Uitspraak 201008183/1/M3


Volledige tekst

201008183/1/M3.
Datum uitspraak: 27 juli 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Ouderkerk aan den IJssel, gemeente Ouderkerk, en [appellante C], gevestigd te Ouderkerk aan den IJssel, gemeente Ouderkerk (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

en

de raad van de gemeente Gorinchem,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Geluidszone bedrijventerrein Langs de Linge" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 17 september 2010.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op 23 mei 2011 ter zitting gevoegd behandeld met zaken nrs. 201008190/1/M3 en 201008249/1/M1, waar de raad, vertegenwoordigd door A. Bil, V. Buil en P.P. van der Werf, allen werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door haar [directeur], als partij gehoord.

Na de behandeling ter zitting heeft de Afdeling de zaken weer gesplitst.

2. Overwegingen

Algemeen

2.1. Het plan beoogt de geluidzone aan te passen. Enerzijds wordt door vergroting aan de noordzijde van het industrieterrein Langs de Linge en verkleining van die geluidzone aan de oostzijde, de bedrijfsverplaatsing van [belanghebbende] van het perceel [locatie 1] naar het perceel [locatie 2] te Gorinchem mogelijk gemaakt. Anderzijds wordt het bedrijventerrein Oost I dat deel uitmaakte van het bedrijventerrein Langs de Linge onttrokken aan de geluidzone, met als effect dat hier niet langer grote lawaaimakers zijn toegestaan. Bovendien is de grens van de geluidcontour thans als een lijn langs de berekende contour waardoor deze minder grillig verloopt. Voor het overige blijven de vigerende bestemmingsplannen en het resterende deel van de geluidcontour van toepassing.

Akoestisch rapport

2.2. [appellant] betoogt dat op basis van het akoestisch rapport van de Milieudienst Zuid-Holland Zuid van 16 juli 2009 (hierna: het akoestisch rapport) ten onrechte een ruimere geluidzonering is vastgesteld dan nodig is. [appellant] voert hiertoe aan dat in het akoestisch rapport geen rekening is gehouden met latere wijzigingen van de aan [belanghebbende] verleende vergunning als bedoeld in de Wet milieubeheer. In dit verband wijst [appellant] op de aanpassing van voorschrift 2.1.1 waardoor de milieu- en geluidruimte van [belanghebbende] is vergroot. Voorts betoogt [appellant] dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het akoestisch rapport van DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. van 7 juli 2009.

2.2.1. De raad stelt dat bij de bepaling van de geluidzone rekening is gehouden met alle aanwezige bedrijven inclusief de aangevraagde bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] en eventueel toekomstige ontwikkelingen op het gezoneerde bedrijventerrein Langs de Linge. De raad stelt voorts dat de geluidzone alleen aan de noordzijde van het bedrijventerrein Oost I is vergroot en dat ter plaatse van de inrichting van [belanghebbende] - gezien de daar aanwezige rijksweg A15 en het geluidgezoneerde industrieterrein HWZ - geen sprake is van onnodige belasting van het milieu.

2.2.2. In het akoestisch rapport is vermeld dat de representatieve bedrijfssituatie van [belanghebbende] uitgangspunt is geweest. In deze situatie is de puinbreekinstallatie, de meest geluidproducerende installatie in de inrichting, in gebruik zonder dat tegelijk andere installaties in gebruik zijn. De representatieve bedrijfssituatie is overgenomen in het zogenoemde zonebewakingsmodel. [appellant] heeft naar het oordeel van de Afdeling, met een beroep op de wijziging van voorschrift 2.1.1, welk voorschrift zij bij uitspraak van heden in zaak nr. 201008249/1/M1 zelfvoorziend heeft aangepast, niet aannemelijk gemaakt dat de representatieve bedrijfssituatie zoals beschreven in het akoestisch rapport geen reëel uitgangspunt is geweest voor de vaststelling van het plan.

Het betoog faalt.

Uitvoerbaarheid

2.3. Voor zover [appellant] betoogt dat de aan de tussen hem en [belanghebbende] vastgestelde koopovereenkomsten en leveringsakten verbonden privaatrechtelijke bepalingen niet kunnen worden nageleefd, overweegt de Afdeling dat de in het plan geboden mogelijkheden naleving van de overeenkomsten niet in de weg staan.

Het betoog faalt.

Conclusie

2.4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011

375-650.