Uitspraak 201101446/1/H1


Volledige tekst

201101446/1/H1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Hilversum,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2010 in zaak nr. 09/3708 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2008 heeft het college onder oplegging van een dwangsom [appellant] gelast om de volgende activiteiten te beëindigen en beëindigd te houden: het stallen van de verkoopwagen (friteskar) op de oprijlaan van het perceel [locatie] te Hilversum (hierna: het perceel), het opslaan/koelen van bedrijfsmatige etenswaren op het perceel en het opslaan van bedrijfsafval op het perceel.

Bij besluit van 4 maart 2009 heeft het college de opgelegde last onder dwangsom opgeheven en het besluit van 20 augustus 2008 ingetrokken.

Bij besluit van 7 juli 2009 heeft het college het door [belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [belanghebbende]) daartegen gemaakte bezwaar, voor zover hier van belang, gegrond verklaard voor zover het betreft het stallen van de verkoopwagen (friteskar) op het perceel en een last onder dwangsom aan [appellant] opgelegd om het stallen van de verkoopwagen (friteskar) op de oprijlaan van het perceel te beëindigen en beëindigd te houden.

Bij uitspraak van 17 december 2010, verzonden op 20 december 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 februari 2011.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J. Slump, advocaat te Rotterdam, en [belanghebbende], bijgestaan door mr. M. de Boorder, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bonairelaan e.o." (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "woondoeleinden (W)". Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften zijn gronden op de kaart aangewezen voor "woondoeleinden" bestemd voor het wonen. Ingevolge artikel 13, eerste lid, is het verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met het in dit plan bepaalde.

2.2. [appellant] betoogt, samengevat weergeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het parkeren van de verkoopwagen op het perceel in strijd is met de woonbestemming, nu deze een ruimtelijke uitstraling heeft die niet te verenigen is met de woonbestemming.

2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 april 2011 in zaak nr. 201008248/1/H1) dient de vraag of het gebruik van een perceel strijdig is met de geldende woonbestemming, te worden beantwoord aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft. Bepalend is of deze uitstraling van dien aard is dat deze niet meer valt te rijmen met de woonfunctie van het perceel. Binnen dit kader kan het van belang zijn, maar is niet doorslaggevend, of de activiteiten een beroepsmatig of een hobbymatig karakter hebben.

2.2.2. Vaststaat dat [appellant] de verkoopwagen (friteskar) niet voor privédoeleinden in het weekend en in de avonduren op het perceel parkeert. De verkoopwagen, die niet van geringe omvang is, heeft een bedrijfsmatige functie en is vanaf de straat zichtbaar. Dit in aanmerking genomen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat van het parkeren van de verkoopwagen op het perceel een ruimtelijke uitstraling uitgaat, die niet te verenigen is met de op dat perceel rustende woonbestemming. Het betoog faalt.

2.3. Nu in strijd met artikel 13, eerste lid, van de planvoorschriften is gehandeld, was het college bevoegd terzake handhavend op te treden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan dat niet doen. Dit kan zich voordoen, in geval concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat in verband daarmee van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college gelet op de belangen niet van handhavend optreden hoefde af te zien. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat gebruikmaking van de beperkt beschikbare en geschikte alternatieve stallingruimte voor hem ernstige financiële problemen oplevert.

2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in uitspraak van 24 december 2008 in zaak nr. 200801113/1), biedt de omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor degene, ten laste van wie wordt gehandhaafd, geen grond voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het bestuursorgaan daarvan om die reden behoort af te zien. Ook anderszins is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, in verband waarmee het college had moeten afzien van handhavend optreden. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college in de aangevoerde argumenten geen aanleiding hoefde te zien om van handhavend optreden af te zien. Het betoog faalt.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.

w.g. Bijloos w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011

374-712.