Uitspraak 201006920/1/H2


Volledige tekst

201006920/1/H2.
Datum uitspraak: 20 juli 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Krimpen aan den IJssel,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 juni 2010 in zaak nr. 08/5000 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Krimpen aan den IJssel

en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2008 heeft het college aan [appellant] een vergoeding voor planschade ten bedrage van € 8.500,00 toegekend.

Bij besluit van 21 oktober 2008 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 juni 2010, verzonden op 7 juni 2010, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 21 oktober 2008 vernietigd, het bezwaar van [wederpartij] tegen het besluit van 25 maart 2008 gegrond verklaard en dat besluit herroepen, het verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2010, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2011, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. A.F. van der Meer, werkzaam bij Servicebureau Planschaderecht, het college, vertegenwoordigd door A.P.F. Jansen, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. E.F.J.M. de Wit, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan of een besluit omtrent vrijstelling krachtens artikel 17 of 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.2. [appellant] is sinds 23 juni 1983 eigenaar van het perceel met woning [locatie] te Krimpen aan den IJssel (hierna: het perceel). Hij heeft bij aanvraagformulier, met datum 22 augustus 2007, verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van een bij besluit van het college van 23 mei 2006 krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleende vrijstelling (hierna: de vrijstelling) van het op 20 januari 1998 goedgekeurde en nadien in werking getreden bestemmingsplan "Kortland", met gebruik waarvan bouwvergunning is verleend voor de bouw van twee woningen van het type twee-onder-één-kap (hierna: de nieuwe woningen) op een ten noorden van zijn woning gelegen perceel (hierna: het bouwperceel).

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de bouw van de nieuwe woningen voor hem voorzienbaar was, omdat die bouw ten tijde van de koop van zijn perceel ingevolge het bestemmingsplan "Kortland 1976" op het bouwperceel was toegestaan, van een onjuiste peildatum is uitgegaan. Volgens [appellant] volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2004 in zaak nr. 200402448/1 dat voor het antwoord op de vraag of de bouw van de nieuwe woningen voor hem voorzienbaar was het bestemmingsplan "Kortland", dat geen nieuwe woningen op het bouwperceel toestaat, bepalend is.

2.3.1. Het betoog slaagt. Door uit te gaan van voorzienbaarheid van de nieuwe woningen op basis van de mogelijkheden van het bestemmingsplan "Kortland 1976", wordt gehandeld in strijd met de rechtszekerheid. Daarbij wordt immers miskend dat sedert de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Kortland" de planologische situatie ter plaatse wordt bepaald door dit plan en niet (langer) door het bestemmingsplan "Kortland 1976". De eerder bestaande voorzienbaarheid op grond van het bestemmingsplan "Kortland 1976" is doorbroken door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Kortland". Bij een verzoek om vergoeding van schade ten gevolge van een daarop volgende planologische wijziging, moet mitsdien van het door het bestemmingsplan "Kortland" geschapen planologische regime worden uitgegaan.

2.4. Het hoger beroep is gegrond.

2.5. [wederpartij], de aanvrager van de vrijstelling en bouwvergunning, heeft met de gemeente op 28 maart 2006 een overeenkomst gesloten, waarbij hij zich heeft verbonden door het college toe te kennen vergoedingen van planschade ten gevolge van de vrijstelling voor zijn rekening te nemen.

De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, de overige door [wederpartij] in beroep aangevoerde gronden behandelen voor zover de rechtbank daaraan niet is toegekomen.

2.6. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden onderzocht of de verzoeker door verandering van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan wordt gesteld dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

2.7. Het college heeft aan het besluit van 25 maart 2008, dat bij het besluit van 21 oktober 2008 is gehandhaafd, een advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) van februari 2008 ten grondslag gelegd. Daarin is vermeld dat ingevolge artikel 5 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Kortland' tussen een op de plankaart aangegeven 55 dB(A)-contour industrielawaai en het bedrijfsterrein waarop de geluidszone betrekking heeft geen nieuwe woningen mogen worden opgericht en dat het bouwperceel zich in deze zone bevindt. Volgens het SAOZ-advies ondervindt [appellant] van de vrijstelling planologisch nadeel, bestaande uit een beperking van uitzicht, kans op extra schaduwwerking, aantasting van de gunstige ligging van zijn woning en een toename van aan wonen gerelateerde vormen van hinder. De SAOZ heeft dat nadeel getaxeerd op een bedrag van € 8.500,00 en heeft het college geadviseerd dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2007 tot de dag der uitbetaling, als vergoeding voor geleden planschade aan [appellant] toe te kennen.

2.8. [wederpartij] betoogt dat het college aldus, door aan te nemen dat onder het planologische regime van het bestemmingsplan "Kortland" de bouw van nieuwe woningen op het bouwperceel niet is toegestaan, van een onjuiste planvergelijking is uitgegaan. Hij voert aan dat volgens recent geluidsonderzoek de feitelijke geluidsbelasting aan de gevels van de nieuwe woningen niet meer dan 50 dB(A) bedraagt. Volgens hem lag het bouwperceel dan ook buiten de actuele 55 dB(A)-contour en stond het bestemmingsplan "Kortland" daarom op de peildatum niet in de weg aan de bouw van de nieuwe woningen.

2.8.1. Het betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 mei 2011 in zaak 201006988/1/H2) zijn bij Koninklijk besluit van 20 augustus 1992 voor het industrieterrein IJsseldijk geluidzones vastgesteld en ligt het bouwperceel binnen de bij dat besluit vastgestelde 55-60 dB(A) geluidscontour. Ingevolge artikel 48 van de Wet geluidhinder moest deze contour bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Kortland" in 1997 in acht worden genomen, hetgeen is gebeurd door op de plankaart een 55 dB(A)-contour aan te duiden en in artikel 5 van de voorschriften te bepalen dat in de zone tussen de op de plankaart aangeduide 55 dB(A)-contour en het industrieterrein IJsseldijk geen nieuwe woningen mogen worden gebouwd. Het college is bij de planvergelijking terecht uitgegaan van dit ingevolge het bestemmingsplan "Kortland" voor het bouwperceel geldende planologische regime. Dat volgens recent geluidsonderzoek de feitelijke geluidsbelasting aan de gevel van de nieuwe woningen niet meer dan 50 dB(A) zou bedragen is, indien dit juist is, een feitelijk gegeven, dat bij de planvergelijking niet relevant is.

2.9. Het beroep is ongegrond.

2.10. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.

2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

2.12. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellant] wordt terugbetaald.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 juni 2010 in zaak nr. 08/5000;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, ambtenaar van staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Oranje
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2011

507.