Uitspraak 200600051/1


Volledige tekst

200600051/1.
Datum uitspraak: 21 juni 2006.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1351 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 18 november 2005 in het geding tussen:

appellante

en

het college van burgemeester en wethouders van Oss.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oss (hierna: het college), voor zover hier van belang, aan [vergunninghouder] een exploitatievergunning verleend voor een horeca-inrichting met terras, gelegen op de [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 4 april 2005 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 18 november 2005, verzonden op 22 november 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 2 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 16 januari 2006 heeft [vergunninghouder], daartoe in de gelegenheid gesteld, zijn zienswijze gegeven.

Bij brief van 8 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. L.P.M. van Erp, advocaat te Oss, en het college, vertegenwoordigd door S. Philipse, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

Ingevolge artikel 6:7 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en vangt deze aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2.2. Appellante betoogt primair dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het besluit van het college van 22 juni 2004 op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Appellante stelt dat, nu zij niet door het college is geïnformeerd over het besluit van 22 juni 2004, de bezwaartermijn niet is aangevangen.

2.2.1. Dit betoog faalt. Nu het een op aanvraag genomen en tot de aanvrager gericht besluit betreft, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat dit besluit op de voorgeschreven wijze overeenkomstig artikel 3:41 van de Awb bekend is gemaakt door toezending daarvan aan de aanvrager. Met de rechtbank stelt de Afdeling vast dat, nu het besluit van 22 juni 2004 op diezelfde datum is verzonden, de termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op 23 juni 2004 is aangevangen en zes weken later op 3 augustus 2004 is geëindigd. Nu appellante haar bezwaarschrift op 17 januari 2005 heeft ingediend, heeft zij de bezwaartermijn overschreden.

2.3. Subsidiair betoogt appellante dat de rechtbank ten onrechte de termijnoverschrijding niet verschoonbaar heeft geacht. De rechtbank heeft volgens appellante ten onrechte geoordeeld dat zij na ontvangst van de brief van de zijde van de gemeente van 5 oktober 2004 twee weken de tijd had om een bezwaarschrift in te dienen. Deze brief betreft volgens appellante een ander terras op de [locatie] en de inhoud van die brief bevat slechts hoofdlijnen zonder vermelding van enige datum. Appellante verkeerde in de veronderstelling dat nog sprake was van een proef met betrekking tot het plaatsen van terrassen en zij stelt dat zij pas achteraf, door het verweerschrift van het college van 10 mei 2005, bekend is geworden met de feitelijke gang van zaken van de overname van de horeca-inrichting.

2.3.1. Ten aanzien van de vraag of redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellante, die eerst op 17 januari 2005 haar bezwaarschrift indiende, niet in verzuim is geweest, overweegt de Afdeling het volgende.

Volgens vaste jurisprudentie dient een belanghebbende, niet zijnde de aanvrager, die van het verlenen van een vergunning waarvan geen publicatie in een huis-aan-huisblad heeft plaatsgevonden, niet schriftelijk op de hoogte is gesteld, binnen twee weken nadat hij van het bestaan van het besluit op de hoogte is geraakt of had kunnen raken, zijn bezwaren kenbaar te maken. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat appellante door de brief van 5 oktober 2004, waarin aan appellante uitleg is gegeven over onder meer de locatie en afmetingen van de terrassen op de [locatie], bekend had kunnen zijn met de vergunningverlening voor het onderhavige terras, nu hierin staat vermeld dat dit terras is vergund. Het had op de weg van appellante gelegen te informeren naar de besluitvorming daaromtrent. Zo al zou moeten worden aangenomen dat appellante de verlening van de terrasvergunning niet uit die brief heeft kunnen opmaken, dan was zij in ieder geval in november 2004, zoals zij zelf heeft verklaard ter zitting, op de hoogte van de naamswijziging van de horeca-inrichting. Gelet op het voorgaande heeft appellante niet aannemelijk kunnen maken dat zij haar bezwaar zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van haar kon worden verwacht, heeft ingediend. Niet valt in te zien dat appellante niet een summier bezwaarschrift had kunnen indienen met het verzoek om later, wanneer zij over het besluit als zodanig kon beschikken, de gronden van het bezwaar te mogen indienen of aanvullen. Met de rechtbank is de Afdeling derhalve van oordeel dat geen sprake is van een termijnoverschrijding die verschoonbaar kan worden geacht.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Dijk w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2006.

176-497.