Uitspraak 201100560/1/H3


Volledige tekst

201100560/1/H3.
Datum uitspraak: 24 augustus 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 november 2010 in zaak nr. 10/3752 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2009 heeft de burgemeester aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor exploitatie van een horeca-inrichting in het pand [locatie] te Amsterdam.

Bij besluit van 30 juni 2010 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 30 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2011, hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2011, waar [appellant], in persoon, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M. Boermans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

Ingevolge artikel 6:7, gelezen in verbinding met artikel 6:8, eerste lid, bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en vangt deze aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Niet in geschil is dat de burgemeester de verlening van de exploitatievergunning niet heeft gepubliceerd en dat [appellant] geen afschrift daarvan heeft ontvangen. Voorts is niet in geschil dat hij op 4 maart 2010 mondeling en bij brief van 12 maart 2010 schriftelijk op de hoogte is gesteld van die vergunning en dat hij daartegen bij brief van 12 april 2010, ontvangen op 16 april 2010, bezwaar heeft gemaakt.

2.3. De burgemeester heeft het door [appellant] gemaakte bezwaar onder verwijzing naar een advies van 23 juni 2010 van de bezwaarschriftencommissie niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift na afloop van de wettelijke bezwaartermijn is ontvangen en deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Volgens de burgemeester heeft [appellant] niet zo spoedig mogelijk, dat wil zeggen binnen twee weken nadat hij bekend was geraakt met de exploitatievergunning, daartegen bezwaar gemaakt. Voorts is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn, aldus de burgemeester.

2.4. [appellant] betoogt primair dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bekendmaking van de exploitatievergunning overeenkomstig de Awb heeft plaatsgevonden. [appellant] stelt dat nu het besluit van 10 september 2009 destijds niet aan hem was toegezonden, het besluit niet op juiste wijze is bekendgemaakt.

2.4.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de exploitatievergunning een besluit is dat op aanvraag is genomen en tot de aanvrager is gericht, zodat het ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bekend dient te worden gemaakt door toezending aan de aanvrager. Voorts heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de exploitatievergunning op 10 september 2009 is verzonden aan [vergunninghouder]. Dit blijkt uit de op het afschrift van de exploitatievergunning aangebrachte stempel met de verzenddatum 10 september 2009 en wordt door [appellant] ook niet betwist.

Met de rechtbank stelt de Afdeling vast dat, nu de exploitatievergunning op 10 september 2009 is verzonden aan de aanvrager, de termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op 11 september 2009 is aangevangen en zes weken later op 22 oktober 2009 is geëindigd. Nu [appellant] zijn bezwaarschrift eerst op 16 april 2010 heeft ingediend, heeft hij dat niet tijdig gedaan.

2.5. [appellant] betoogt subsidiair dat de rechtbank ten onrechte de termijnoverschrijding niet verschoonbaar heeft geacht. De rechtbank heeft volgens [appellant] ten onrechte geoordeeld dat hij na ontvangst van de brief van 12 maart 2010 twee weken de tijd had om een bezwaarschrift in te dienen. Dit kon vanwege een dermate aparte procesgang redelijkerwijs niet van hem worden verwacht, aldus [appellant].

2.5.1. De rechtbank heeft met juistheid onder verwijzing naar vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraken van de Afdeling van 21 juni 2006 en 28 maart 2007 onderscheidenlijk in zaken nrs. 200600051/1 en 200604977/1) overwogen dat een belanghebbende, niet zijnde de aanvrager, die van het verlenen van een vergunning waarvan geen publicatie in een huis-aan-huisblad heeft plaatsgevonden, niet schriftelijk op de hoogte is gesteld, zo spoedig mogelijk nadat hij van het bestaan van het besluit op de hoogte is geraakt of had kunnen raken, zijn bezwaren kenbaar dient te maken. Onder 'zo spoedig mogelijk' wordt in beginsel een termijn van twee weken verstaan. Niet in geschil is dat [appellant] die termijn heeft overschreden.

Ten aanzien van het betoog dat [appellant] niet op de hoogte was van de termijn van twee weken om alsnog bezwaar te maken, wordt overwogen dat dit een omstandigheid is die voor zijn rekening en risico dient te komen. Anders dan hij stelt, rust op de burgemeester niet de plicht om in dit soort gevallen, waarbij een belanghebbende eerst na afloop van de bezwaartermijn op de hoogte is geraakt van een op de juiste wijze bekendgemaakt besluit, die belanghebbende op de hoogte te stellen van de mogelijkheid tot bezwaar daartegen. Dat het bij de gemeente, naar [appellant] stelt, bekend was dat hij bezwaar had tegen de exploitatievergunning, doet, wat daar verder ook van zij, aan het vorenstaande niet af. Anders dan [appellant] stelt, is hem niet de mogelijkheid onthouden om bezwaar te maken tegen de exploitatievergunning, maar heeft hij zelf daarvan niet tijdig gebruik gemaakt.

Ten aanzien van het betoog dat [appellant] eerst na vier weken bezwaar heeft gemaakt, omdat hij het overleg met de gemeente over een mogelijke oplossing voor een langlopend geschil niet wilde verstoren, wordt overwogen dat de rechtbank daarin terecht geen aanleiding heeft gezien om af te wijken van de termijn van twee weken, nu deze aanpak een eigen keuze van [appellant] is geweest. Niet valt in te zien dat hij niet binnen twee weken nadat hij op de hoogte was geraakt van het bestaan van de exploitatievergunning, een summier bezwaarschrift daartegen had kunnen indienen met het verzoek om later, in afwachting van het verloop van het overleg, de gronden van het bezwaar te mogen indienen of aanvullen.

Met de rechtbank is de Afdeling voorts van oordeel dat de stelling van [appellant] dat de gemeente hem heeft willen beletten om bezwaar in te dienen niet aannemelijk is gemaakt.

Voorts is de Afdeling evenmin als de rechtbank anderszins gebleken van feiten of omstandigheden die een uitzondering op het in de jurisprudentie gehanteerde, uit een oogpunt van rechtszekerheid geboden, uitgangspunt dat de termijn voor het alsnog maken van bezwaar in gevallen als deze, twee weken bedraagt, rechtvaardigen.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar kan worden geacht.

Het betoog faalt.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.

w.g. Borman w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011

176-597.