Uitspraak 201100082/1/H1


Volledige tekst

201100082/1/H1.
Datum uitspraak: 27 juli 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) van 5 november 2010 in zaak nr. 10/2719 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen (hierna: het college).

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2010 heeft het college [appellant A] op straffe van een dwangsom gelast om de bouwwerkzaamheden aan een tuinhuisje op het perceel [locatie] te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, (hierna: het perceel) onmiddellijke te staken en gestaakt te houden.

Bij besluit van 6 juli 2010 heeft het het onder meer door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit in stand gelaten.

Bij uitspraak van 5 november 2010, verzonden op 24 november 2010, heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 januari 2011.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2011, waar het college, vertegenwoordigd door N.N.C. Plug-Onderwater en M.R. Sijbrandij, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, is het verboden te bouwen, zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.

Ingevolge artikel 100d, zoals die wet gold ten tijde van belang en voor zover thans van belang, kan een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom, gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I, II, III of IV, inhouden dat het bouwen, gebruik of slopen wordt gestaakt.

2.2. Niet in geschil is dat [appellant A] en [appellant B] het tuinhuisje op het perceel lieten oprichten, zonder over een hiervoor vereiste bouwvergunning te beschikken. Het college kon de werkzaamheden daaraan daarom laten stilleggen.

2.3. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, nu, zowel voor, als na de aan [appellant A] opgelegde last, bouwwerken zijn opgericht, waartegen het college niet handhavend heeft opgetreden.

2.3.1. De krachtens artikel 100d van de Woningwet opgelegde last strekt tot onmiddellijke stillegging van de met die wet strijdige bouwwerkzaamheden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juni 2003 in zaak nr. 200205596/1), volgt uit de aard van de bevoegdheid dat het betoog dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden slechts tot het oordeel zou kunnen leiden dat daarvan geen gebruik mocht worden gemaakt, indien op voorhand duidelijk is dat het college in gelijke of daarmee gelijk te stellen gevallen daarvan geen gebruik pleegt te maken. Hetgeen hieromtrent is gesteld, is niet voldoende voor deze conclusie.

Het betoog faalt.

2.4. [appellant A] en [appellant B] betogen voorts dat zij erop mochten vertrouwen dat het college niet handhavend zou optreden. Zij hebben dat ook in beroep aangevoerd. Hierop is de rechtbank ingegaan. [appellant A] en [appellant B] hebben in hoger beroep geen redenen aangevoerd, waarom de weerlegging van deze grond in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn.

Het betoog faalt.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011

414-713.