Uitspraak 201007643/1/M2


Volledige tekst

201007643/1/M2.
Datum uitspraak: 27 juli 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Best, en anderen,
2. de vereniging Buurtvereniging De Heikneuters, gevestigd te Oirschot,

en

de minister van Verkeer en Waterstaat, thans: de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2010 heeft de minister krachtens artikel 15, eerste lid, van de Tracéwet het tracébesluit A58 Eindhoven-Oirschot vastgesteld. Dit besluit is op 28 juni 2010 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2010, en Buurtvereniging De Heikneuters (hierna: de Buurtvereniging) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2010, beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1] en anderen, de Buurtvereniging en de minister hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

Bij besluit van 19 januari 2011 (hierna: het wijzigingsbesluit) heeft de minister het tracébesluit gewijzigd voor zover het de vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel van een aantal woningen in de geluidzone van de A58 betreft.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2011, waar [appellant sub 1] en anderen, van wie [appellant sub 1] in persoon, en de Buurtvereniging, vertegenwoordigd door P.L.M. van der Avort, J.J.M. Baselmans en F.M.M. van Dal, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A. Dane, A.H.A. Lucas, mr. F.J.L. Geboers, ing. R. Cellissen en mr. M.D. van Gils, allen werkzaam bij het ministerie, en ing. H.J. van 't Wout, zijn verschenen.

2. Overwegingen

Het tracébesluit

2.1. Het tracébesluit voorziet in het verbreden van de noordbaan van de A58 van 2 naar 3 rijstroken tussen het knooppunt Batadorp en de aansluiting Oirschot, en in het aanleggen van een aantal met de verbreding samenhangende infrastructurele voorzieningen.

Het wijzigingsbesluit

2.2. Het wijzigingsbesluit betreft een ten opzichte van het tracébesluit deels gewijzigde vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel van woningen.

Het wijzigingsbesluit is een besluit in de zin van artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, worden de beroepen geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 19 januari 2011, nu dat besluit niet geheel aan de beroepen tegemoet komt.

Ontvankelijkheid van de beroepen tegen het tracébesluit in verband met het niet naar voren brengen van zienswijzen

2.3. Ingevolge artikel 12, derde lid, van de Tracéwet, gelezen in samenhang met de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb, wordt het ontwerp van het tracébesluit ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht door een ieder.

Ingevolge artikel 6:13 van de Awb, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van deze wet naar voren heeft gebracht.

2.4. Het ontwerptracébesluit is met ingang van 30 september 2009 ter inzage gelegd, zodat daarover tot en met 10 november 2009 zienswijzen naar voren konden worden gebracht. Een aantal personen dat behoort tot de appellantengroep [appellant sub 1] en anderen heeft geen zienswijzen over het ontwerptracébesluit naar voren gebracht. Aan de meeste van deze personen kan dat evenwel redelijkerwijs niet worden verweten omdat het tracébesluit ten opzichte van het ontwerptracébesluit in een voor hen relevant opzicht is gewijzigd doordat daarbij voor hun woning alsnog een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting is vastgesteld dan wel een andere hogere waarde is vastgesteld dan in het ontwerptracébesluit was voorzien. Ten aanzien van [appellant sub 1 A], [appellant sub 1 B], [appellant sub 1 C] en [appellant sub 1 D] - voor wie wat betreft de vaststelling van hogere waarden voor hun woningen niets is gewijzigd - is echter niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat hen redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijzen over het ontwerptracébesluit naar voren hebben gebracht.

Gelet op het vorenstaande dient het beroep van [appellant sub 1] en anderen tegen het tracébesluit niet-ontvankelijk te worden verklaard, voor zover dit is ingesteld door [appellant sub 1 A], [appellant sub 1 B], [appellant sub 1 C] en [appellant sub 1 D].

Ontvankelijkheid van de beroepen tegen het wijzigingsbesluit in verband met het niet naar voren brengen van zienswijzen

2.5. Het ontwerpwijzigingsbesluit is met ingang van 21 oktober 2010 ter inzage gelegd, zodat daarover tot en met 1 december 2010 zienswijzen naar voren konden worden gebracht. Over het ontwerpwijzigingsbesluit hebben de Buurtvereniging, alsmede [appellant sub 1] en anderen met uitzondering van [appellant sub 1 E], geen zienswijzen naar voren gebracht. Aan de Buurtvereniging kan dat evenwel redelijkerwijs niet worden verweten omdat het wijzigingsbesluit ten opzichte van het ontwerpwijzigingsbesluit is gewijzigd wat betreft de vaststelling van hogere waarden voor een aantal woningen in het in de statuten van de Buurtvereniging genoemde woongebied. Ten aanzien van diegenen van [appellant sub 1] en anderen die geen zienswijzen over het ontwerpwijzigingsbesluit naar voren hebben gebracht is echter niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat hen dat redelijkerwijs niet kan worden verweten.

Gelet op het vorenstaande, dient het beroep van [appellant sub 1] en anderen tegen het wijzigingsbesluit niet-ontvankelijk te worden verklaard, behoudens voor zover dit is ingesteld door [appellant sub 1 E].

Belang bij de beroepen tegen het tracébesluit

2.6. De beroepsgronden tegen het tracébesluit van [appellant sub 1] en anderen over - samengevat weergegeven - de maatgevende geluidbelasting op een aantal woningen aan de Looierstraat te Best en de cumulatieve geluidbelasting op die woningen, alsmede de beroepsgronden tegen het tracébesluit van de Buurtvereniging over de maatgevende geluidbelasting op een aantal woningen aan de Slingerbos, de Brem en de Zilverzand te Oirschot, zijn voor de minister aanleiding geweest om aanvullend akoestisch onderzoek te laten doen. Op basis van de resultaten van het aanvullend akoestisch onderzoek is bij het wijzigingsbesluit het tracébesluit gewijzigd voor zover het de vaststelling van enkele hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel van woningen betreft.

Niet is gebleken dat [appellant sub 1] en anderen en de Buurtvereniging nog belang hebben bij hun beroepen tegen het tracébesluit voor zover het de beroepsgronden betreft naar aanleiding waarvan het wijzigingsbesluit is genomen. De beroepen van [appellant sub 1] en anderen en de Buurtvereniging tegen het tracébesluit zijn daarom niet-ontvankelijk voor zover het de desbetreffende beroepsgronden betreft.

Totstandkomingsprocedure tracébesluit

2.7. De Buurtvereniging voert aan dat de aanpassing van het akoestisch onderzoek naar aanleiding van over het ontwerptracébesluit naar voren gebrachte zienswijzen voor de minister ten onrechte geen aanleiding is geweest om een nieuw ontwerptracébesluit vast te stellen en dat gedurende zes weken ter inzage te leggen. De Buurtvereniging acht verder de door de minister geboden termijn van twee weken om te reageren op het aangepaste akoestisch onderzoek onvoldoende. Verder voert zij aan dat de minister ten onrechte niet alle betrokken bewoners - diegenen voor de woningen van wie de aanpassing van het akoestisch onderzoek met zich brengt dat alsnog een hogere waarde moet worden gesteld - daarover heeft geïnformeerd.

2.7.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Tracéwet, voor zover hier van belang, zendt de minister het ontwerptracébesluit, indien het hogere waarden bevat voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, aan de gebruikers van woningen waarvoor een hogere waarde wordt bepaald.

2.7.2. Het ontwerptracébesluit is, zoals in 2.4 reeds is overwogen, met ingang van 30 september 2009 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Niet in geschil is dat de minister voorafgaand aan deze terinzagelegging het ontwerptracébesluit in overeenstemming met de op hem ingevolge artikel 12 van de Tracéwet rustende verplichting heeft verzonden aan de gebruikers van woningen waarvoor een hogere waarde wordt bepaald.

De omstandigheid dat de minister in de over het ontwerptracébesluit naar voren gebrachte zienswijzen aanleiding heeft gezien om het akoestisch onderzoek aan te passen, betekent niet dat een nieuw ontwerptracébesluit moest worden vastgesteld en ter inzage gelegd. De omstandigheid dat de aanpassing van het akoestisch onderzoek heeft geleid tot het voornemen voor een andere vaststelling van hogere waarden in het tracébesluit dan in het ontwerptracébesluit is voorzien, brengt dat evenmin met zich. Noch de op de voorbereiding van het besluit van toepassing zijnde afdeling 3.4 van de Awb noch enige andere rechtsregel of -beginsel verplicht de minister ertoe om opnieuw een ontwerptracébesluit ter inzage te leggen wanneer het voornemen bestaat om bij het nemen van het besluit gedeeltelijk van het ontwerp af te wijken. Verder is op het informeren van betrokkenen over de aanpassing van het akoestisch onderzoek, nu het niet gaat om een nieuw ontwerptracébesluit, artikel 12 van de Tracéwet niet van toepassing.

Deze beroepsgrond faalt.

2.8. De Buurtvereniging voert aan dat de door haar over het tracébesluit naar voren gebrachte zienswijzen in de Nota van Antwoord onvoldoende zijn weerlegd.

2.8.1. Uit de Nota van Antwoord blijkt dat de minister uitvoerig op de zienswijzen van de Buurtvereniging is ingegaan. Daarbij heeft de minister ervoor gekozen om ter wille van de leesbaarheid en de overzichtelijkheid - net als bij de weerlegging van de zienswijzen van anderen - de kernpunten van de zienswijzen van de Buurtvereniging weer te geven en daarop per kernpunt te reageren. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de zienswijzen van de Buurtvereniging door de minister in de Nota van Antwoord onvoldoende zijn weerlegd.

Deze beroepsgrond faalt.

Afweging en beslissing tracé

2.9. [appellant sub 1] en anderen en de Buurvereniging voeren aan - samengevat weergegeven - dat de minister met het tracébesluit ten onrechte niet de ambitie toont om te komen tot een structurele aanpak van de verkeersproblemen op de A58. De in het tracébesluit voorziene verbreding van de A58 brengt volgens hen enkel met zich dat de dagelijkse file wordt verplaatst van het knooppunt Batadorp naar de aansluiting Oirschot en is volgens hen daarmee slechts een lapmiddel waarvan de effectiviteit moet worden betwijfeld. [appellant sub 1] en anderen voeren verder aan dat de minister bij zijn afweging onvoldoende gewicht heeft toegekend aan hun belang bij een goed woon- en leefklimaat, vooral in het licht van de omstandigheid dat het tracébesluit niet leidt tot een structurele oplossing van de verkeersproblemen op de A58.

2.9.1. Zoals de Afdeling onder meer in haar uitspraak van 15 september 2010 in zaak nr. 200904401/1/M2 heeft overwogen, vergt de vaststelling van een tracébesluit een belangenafweging, waarbij politieke en bestuurlijke inzichten een belangrijke rol spelen. De rechter heeft niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend, naar eigen inzicht vast te stellen. Hij kan slechts concluderen dat de door de minister te maken belangenafweging in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, wanneer de betrokken belangen zodanig onevenwichtig zijn afgewogen, dat de minister niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.

2.9.2. In de toelichting bij het tracébesluit is vermeld dat tot 2020 het verkeer in de regio sterk groeit en dat dit leidt tot een toename van congestie en verslechtering van de doorstroming. De minister stelt in het verweerschrift dat het doel van het in het tracébesluit voorziene project echter niet is om alle verkeersproblemen die er zijn op de A58 tussen Eindhoven en Tilburg zijn op te lossen. Een algehele en structurele oplossing van de verkeersproblemen - zoals die [appellant sub 1] en anderen en de Buurvereniging voor ogen staat - is eerst op een later tijdstip aan de orde, aldus de minister.

2.9.3. De aanleiding voor het tracébesluit is gelegen in de filevorming ter hoogte van het knooppunt Batadorp (A2/A58). Het verkeersaanbod vanaf de Randweg Eindhoven is groter dan de capaciteit van de A58 waardoor congestie ontstaat in het weefvlak tussen knooppunt Batadorp en de aansluiting Best. Volgens de minister kunnen hier files ontstaan die zo lang zijn dat ze als het ware terugslaan op de Randweg Eindhoven en zodoende daar de doorstroming belemmeren. Het doel van het in het tracébesluit voorziene project is om dergelijke files te voorkomen en aldus de doorstroming op de Randweg Eindhoven te bevorderen. Hiertoe is het volgens de minister noodzakelijk om - zoals in het tracébesluit is voorzien - de noordbaan van de A58 tussen het knooppunt Batadorp en de aansluiting Oirschot met een derde rijstrook te verbreden. [appellant sub 1] en anderen en de Buurtvereniging hebben geen concrete argumenten naar voren gebracht op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de door de minister veronderstelde effectiviteit van de verbreding van de noordbaan van de A58 met een derde rijstrook ter bevordering van de doorstroming op de Randweg Eindhoven.

2.9.4. De minister betoogt in het verweerschrift - en zo komt ook uit de toelichting bij het tracébesluit naar voren - dat zijn inspanningen erop zijn gericht om de nadelige gevolgen van de verbreding van de A58 tot een aanvaardbaar minimum te beperken en dat het uitgangspunt bij het nemen van het tracébesluit is, dat wordt voldaan aan de wettelijke eisen zoals die onder meer voorvloeien uit de Wet geluidhinder en titel 5.2 van de Wet milieubeheer inzake de eisen voor luchtkwaliteit. Het gekozen tracé voldoet aan de wettelijke eisen, en bevat voldoende maatregelen om de gevolgen van het tracé voor de omgeving zoveel mogelijk te beperken, aldus de minister.

2.9.5. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de afweging als hiervoor weergegeven getuigt van een zodanig onevenwichtige afweging van betrokken belangen, dat de minister daartoe niet in redelijkheid heeft kunnen komen.

Deze beroepsgronden falen.

Verkeersrapportage

2.10. De Buurtvereniging voert aan dat de verkeersrapportage ten onrechte niet is vastgesteld.

2.10.1. Ten behoeve van de vaststelling van het tracébesluit zijn verkeersprognoses gemaakt. De verkeersprognoses zijn neergelegd in de door DHV B.V. opgestelde "Verkeersrapportage Planstudie A58 Eindhoven-Oirschot". De Tracéwet, noch enige andere rechtsregel- of beginsel, verplicht de minister ertoe om bij het tracébesluit een dergelijke verkeersrapportage - zoals de Buurtvereniging blijkbaar veronderstelt - als deel van het tracébesluit vast te stellen.

Deze beroepsgrond faalt.

Luchtkwaliteit - NSL

2.11. De Buurtvereniging betwijfelt - zo begrijpt de Afdeling het beroepschrift - of met de in het tracébesluit voorziene verbreding van de A58 kan worden voldaan aan de ingevolge titel 5.2 van de Wet milieubeheer geldende grenswaarden voor luchtkwaliteit.

2.11.1. Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, samen met het tweede lid, onder d, van de Wet milieubeheer, voor zover thans van belang, kan een tracébesluit dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, worden vastgesteld indien dit besluit betrekking heeft op een ontwikkeling die is genoemd in, dan wel past of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12, eerste lid, vastgesteld programma.

Ingevolge het derde lid, kort weergegeven en voor zover hier van belang, vindt wanneer artikel 5.16, aanhef en onder d, van toepassing is, met betrekking tot de effecten van de desbetreffende ontwikkeling geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit plaats voor de in bijlage 2 opgenomen grenswaarden.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (hierna: het NSL) is een op grond van artikel 5.12, eerste lid, vastgesteld programma.

2.11.2. Het project A58 Eindhoven-Oirschot, waarop het tracébesluit betrekking heeft, is opgenomen in het NSL. Dit betekent dat ingevolge artikel 5.16, eerste en derde lid, van de Wet milieubeheer geen afzonderlijke toetsing aan de in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden voor de luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden. Deze grenswaarden vormen dus geen beletsel om het tracébesluit vast te stellen.

Deze beroepsgrond faalt.

Het akoestisch onderzoek

2.12. [appellant sub 1] en anderen en de Buurtvereniging betogen dat het ten behoeve van het akoestisch onderzoek gehanteerde rekenmodel onvoldoende is toegesneden op de specifieke situatie in onderscheidenlijk de wijk Batadorp te Best en Oirschot. [appellant sub 1] en anderen voeren hierbij onder meer aan dat ten onrechte geen rekening wordt gehouden met de extra versterking van geluid via zogenoemde geluidtrechters die ontstaan als gevolg van de volgens hen unieke geografische ligging van Batadorp. De Buurtvereniging voert onder meer aan dat moet worden betwijfeld of in het model in voldoende mate rekening wordt gehouden met de door de bewoners van Oirschot ervaren hoofdrichtingen van het geluid vanwege de A58. De Buurtvereniging voert voorts aan dat de geluidbelasting ten onrechte uitsluitend met berekeningen, en niet ook met metingen is bepaald.

2.12.1. Ingevolge artikel 110d van de Wet geluidhinder wordt ten behoeve van de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege een weg voor het bepalen van het equivalente geluidsniveau bij ministeriële regeling aangegeven op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld, en op welke wijze uit de over een bepaalde periode verkregen uitkomsten het in vorengenoemde omschrijving bedoelde gemiddelde wordt afgeleid. Hieraan is uitvoering gegeven in het Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2006 (hierna: het RMV 2006).

Ingevolge artikel 3.3, eerste lid, van het RMV 2006 wordt het equivalente geluidsniveau bepaald volgens de in hoofdstuk 2 van bijlage III beschreven Standaardrekenmethode II.

Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid het equivalente geluidsniveau worden bepaald volgens de in hoofdstuk 1 van bijlage III beschreven Standaardrekenmethode I, indien de desbetreffende situatie valt binnen het toepassingsgebied van die Standaardrekenmethode I.

Ingevolge het derde lid kan in afwijking van het eerste en tweede lid het equivalente geluidsniveau tevens worden bepaald volgens de Standaardmeetmethode, bedoeld in hoofdstuk 3 van bijlage III, indien de desbetreffende situatie valt binnen het toepassingsgebied van die Standaardmeetmethode.

2.12.2. Het aan het tracébesluit en het wijzigingsbesluit ten grondslag liggende akoestisch onderzoek is uitgevoerd met toepassing van Standaardrekenmethode II. Dit is in overeenstemming met de in het RMV 2006 over de bepaling van de geluidsbelasting gestelde regels. Dat het RMV 2006 onder voorwaarden ook toestaat dat de geluidsbelasting op een andere wijze - met een meting - wordt vastgesteld, maakt dat niet anders. De Afdeling merkt hierbij ten overvloede op, dat het vaststellen van de geluidbelasting door middel van een meting ten behoeve van het nemen van een tracébesluit niet mogelijk is, omdat de daarbij te betrekken toekomstige situatie uit de aard der zaak alleen kan worden beoordeeld aan de hand van een rekenmodel. Verder merkt de Afdeling op dat in het deskundigenbericht is vermeld dat de gehanteerde rekenmethode valide is voor zowel de situatie in Batadorp als de situatie in Oirschot. Er is geen aanleiding om aan de juistheid van het deskundigenbericht op dit punt te twijfelen.

Deze beroepsgronden falen.

2.13. De Buurtvereniging betoogt dat het gebied dat is betrokken in het akoestisch onderzoek te klein is. Volgens haar had over een groter gebied in westelijke richting voorbij het einde van de extra rijstrook bij de aansluiting Oirschot onderzoek moeten worden gepleegd naar de geluidbelasting vanwege de A58. De Buurtvereniging wijst er in dit verband op dat in tracébesluit als geluidreducerende maatregel is voorzien in de toepassing van tweelaags zeer open asfaltbeton (hierna: zoab) op de A58 in westelijke richting voorbij de grenzen van het onderzoeksgebied.

2.13.1. Ingevolge artikel 87b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet geluidhinder, kort weergegeven en voor zover hier van belang, wordt onder aanpassing van een weg verstaan: een aanpassing ten gevolge waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen met 2 dB of meer wordt verhoogd ten opzichte van de geluidsbelasting die op grond van deze afdeling als ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt.

Ingevolge artikel 87d, eerste en tweede lid, kort weergegeven en voor zover hier van belang, wordt bij het voorbereiden van een verbreding van een hoofdweg een akoestisch onderzoek ingesteld naar, kort weergegeven en voor zover hier van belang, de geluidbelasting die door woningen, door andere geluidgevoelige gebouwen of geluidgevoelige terreinen binnen de zone van de hoofdweg vóór en na de verbreding wordt ondervonden en naar de doeltreffendheid van de in aanmerking komende geluidreducerende maatregelen.
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, heeft het akoestisch onderzoek, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verbreding van een hoofdweg zal leiden tot een aanpassing van de niet te verbreden gedeelten van de hoofdweg, tevens betrekking op die niet te verbreden gedeelten van de hoofdweg.

2.13.2. In het akoestisch onderzoek is wat de omvang van het onderzoeksgebied betreft uitgegaan van de grenzen van de geluidzone van het weggedeelte van de A58 dat met een extra rijstrook wordt verbreed.

De geluidzone is - voor zover de Buurtvereniging dat betwist - op grond van de artikelen 74 en 75 van de Wet geluidhinder op juiste wijze vastgesteld. De omstandigheid dat in het tracébesluit is voorzien in de toepassing van tweelaags zoab voorbij het einde van de extra rijstrook bij de aansluiting Oirschot - buiten het onderzoeksgebied - maakt op zichzelf niet dat het in het akoestisch onderzoek betrokken onderzoeksgebied onjuist is. Blijkens het akoestisch onderzoek komt het tweelaags zoab immers als geluidreducerende maatregel ten goede aan woningen die in het onderzoeksgebied zijn gelegen. De Buurtvereniging heeft dit niet bestreden. Verder heeft de Buurtvereniging geen argumenten aangevoerd die aanleiding geven voor het oordeel dat de minister niet redelijkerwijs heeft kunnen aannemen dat de verbreding van de A58 tussen het knooppunt Batadorp en de aansluiting Oirschot niet zal leiden tot aanpassing - in de zin van artikel 87b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet geluidhinder - van het desbetreffende niet te verbreden weggedeelte voorbij de aansluiting Oirschot. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoeksgebied onjuist is vastgesteld.

Deze beroepsgrond faalt.

2.14. De Buurtvereniging stelt verder dat aan de juistheid van het akoestisch onderzoek moet worden getwijfeld omdat de uitkomsten van de Lden-berekeningen niet consistent zijn met de geluidcontouren Natuur. Ter onderbouwing van haar stelling overlegt zij een eigen rekenkundige vergelijking van de geluidbelasting ter plaatse van de woningen aan de Eikenbussel 3 en de Slingerbos 31 te Oirschot, uitgedrukt in Lden, en de waarde voor de geluidbelasting uitgedrukt in dB(A) die hoort bij de over deze woningen lopende geluidcontour Natuur.

2.14.1. Het gaat hier om twee verschillende grootheden voor het uitdrukken van geluidbelasting, namelijk Lden en dB(A). In het deskundigenbericht is hierover vermeld dat deze twee grootheden niet zonder meer met elkaar kunnen worden vergeleken en ook niet zonder meer omgerekend kunnen worden. In het deskundigenbericht is verder geconcludeerd dat de door de Buurtvereniging overgelegde berekeningen niet juist zijn. Er is geen aanleiding om deze conclusie onjuist te achten. Gelet hierop is er in zoverre geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de berekeningen in het akoestisch onderzoek.

Deze beroepsgrond faalt.

2.15. Ook voor het overige geven de beroepen geen grond voor het oordeel dat het aan het tracébesluit en het wijzigingsbesluit ten grondslag liggende akoestisch onderzoek onjuist is.

Hogere waarden en geluidreducerende maatregelen

2.16. Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Tracéwet, voor zover hier van belang, maakt een beslissing tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in zones ingevolge de artikelen 87e tot en met 87i van de Wet geluidhinder met betrekking tot het gebied dat is begrepen in een tracébesluit, deel uit van het tracébesluit.

In artikel 87f is, kort weergegeven, bepaald welke geluidsbelasting vanwege de hoofdweg in beginsel in acht moet worden genomen bij woningen in de zone van deze weg ten gevolge waarvan de hoofdweg wordt aangepast (hierna: de voorkeursgrenswaarde). In dit artikel is verder geregeld, kort weergegeven, dat bij een voorziene overschrijding van de voorkeursgrenswaarde daarvoor een hogere waarde in de plaats kan worden gesteld, maar uitsluitend voor zover toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

2.17. [appellant sub 1] en anderen kunnen zich er niet mee verenigen dat op de A58 ter hoogte van de wijk Batadorp te Best - deelgebied 4 - geen tweelaags zoab wordt aangelegd. Volgens hen moet op dit weggedeelte tweelaags zoab wordt aangebracht, onder meer omdat dit wegdektype op de randweg rond Eindhoven ter hoogte van het knooppunt Batadorp reeds is aangebracht en het voor de hand ligt om het door te trekken langs Batadorp. [appellant sub 1] en anderen stellen dat onvoldoende inzichtelijk is op grond waarvan de minister tot zijn beslissing hieromtrent is gekomen. [appellant sub 1] en anderen voeren hiertoe onder verwijzing naar hun eigen berekening aan dat de minister bij zijn afweging is uitgegaan van een te laag beschikbaar budget. Verder voeren zij aan dat niet valt in te zien waarom op de A58 ter hoogte van Batadorp geen tweelaags zoab wordt aangebracht, terwijl dat op een gedeelte van de Randweg Eindhoven ter hoogte waarvan er geen woningen zijn wel is gebeurd.

2.17.1. Het tracébesluit voorziet niet in de aanleg van tweelaags zoab ter hoogte van de wijk Batadorp te Best en evenmin in andere maatregelen ter vermindering van de geluidbelasting van de woningen ter plaatse.

2.17.2. Niet in geschil is dat zich in Batadorp bij 28 woningen een aanpassingssituatie voordoet als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet geluidhinder. Evenmin is in geschil dat de geluidbelasting ter plaatse van deze woningen na de in het tracébesluit voorziene wijziging van de A58 hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. De minister stelt zich op het standpunt dat geluidreducerende maatregelen zoals het aanbrengen van tweelaags zoab niet doelmatig zijn en heeft daarom de bij de desbetreffende woningen zonder die maatregelen optredende geluidbelasting als hogere waarden vastgesteld.

2.17.3. Gezien het hiervoor weergegeven wettelijk kader geldt bij het vaststellen van hogere waarden als voorwaarde, kort weergegeven en voor zover hier van belang, dat toepassing van geluidsbeperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren van financiële aard ontmoet. Voor de beoordeling van de doelmatigheid van geluidreducerende maatregelen voor aanpassingswoningen hanteert de minister het zogenoemde maatregelcriterium. Dit criterium houdt kort gezegd in dat wordt afgewogen of een geluidsmaatregel voldoende hinder wegneemt in verhouding tot de kosten gemoeid met het verwezenlijken van de maatregel. Indien de geluidsmaatregelen minder kosten dan € 3.000,00 per dB geluidsreductie, zijn de maatregelen doelmatig. In onder meer de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2007 in zaak nr. 200600229/1 is overwogen dat toepassing van het maatregelcriterium niet in strijd is met de Wet geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving.

2.17.4. In het akoestisch onderzoek is beschreven op welke wijze het maatregelcriterium is toegepast, en tot welke beslissingen over te treffen geluidreducerende voorzieningen en vast te stellen hogere waarden dit aanleiding geeft. Wat deelgebied 4 betreft blijkt uit het akoestisch onderzoek dat het aanbrengen van tweelaags zoab in de onderzochte variant, namelijk over een wegvak van 1.300 meter dat - zoals [appellant sub 1] en anderen voor ogen staat - aansluit op het wegvak van het knooppunt Batadorp dat al van tweelaags zoab is voorzien, meer kost dan het aan de hand van het maatregelcriterium berekende maatregelbudget. Deze maatregel is daarom volgens het akoestisch onderzoek niet doelmatig. In het deskundigenbericht is geconcludeerd dat de budgetberekeningen van [appellant sub 1] en anderen onjuist zijn. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het beschikbare budget in het kader van de toepassing van het maatregelcriterium door de minister onjuist is berekend. De minister heeft in redelijkheid kunnen besluiten dat het aanbrengen van tweelaags zoab ter reductie van de geluidbelasting van de aanpassingswoningen in Batadorp vanwege de in het tracébesluit voorziene verbreding niet doelmatig is.

2.17.5. Wat betreft de door [appellant sub 1] en anderen naar voren gebrachte omstandigheid dat op de Randweg Eindhoven - ook op weggedeelten ter hoogte waarvan geen woningen zijn gelegen - wel is voorzien in tweelaags zoab, heeft de minister ter zitting verklaard dat dit een uitvloeisel is van toezeggingen die hij ter zake van het desbetreffende tracé heeft gedaan. Hieraan kan, wat daar ook van zij, in de onderhavige procedure geen betekenis worden toegekend nu het gaat om een tracé waarop het tracébesluit niet ziet.

2.17.6. Er is geen grond voor het oordeel dat de bij het tracébesluit, zoals gewijzigd bij het wijzigingsbesluit, vastgestelde hogere waarden voor woningen in de wijk Batadorp te Best onrechtmatig zijn.

2.18. De Buurtvereniging voert aan dat het zich niet verdraagt met de Wet geluidhinder dat voor - volgens haar - 86 procent van de bovenverdiepingen van woningen in de wijk Moorland te Oirschot hogere waarden zijn vastgesteld. Zij acht het aantal vastgestelde hogere waarden te groot en zij betoogt dan ook dat in het tracébesluit onvoldoende is voorzien in het treffen van geluidreducerende maatregelen ter vermindering van de geluidbelasting vanwege de A58.

Concreet voert de Buurtvereniging aan dat ten onrechte geen tweelaags zoab wordt aangebracht op het viaduct over het Wilhelminakanaal te Oirschot. Verder voert zij aan dat het tweelaags zoab ook overigens over een te klein weggedeelte wordt aangebracht. Volgens haar moet dit wegdektype verder in oostelijke richting worden doorgetrokken zodat ook de meest geluidbelaste woningen in deelgebied 2 worden beschermd. De Buurtvereniging voert ook aan dat het toegepaste tweelaags zoab op zichzelf nauwelijks een geluidreducerend effect heeft. Hierbij brengt zij onder meer naar voren dat een nog stiller wegdektype beschikbaar is, zogenoemd tweelaags zoab met een fijne toplaag. De Buurtvereniging stelt zich verder op het standpunt dat ten onrechte niet is voorzien in een geluidscherm van 850 meter lang en 6 meter hoog ter plaatse van de aansluiting Oirschot. Volgens haar is daar budget voor.

Ten slotte voert de Buurtvereniging aan dat op het tracé ten onrechte geen snelheidsbeperking wordt doorgevoerd. Volgens haar is het geluidreducerend effect daarvan aanzienlijk.

2.18.1. Als geluidreducerende maatregel is in het tracébesluit voorzien in de aanleg van tweelaags zoab ter hoogte van Oirschot over een weggedeelte van 2.900 meter van km 17.735 tot en met km 20.635 en een weggedeelte van 700 meter van km 20.735 tot en met 21.435. Het tracébesluit voorziet niet in andere maatregelen ter vermindering van de geluidbelasting van de woningen in Oirschot.

2.18.2. Niet in geschil is dat zich bij een groot aantal woningen in Oirschot een aanpassingssituatie voordoet. Evenmin is in geschil dat de geluidbelasting ter plaatse van deze woningen na de in het tracébesluit voorziene verbreding van de A58 hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. De minister stelt zich op het standpunt dat verdere geluidreducerende maatregelen dan de hiervoor genoemde niet doelmatig zijn en heeft daarom de bij de desbetreffende woningen - na de aanleg van tweelaags zoab -optredende geluidbelasting als hogere waarden vastgesteld.

2.18.3. In het akoestisch onderzoek is aan de hand van het maatregelcriterium uiteengezet dat het aanbrengen van tweelaags zoab op de in 2.18.1 genoemde weggedeelten nog doelmatig is. Het over een grotere lengte aanbrengen van tweelaags zoab is volgens het akoestisch onderzoek niet meer doelmatig.

Ter plaatse van de onderbreking van 100 meter tussen de weggedeelten waarop tweelaags zoab wordt aangebracht bevindt zich het viaduct over het Wilhelminakanaal. De minister stelt zich op basis van onderzoek aan het viaduct op het standpunt dat het niet is berekend op het extra gewicht dat het aanbrengen van tweelaags zoab met zich brengt, zodat dit niet mogelijk is. Er is geen grond om aan de juistheid van dit standpunt te twijfelen.

In het deskundigenbericht is vermeld dat de Buurtvereniging in haar stelling dat het tweelaags zoab verder in oostelijke richting moet worden doorgetrokken van een onjuiste voorstelling van zaken is uitgegaan. In het deskundigenbericht is op basis van berekeningen geconcludeerd dat het aanbrengen van tweelaags zoab - anders dan de Buurtvereniging veronderstelt - ook ten goede komt aan de meest geluidbelaste woningen in deelgebied 2. Er is geen aanleiding om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen. Voorts is er gelet op hetgeen daarover in het verweerschrift en in het deskundigenbericht is vermeld geen aanleiding voor het oordeel dat bij de berekeningen in het akoestisch onderzoek wat het geluidreducerend effect van tweelaags zoab betreft van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan. Verder is er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de minister dat weliswaar een variant van tweelaags zoab bestaat - voorzien van een zogenoemde fijne toplaag - met een groter geluidreducerend effect dan de variant waarin het tracébesluit voorziet, maar dat deze niet kan worden toegepast omdat de veiligheid en duurzaamheid nog onvoldoende bekend is.

2.18.4. Voorts is in het akoestisch onderzoek uiteengezet dat drie schermvarianten zijn onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat het realiseren van een geluidscherm in alle varianten - waaronder ook de door de Buurtvereniging gewenste variant - meer kost dan het aan de hand van het maatregelcriterium berekende maatregelbudget. Een geluidscherm is daarom volgens het akoestisch onderzoek niet doelmatig. Er is geen aanleiding om aan de juistheid van de berekeningen in het akoestisch onderzoek te twijfelen. De minister heeft op grond van de berekeningen in redelijkheid kunnen besluiten dat het realiseren van een geluidscherm ter reductie van de geluidbelasting van de aanpassingswoningen in Oirschot vanwege de in het tracébesluit voorziene verbreding niet doelmatig is.

2.18.5. Wat het verlagen van de maximumsnelheid betreft stelt de minister zich op het standpunt dat dit bezwaren ontmoet van vooral verkeerskundige aard. De Buurtvereniging heeft geen argumenten aangedragen die aanleiding geven voor het oordeel dat de minister zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

2.18.6. De Wet geluidhinder kent geen beperking wat het aantal woningen betreft waarvoor in verband met een tracébesluit een hogere waarde wordt gesteld.

2.18.7. Gezien het vorenstaande is er is geen grond voor het oordeel dat de bij het tracébesluit, zoals gewijzigd bij het wijzigingsbesluit, vastgestelde hogere waarden voor woningen in Oirschot in strijd met het recht zijn vastgesteld.

2.19. De beroepsgronden over de vaststelling van hogere waarden en de te treffen geluidreducerende maatregelen falen.

Gevelmaatregelen

2.20. De Buurtvereniging voert aan dat in het tracébesluit ten onrechte niet is voorzien in een concreet plan met betrekking tot het aanbrengen van gevelisolatie voor woningen en vergoeding van daarmee gemoeide kosten.

2.20.1. In de onderhavige procedure staan uitsluitend het tracébesluit en de daarbij vastgestelde hogere waarden ter beoordeling. De door de Buurtvereniging bedoelde gevelmaatregelen in de zin van artikel 111a van de Wet geluidhinder kunnen niet in het kader van deze procedure aan de orde komen. In het tracébesluit is hierover nog vermeld dat, nadat het tracébesluit onherroepelijk is geworden, voor de woningen waarvoor een hogere waarde is vastgesteld, zo nodig gevelmaatregelen zullen worden getroffen om de ingevolge artikel 111a van de Wet geluidhinder geldende binnenwaarde te waarborgen.

Deze beroepsgrond faalt.

Slotoverwegingen

2.21. De beroepen zijn, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

2.22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen tegen het besluit van 22 juni 2010 niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [appellant sub 1 A], [appellant sub 1 B], [appellant sub 1 C] en [appellant sub 1 D] en verder voor zover het de beroepsgronden betreft over de maatgevende geluidbelasting op een aantal woningen aan de Looierstraat te Best en de cumulatieve geluidbelasting op die woningen;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen tegen het besluit van 19 januari 2011 niet-ontvankelijk, behoudens voor zover dit is ingesteld door [appellant sub 1 E];

III. verklaart het beroep van de vereniging Buurtvereniging De Heikneuters tegen het besluit van 22 juni 2010 niet-ontvankelijk voor zover het de beroepsgronden betreft over de maatgevende geluidbelasting op een aantal woningen aan de Slingerbos, de Brem en de Zilverzand te Oirschot;

IV. verklaart de beroepen tegen de besluiten van 22 juni 2010 en 19 januari 2011 voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. G.N. Roes en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.

w.g. Drupsteen w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011

431.