Uitspraak 201707566/1/R3


Volledige tekst

201707566/1/R3.
Datum uitspraak: 27 juni 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te 's-Gravendeel, gemeente Binnenmaas,

en

het college van burgemeester en wethouders van Binnenmaas,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2017 heeft het college het wijzigingsplan "[locatie 1] ‘s-Gravendeel" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2018, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door T. Remmers en mr. C.E.M. Vaasen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan wijzigt de bestemming van het perceel [locatie 1] te ’s-Gravendeel (hierna: het perceel) van "Agrarisch" naar "Bedrijf". De erven van [overledene], de voormalige eigenaar van het perceel, hebben de gemeente verzocht de bestemming te wijzigen, omdat het volgens hen, gezien de beperkte omvang van het perceel, niet mogelijk is om ter plaatse nog agrarische activiteiten rendabel uit te voeren. Gelet hierop is volgens hen een spoedige verkoop met de huidige agrarische bestemming niet te verwachten. [appellant] woont naast het perceel aan [locatie 2] te ’s-Gravendeel en kan zich met deze bestemmingswijziging niet verenigen.

Intrekking

2. Ter zitting heeft [appellant] het beroep ingetrokken, voor zover dat ziet op de mogelijkheid om de bedrijfsbebouwing te hergebruiken voor de agrarische bedrijfsvoering.

Planregels

3. Artikel 3, lid 3.8.8, van de regels van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Binnenmaas" luidt: "Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het veranderen van een bouwvlak in de bestemming 'Bedrijf' en de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

1. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd en hergebruik van de bedrijfsbebouwing voor de agrarische bedrijfsvoering dient redelijkerwijs niet meer mogelijk te zijn;

2. toegestaan zijn bedrijven behorend tot de categorieën 1 en 2 zoals opgenomen in de staat van bedrijfsactiviteiten in bijlage 2, dan wel bedrijven die naar aard en mate van hinder vergelijkbaar zijn met de in deze categorieën genoemde bedrijven, uitsluitend voor zover het bedrijf tevens voldoet aan de kenmerken zoals die zijn opgenomen in bijlage 4;

3. de nieuwe functie wordt gehuisvest in de bestaande bebouwing, waarbij de functie niet in de kassen mag worden gerealiseerd (alle kassen dienen te worden gesloopt):

4. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de cultuurhistorische waarden, natuurwaarden en/of de landschappelijke kwaliteiten van het gebied.

5. er dient sprake te zijn van een goede streekeigen landschappelijke inpassing;

6. in de nabijheid gelegen functies en waarden mogen niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;

7. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;

8. de nieuwe functie mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking veroorzaken en geen ingrepen in de bestaande infrastructuur vergen."

Artikel 3 van de regels van het wijzigingsplan "[locatie 1] ’s-Gravendeel" luidt: "De hierna opgenomen bestemmingsregels van de bestemming ‘Bedrijf’ van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Binnenmaas' zijn, met uitzondering van artikel 5.7 (wijzigingsbevoegdheid) onverminderd op dit plan van toepassing:

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. maximaal één bedrijf per bestemmingsvlak;

b. bedrijven ter plaatse van de aanduidingen:

1. 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch hulpbedrijf': een agrarisch hulpbedrijf;

2. 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch verwant bedrijf': een agrarisch verwant bedrijf;

3. 'specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf': een scheepswerf;

4. 'specifieke vorm van bedrijf - watertoren': een watertoren;

5. 'specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid': een bedrijf zoals bedoeld in bijlage 1 (lees: bijlage 2) kolom type bedrijf behorend bij het ter plaatse aangegeven adres."

Wijzigingsvoorwaarden

4. [appellant] voert aan dat het plan in strijd is met de in artikel 3, lid 3.8.8, onder 6 en 7, van de regels van het bestemmingsplan genoemde wijzigingsvoorwaarden. Zo stelt [appellant] dat hij door de bestemmingswijziging negatieve gevolgen zal gaan ondervinden bij de uitoefening van de activiteiten op zijn perceel. Volgens hem heeft het college verzuimd te inventariseren welke activiteiten op zijn perceel plaatsvinden en is enkel uitgegaan van de activiteiten die volgens het bestemmingsplan op zijn perceel mogen plaatsvinden. [appellant] vreest met name voor de gevolgen van het plan voor de geluidsstudio en de kantoren op zijn perceel. Voorts stelt [appellant] dat hij al meer dan veertig jaar de geluidsstudio en de kantoren in gebruik heeft. [appellant] voert in dit verband ook nog aan dat onvoldoende duidelijk is wat voor bedrijven zich mogen vestigen als gevolg van de gewijzigde bestemming.

4.1. Het college stelt dat op het perceel enkel een opslagbedrijf mag worden gevestigd. Volgens het college wordt met een opslagbedrijf bedoeld de bedrijfsactiviteit "Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte)" die is opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten van bijlage 2 van de planregels van het moederplan "Landelijk Gebied Binnenmaas". Uit bijlage 2 van de planregels van het moederplan blijkt dat opslaggebouwen zijn ingedeeld in milieucategorie 2. Het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Binnenmaas" uit 2013 maakte een grondgebonden agrarisch bedrijf mogelijk tot en met maximaal milieucategorie 3.2. Het college stelt dat de bestemmingswijziging tot gevolg heeft dat de richtafstanden voor milieugerelateerde zaken uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009 (hierna: de VNG-brochure), gunstiger worden.

Verder stelt het college dat de geluidsstudio en de kantoren op het perceel van [appellant] illegaal gebruikt worden en er daarom bij de toets aan de wijzigingsvoorwaarden geen rekening mee hoeft te worden gehouden. Volgens het college is op grond van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Binnenmaas" op het perceel [locatie 2] enkel een bedrijf voor (vuurwerk)opslag en vuurwerkverkoop toegestaan.

4.2. Aan het perceel [locatie 1] te ’s-Gravendeel zijn de bestemming "Bedrijf" en de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid" toegekend. Op grond van de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid" in samenhang bezien met artikel 3 van de regels van het wijzigingsplan en bijlage 2 bij die regels is een opslagbedrijf toegestaan op het perceel [locatie 1] te ‘s-Gravendeel.

4.3. Ter zitting heeft [appellant] te kennen gegeven dat hij vreest dat door de bestemmingswijziging zijn belangen worden aangetast en dat het college daarom uit moet gaan van de feitelijke situatie op zijn perceel. De raad van de gemeente Binnenmaas heeft in het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Binnenmaas" de bestemming "Bedrijf" en de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid" aan het perceel van [appellant] toegekend. Op grond van de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid" in samenhang bezien met artikel 5, lid 5.1.1, aanhef en onder b, sub 5, van de regels van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Binnenmaas" en bijlage 3 bij die planregels is een bedrijf voor (vuurwerk)opslag en vuurwerkverkoop toegestaan op het perceel [locatie 2] te ’s-Gravendeel. Het college is bij de toetsing aan de wijzigingsvoorwaarden van artikel 3, lid 3.8.8, onder 6 en 7, van de regels van het bestemmingsplan uitgegaan van deze planologische situatie.

4.4. Gelet op het vorenstaande is het college in redelijkheid uitgegaan van de voornoemde planologische situatie van het perceel van [appellant] bij de toets aan de wijzigingsvoorwaarden. Het plan is naar het oordeel van de Afdeling niet in strijd met de in artikel 3, lid 3.8.8, onder 6 en 7, van de regels van het bestemmingsplan genoemde wijzigingsvoorwaarden vastgesteld.

4.5. Voor zover [appellant] een beroep doet op het overgangsrecht, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA8121), is het aan degene die een beroep doet op het overgangsrecht van een bestemmingsplan om aannemelijk te maken dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik op de peildatum plaatsvond en nadien ononderbroken is voortgezet.

4.6. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het met het bestemmingsplan strijdig gebruik op de peildatum, in dit geval de datum van inwerkingtreding van het in 1982 vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk gebied ’s-Gravendeel", plaatsvond en nadien ononderbroken is voortgezet. Gelet hierop gaat de Afdeling er vanuit dat het gebruik van de gebouwen op het perceel van [appellant] voor andere functies dan (vuurwerk)opslag en vuurwerkverkoop niet onder de beschermende werking van het overgangsrecht van het vorige plan valt.

4.7. Het betoog faalt.

Conclusie

5. Het beroep is ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2018

288-867.