep daarbij gegrond is verklaard en dit besluit is vernietigd, voor zover het verzoek om vergoeding van proceskosten door het college daarbij is afgewezen;

IV. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ook in zoverre ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011

47-686.