Uitspraak 201008942/1/H3


Volledige tekst

201008942/1/H3.
Datum uitspraak: 20 april 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 augustus 2010 in zaak nr. 09/5118 in het geding tussen:

[appellant]

en

de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2009 heeft de RDW de On-line Registratie Auto Demontage (hierna: ORAD) bevoegdheid van [appellant] geschorst, omdat hij niet (langer) in het bezit is van een milieuvergunning.

Bij besluit van 29 december 2009 heeft de RDW opnieuw beslissend op het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar dit bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 15 september 2009 herroepen.

Bij uitspraak van 12 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] gedane verzoek om de RDW te veroordelen in de proceskosten afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2010, hoger beroep ingesteld.

De RDW heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door ing. R.J.C. Braams, werkzaam bij Braams Consult, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover van belang, kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

2.2. Bij besluit van 29 december 2009 heeft de RDW het besluit van 15 september 2009 herroepen en de schorsing van de ORAD bevoegdheid van [appellant] ingetrokken. Dit besluit komt geheel aan de bezwaren van [appellant] tegen het besluit van 15 september 2009 tegemoet.

2.3. De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om de RDW te veroordelen in de proceskosten afgewezen, omdat er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten zijn om Braams als een beroepsmatige rechtsbijstandverlener aan te merken. De kosten die [appellant] voor de bijstand van Braams heeft gemaakt, komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking, aldus de rechtbank.

2.4. [appellant] betoogt dat de gemachtigde Braams kan worden aangemerkt als een beroepsmatige rechtsbijstandverlener, zodat de gemaakte proceskosten alsnog voor vergoeding in aanmerking komen. Ter ondersteuning van voornoemd standpunt heeft hij het curriculum vitae van Braams overgelegd, waaruit diens juridische opleiding en werkervaring blijken.

2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 oktober 2009 in zaak nr. 200803635/1/H2) wordt met de term rechtsbijstandverlener als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb een persoon bedoeld, van wie het verlenen van rechtsbijstand tot zijn beroepsmatige taak behoort en kunnen personen zonder enige juridische scholing niet geacht worden zodanige rechtsbijstand te verlenen.

De Afdeling overweegt dat de rechtbank bij brief van 10 maart 2010 Braams heeft verzocht om binnen twee weken na dagtekening van die brief het verzoek om vergoeding van de proceskosten nader te motiveren. Zij heeft hierbij verwezen naar het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb. Bij brief van 13 maart 2010 heeft mr. G.J.A.M. Bogaers, ook gemachtigde van [appellant], te kennen gegeven dat Braams juridisch geschoold is in onder meer het milieurecht, gemeentelijk ambtenaar milieurechtzaken is geweest en vele jaren zijn eigen juridisch adviesbureau heeft. In de brief is voorts de toezegging gedaan dat Braams de rechtbank een curriculum vitae zou zenden waaruit zijn juridische scholing en ervaring zouden blijken. Bij brief van 29 maart 2010 heeft Braams in plaats daarvan alleen een urenoverzicht over de maand november ingezonden.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat de juridische opleiding en werkervaring van Braams niet nader zijn gemotiveerd, op grond waarvan voor de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten bestonden om Braams als een beroepsmatige rechtsbijstandverlener aan te merken. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten is daarom terecht afgewezen. Dat [appellant] in hoger beroep alsnog het curriculum vitae van Braams heeft overgelegd kan hieraan niet afdoen, nu het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is waarom het curriculum vitae niet reeds bij de rechtbank had kunnen worden ingebracht.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.

w.g. Mouton w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011

280-697.